Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 44. De nederigheid is den poëeten eigenDe nederigheid is den poëeten eigen. Ik heb reeds aangetoond, dat de dichters hunne verheven kunst, vaerzen te maaken, gemeenlyk laag noemen (§. 43.); een spreekend bewys hunner nederigheid! Do De Cock Ga naar voetnoot256, in de Voorreden voor | |
[pagina 92]
| |
zyne Proeve van Mengeldichten, vergelykt dus uit nederigheid dit dichtwerk met eene smalle en laage hut; ook zingt hy daarvan in de Opdragt: Daar 't om uw Naam myn smal gedicht ontziet;
en het is zeer eigenaartig, iets dat niet te breed is, smal te noemen. Men vind alöm voorbeelden, dat poëeten van zichzelven, zeer ootmoedig en nederig spreeken. Aldus zegt de Decker, in zyn Lof der Geldzucht: Daar is onlangs geleên een Decker opgestaan,
Een dichterken van Dort, 't welk ook wel derf bestaan
In zyn Neêrduitschen rym ons zo wat aftetouwen.
Dat bloeiken, enz.
(Bladz. 119)
Ga naar voetnoot257
Zo noemt Focquenbroch zichzelven: Een Poëetje
Als een scheetje
In het steedje
Aen het Y.
(Dichtwerken, Deel II, bl. 382)
Ga naar voetnoot258
Dus legt Jacobus Rosseau zynen zingenden kraamer, Krispyn, in den mond: Ook heb ik de ontmantelde apotheker Rootkeel zonder kuit;
Ook Aran en Titus, boertig berymd door Rosseau, dat gekke
poëetje.
(Bladz. 69)
Ga naar voetnoot259
Zo laat Van Der Hoeven zynen Dokter Windmolen zeggen: Ik lagch met Willem van der Hoeven;
Die staat de kop meê dwars op schroeven:
| |
[pagina 93]
| |
Hy wil meê rymen, goeije man!
Maar och! de bloed weet nergens van.
(Het Koffyhuis, Tooneel II)
Ga naar voetnoot260
Zo laat Nomsz zynen Niemant zeggen: -- -- -- Ik heet geen Nomsz, mynheer;
Dat is een rymelaar: zyn werk is vol gebreken;
Och! als de jonge sterft zal Niemant van hem spreeken.
(Iemant en Niemant, II. Bedr., VI. Toon.)
Ga naar voetnoot261
Somtyds echter is de nederigheid der poëeten niet ter goeder trouwe, en snorkende verwaandheid onder hunne zelfbeschimpingen verborgen; want men weet, hoe zy zich belgen, als het publiek of een ligchaam kritieken hunne ronde taal naar den letter opneemt. De zo even aangehaalde ootmoedige Nomsz, dien zeker de geestigheid zyner aangebragte zelfbeschimping kittelde; hoe gevoelig beledigd vond hy zich niet van de schryvers der Vaderlandsche Letteröefeningen Ga naar voetnoot262, door hunne beoordeeling van zynen Amosis! En echter hadden die schryvers op verre na niet van hem gezegd:
Nomsz is een rymelaar: zyn werk is vol gebreken;
Och ! als de jonge sterft zal Niemant van hem spreeken!
|
|