Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 55. Tot het vaerzenmaaken moet men bezield zynTot het vaerzenmaaken moet men bezield zyn, en dit kunstbedryf vereischt vuur, Enthousiasmus en eene edele raazerny (§. 74.): Gelyk zy toonen, die van hemels vuur bezeten,
Den naam hier winnen van geheyligde poëeten.
(J. van Hoogstraten, Meng.
Poëzy, Deel II, bladz. 181)
Ga naar voetnoot339
‘Gelooft gy dat Pacuvius in koelen bloede schreef? dat kan niet zyn: men moet door een soort van edele razerny aangespoord worden, om goede vaerzen te maaken’ (Du Bos, Oordeelk. aanmerk., D. II, bl. 15) Ga naar voetnoot340. -- Echte vaerzenmaakers moeten bezield en bezeten zyn, gelyk de sybillen, die ook vaerzenmaaksters waren: Doch dees sybil, bezeten
En zwanger van Apol, kon haere wichlery
Niet uiten, ging door 't hol, gelyck een razerny,
Vervaerlyk heene en weêr in arbeit; eer 't wil schieten
Verpyntze zich haer' krop, die vol is, uittegieten.
Apollo temt terwyl haer wreet en fel gemoedt
En dollen mont te meer, en toomt den overvloet
Der tong met zyn gebit. Nu bersten hondert deuren
| |
[pagina 119]
| |
Van 't huis al teffens op, als of de rotsen scheuren,
En Godts waerzeghster geeft hem antwoort overluit.
(Vondel, Eneas, bl. 299)
Ga naar voetnoot341
Daarnevens getuigen ook de poëeten zelven, dat, als hun arbeid wél vlot, de vaerzen, als het ware, hen ingestort worden: Phébus, dès que je parle, est prêt à
m'exaucer:
Mes mots viennent sans peine, et courent se placer.
(Boileau, Sat. VII, V. 35-36)
Ga naar voetnoot342
Myn zangeres, nae 't schynt, gevoelt een grooter vier;
De vaerzen rollen als van zelfs op myn papier.
(Antonides, Bruiloftsdicht, bl.
56)
Ga naar voetnoot343
De vingers hollen al; ik kan ze niet bedwingen.
(J. Heiblocq, Farr. Lat. Belg.,
bl. 85)
Ga naar voetnoot344
Om dan te zeggen, zo als 't is, zo gelieven de vrienden te
weeten,
Dat ik maar dertien seconden, net by den damklok af, over dit
geheele vaers heb gezeten;
Want Apollo, die anders nooit (gelyk aan dit staeltje blykt) my
zeer gunstig is geweest,
Heeft de woorden rasser in myn pen gevormd, dan hy de gedachten
kon vormen in myn geest.
(H. de Haen, Mengeld., bl. 389)
Ga naar voetnoot345
Eindelyk word de waarheid, dat men tot het vaerzenmaaken bezield zyn moete, ook door veel voorhandene kunstgewrochten gestaafd. Ziet hier enkel een paar voorbeelden. Met welk een vuur uit zich Volckert! Hekelaars, met ezelspooten,
Die vorst Phebus eedle loten,
Vol gebenedyde zwier,
Durreft voor den gevel stooten;
Weg van hier, voort, pakt je koten,
Eer ik met myn gouden lier, enz.
(Nomsz, Iemant en niemant, bed.
III, toon. 1)
Ga naar voetnoot346
| |
[pagina 120]
| |
Welk een Enthousiasmus heerscht in de poëetische zinnevlucht! Myn dichtvuur voer me nu omhoog,
Uit aller stervelingen oog;
En trek me door de toverkoorden,
Van uitgekipte donderwoorden,
Die groots van klank zyn, zonder zin,
Ten hemel der poëeten in. Enz, enz.
(Holl. Spectator, Deel II, bl. 459 enz.)
Ga naar voetnoot347
En wat edele raazerny bezielt den dolhuispoëet! Hys op, hys neêr, in 't knekelhuis,
Daar Lysbet vlooit den deken,
Met hom'len, stom'len, en gedruis,
Gelyk 't ons is gebleken.
De een valt op den ander aan,
Zy volgen op malkander;
De winden met hem spelen gaan:
Ar'stotles, Alexander.
(Holl. Spectator, Deel I, bl. 275)
Ga naar voetnoot348
|
|