Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 54. Tot een' vaerzenmaaker word een goed geheugen vereischtTot een' vaerzenmaaker word een goed geheugen vereischt. Niet slechts de dichter, als logenaar (§. 19.), maar ook vooral de poëet, als vaerzenmaaker, heeft een gelukkig geheugen zeer noodig. Dit zielsvermogen is het voornaamste dat op de poëzy invloed heeft; wyl de imitatie, of naarvolging, in het vaerzenmaaken eene hoofdrol speelt, en naardien het geheugen de tresoor der kennisse is. Ook is het niet vreemd, dat tot het vaerzenmaaken een goed geheugen verëischt worde, als men beseft, dat de zanggodinnen dochters van Mnemosyne, of van het geheugen, zyn: Wie eert, wie mint u niet, ô dochters van 't
geheugen!
ô Kroost van Jupiter en schoone Mnemosyne!
(Proeve van Dichtoefening, door A.L.F. en A.P.S., bl. 174
en 175)
Ga naar voetnoot327
Men vind alom poëetische blyken, die deezen regel staaven. By voorbeeld, Reinier Anslo Ga naar voetnoot328 zong: Toen Judas zocht zyn' heer door vriendschap te
beschaden,
Te leevren door een' kus, geen teken van verraaden:
Wie bemerkt nu niet, dat Joan de Haas een goed geheugen gehad hebbe, terwyl hy in 't begin van zynen Judas Ga naar voetnoot329, dien aartsschelm schildert ? als die Gods zoon, zyn' meester en zyn' heer
verried met eenen kus, geen teken van verraaden.
| |
[pagina 116]
| |
De zelfde De Haas, door zyn uitsteekend geheugen gesterkt, zingt wyders:
De schaduw van den nacht was nu aan 't
overleenen,
De morgenster dreef nu de benden voor zich heenen
Van 's hemels blinkend heir --
en men moet bekennen, dat die poëet Vondels vaerzen sterker licht en schaduw gegeeven hebbe; want de plaats die ik bedoel luid alzo:
De schaduw is aan 't overlenen.
De morgenstar dryft voor zich heenen
De benden van het hemelsch heir.
(Palamedes, bladz. 48)
Ga naar voetnoot330
Even zo vertoonde H.K. Poot een gelukkig geheugen, als hy deeze vaerzen maakte: De trouwe Thezëus en Pirithous bezoeken
Den duisteren jammerpoel:
Hun vrientschap wandelt hier door duizent naare vloeken,
By 't lichaemloos gewoel:
(Poëzy, Deel I, bl. 337)
Ga naar voetnoot331
want hy had niet vergeefs by Vondel geleezen: Haer' dootschen geest in 't ryk der schimmen op te zoeken,
Door 's afgronts ingang in den duistren jammerpoel
Te stygen naer beneên, daer 't lichaemloos gewoel
Des volx en geestendoms -- -- --
(Ovidius Herschepp., bl. 299)
Ga naar voetnoot332
Vooral had Poot zyne herdersklacht Zoethart (Poëzy Deel I, bladz. 249) Ga naar voetnoot333 aan zyn treflyk geheugen, by het leezen van Antonides herderszang Dafnis (Mengeld., bl. 181 enz.) Ga naar voetnoot334 zeer zigtbaar te danken. | |
[pagina 117]
| |
De dichter G.T. de Cock, na het schryven van het vaers: Dat hy Eufrates voor Choaspis duiken zag:
belyd derhalve openhartig (Proeve van Mengelzangen, bl. 152. enz.) Ga naar voetnoot335: ‘Ik moet den leezer zeggen, eer deeze of geene vitter 't hem beduide, dat, toen my dit vaers uit de pen rolde, deeze twee dichtregels van denYstroom-dichter my in de gedachten speelden: Zoo rukte Antoni voort, toen d'Actiaensche slag
Den Nyl bestorven voor den Tiber duiken zag.’
Met één woord, het leezen onzer poëeten zal een' aankomenden vaerzenmaaker verschiet van oude voorbeelden en van nieuwe stoffen verschaffen, met welken hy zyn voordeel heeft te doen, en die hy aan zyn eigen geheugen moet aanvertrouwen. Hier behoort het zeggen van Vondel thuis: Een leerling, wakker en leerzuchtigh, eigent schrander
Aldus de handelinge en trekken van een ander,
En mengt de verf, en legt en bezightze op haer maet
Natuurlyk naer den eisch van 't beelt, dat voor hem staet,
Zoo net, tot dat het oogh des kenners geen' van beiden,
Den meester en schoolier van een kan onderscheiden;
(Loofwerk, voor Ovidius' Herschepp.)
Ga naar voetnoot336
en gelyk hy in prosa zich uit: ‘Zoo ziet men den besten meesteren de kunst af, en leert, behendigh stelende, een' ander het zyne te laten. -- Evenwel indien gy eenige bloemen | |
[pagina 118]
| |
op den Nederlantschen Helikon plukken wilt, draeg u zulks, dat het de boeren niet merkten, nochte voor den geleerden al te sterk doorschyne’ (Aenleid. ter Nederd. Dichtkunste, blz. V) Ga naar voetnoot337. -- Diergelyke gestolene kunst, gevolgen van een gelukkig geheugen, komt overéén met het geene de schilders Pastiches noemen. Zie Du Bos, Oordeelk. Aanmerk., Deel II, bl. 405 Ga naar voetnoot338. |
|