Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 57. Het vaerzenmaaken verëischt poëetische oorenHet vaerzenmaaken verëischt poëetische ooren; en deeze poëetische ooren zyn met het muzikaale talent (§. 56.) naauw verbonden. Huydecoper, in zyne dikmaals aangehaalde Proeve, zegt derhalve zeer wél, daar hy Vondels vaers De horens vallen kleen, doch glad, als gepolysterd,
beöordeelt: ‘die maar maatiglyk poëetische ooren heeft, zal my toestaan, dat de eerste greep in ge polysterd hier een' grooten wanklank veroorzaakt’ (bladz. 175). Hy handelt hieröp van den trant, van rust en snede, maaten en toonen der heldenvaerzen; welke laatsten hy, gelyk wy reeds aanmerkten (§. 5.) met zeer veel naauwkeurigheid op nooten stelt en in muziek brengt. Dit doet hy, volgens zyn eigen uitspraak ‘voor diköorige rymers’ (bladz. 179), dat is te zeggen, voor liefhebbers die geene poëetische ooren hebben. Zo ook beveelt hy het hierömtrent noodige ‘aan het eigen | |
[pagina 123]
| |
onderzoek des dichters, die niet alleen de voeten zyner vaerzen op zyne vingers moet konnen tellen, maar ook de klanken en toonen met zyne’ (poëetische) ‘ooren op het naauwkeurigste afmeeten’ (bladz. 186). -- Eindelyk is hy met de ooren van Pels, die mede zoveel ten opbouw van het vaerzenmaaken heeft geschreven, geheel niet te vrede. Aldus uit hy zich: ‘Is 't niet vreemd, dat een meester als de Heer Pels, die’ (poëetische ) ‘ooren aan 't hoofd hadt, en zelfs de muzyk wel verstondt, hier echter, om te oordeelen of het verzuim der ruste in het leezen stuite of niet stuite, raad leeft <geeft>, niet met zyn verstand, maar met zyne uiterlyke zinnen; en, onder deezen weder, niet met het oor, maar met het oog, 't welk inderdaad niet de minste kennis van vaarzen heeft?’ (bladz. 610) Ga naar voetnoot356. De Hollandsche Spectator zegt mede: ‘De bekwaamheid van vaerzen te maaken is een eigenschap der verbeeldingskragt, ondersteunt door een fyn en poëtisch gehoor’ (Deel I, bl. 27) Ga naar voetnoot357. En L. Ten Kate, in het vignetje geplaatst voor zyne Aenleiding tot de kennis van 't verheven deel der Nederduitsche sprake Ga naar voetnoot358, heeft billyk twee ooren doen vertoonen, met het byschrift: niet sonder dese. -- Terwyl nu poëzy en taalkunde alzins hand aan hand gaan (§. 96.): zo komt het by het vaerzenmaaken zeer op poëetische ooren aan: | |
[pagina 124]
| |
Gelyk het onderscheit van stemmen,
Waarop de zangkonst rolt en speelt,
Geen stryd in lekkere ooren teelt,
Die op dien klank in weelde zwemmen,
En 't hoog het niet van 't lager wint,
Indien de kunst de toonen bint.
(Antonides, Bruiloftsdicht, bl.
93)
Ga naar voetnoot359
Hier word zelfs van lekkere ooren gewaagd; en het tegendeel daarvan zyn verëelde en ruigbewassen ooren, à la Marsyas: Maar op een' rymer, die, zich zelven vleit en streelt,
Heeft zoete zang geen kracht: zyne ooren, dik vereëld
En ruigbewassen, zyn niet magtig om te hooren.
(A. de Haen, Herderszangen.
enz., bladz. 84)
Ga naar voetnoot360
Jammer is het, dat Swifts Algemeene historie van de ooren, welke hy in zyn Vertelsel van de Ton beloofde eerlang uit te geeven (Deel I, bl. 235) Ga naar voetnoot361, niet het licht ziet; want buiten twyfel zou uit dat werk, ook ten aanzien der poëetische ooren, zeer veel te leeren zyn. |
|