Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 45. Het oorsprongklyke doet niets ten voordeele van vaerzenHet oorsprongklyke doet niets ten voordeele van vaerzen, en 't Vertaalen
Kon ons zo groot een lof, of laster, doen behaalen,
Als 't maaken.
(Pels, Gebr. en Misbr. des
tooneels, bl. 67)
Ga naar voetnoot263
| |
[pagina 94]
| |
Zogenaamde Eigenvindingen hebben dus geenen voorrang boven Vertaalingen: 't Zy gy vertaalt, of 't land door eigenvinding eert,
Geloof vry dat men hier u even hoog waardeert.
(J. Nomsz, Mengelwerk., bladz.
5)
Ga naar voetnoot264
Het verlicht publiek en de kunstrechters vellen alzins dit oordeel, en het is nog onbeslist, wie grooter geweest zy, Corneille en Voltaire, die Pompejus en Brutus, in het Fransch, leverden Ga naar voetnoot265, of Sebille en Feitama , welken die treurspellen in Neêrduitsche vaerzen vertaalden. Apollo zelf twyfelt, en men hoore zyne uitspraak omtrent Sebilles verdiensten: ‘ô Fransche Sophocles! ô roem van Pindus
chooren!
Is u myn dichter, of zyt gy hem voorgegaan?’
(Dus uit zich Febus reeds:) ‘Zyn roem zal eeuwig
leeven;
'k Zal hem myn laauwerkrans, maar geenen eerstoel geeven,
't En zy Corneille of wy hem de onzen doen
bestaan.’
(A. de Haen, Mengeldichten, bl. 342)
Ga naar voetnoot266
Men verlieze nooit uit het oog, dat het op de vaerzen alleen aankomt (§. 40.), en dat zy het kunstigste en wezenlykste deel der poëzy uitmaaken (§. 22.). Over het geheel is het woord Eigenvinding eene dwaaze benaaming, en zo ongerymd als het woord Dichtkunst zelve (§. 11.). Men vind vaerzenmaakers, wel is waar, die zich op hunne eigenvindingen geweldig veel laaten voorstaan; maar het is zeker belagchlyk daarmede te willen pronken, wyl daaraan niets gelegen is. Men lette slechts op het stuk. Wie schat Vondels vertaalden Virgilius en Ovidius niet | |
[pagina 95]
| |
boven eenen oorsprongklyken Aartsvader Jacob -- Salomon -- Mozes -- enz. ? Is de Iemant en Niemantvan Nomsz niet ongelyk fraaijer dan die van Vos? Ga naar voetnoot267 Zyn Ryk , Sebille en Bode , niet alle drie dichters van den Dobbelaar? Elk van hun, immers, heeft dit blyspel in vaerzen gebragt of berymd; en Regnard, die den Dobbelaar Ga naar voetnoot268 allerëerst dichtte, munt boven zyne drie Nederduitsche makkers over het geheel niet uit, dan door de prosaïsche stoffe en het onderwerp van zynen Joueur: eene loutere kleinigheid, die Ryk, Sebille en Bode, niet minder doen poëeten zyn. En Regnard had zynen Joueur slechts in prosa behoeven te schryven, zo zou hyzelf geheel geen poëet, en Ryk, Sebille en Bode, zouden door hun berymingen alleen dichters in dit geval geweest zyn (§. 48.). Eindelyk weet al de waereld, dat Fenelons Telemachus, hoewel oorsprongklyk, echter geen dichtstuk is; maar Feitamaas berymde vertaaling herschiep dit prosaïsche werk tot Neêrlandsche poëzy (§. 48.): hy schreef zulks door zyne vaerzen op Herkules pylaaren (§. 62.). En zeker, men zou hier een bekend vaers van Nomsz, aldus kunnen parodieeren: Ik ken nog Fenelons, maar 'k weet geen Feitamaas.
(Mengelwerken, bl. 5)
Ga naar voetnoot269
|
|