Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 42. Men brenge in vaerzen wat men wil en kanMen brenge in vaerzen wat men wil en kan; want omtrent het onderwerp zyn geene wetten voor te schryven (§. 12.). Op de vaerzen alleen komt het aan (§. 40.), en deeze moeten welluidend en sierlyk zyn. Indien ze toevalligerwyze eenige zedeleer bevatten, is die slechts een onnoodwendig byvoegsel. ‘Als wy een' historieschryver leezen,’ zegt Du Bos , ‘merken wy zynen styl maar als het byvoegzel aan. De zaak daar 't op aan komt, is de waarheid en de | |
[pagina 87]
| |
ongemeenheid der zaaken, die hy ons voorstelt. Doch als wy een dichtstuk leezen, merken wy de leeringen, die wy 'er uit haalen konnen, aan, als het byvoegzel; want het gewigtigste is de styl’ (Oordeelkundige Aanmerkingen, enz., Deel I, bl. 308) Ga naar voetnoot231. Bezit men dan alleenlyk de poëetische hebbelykheid van vaerzen naar den eisch te kunnen maaken, zo bewyze men zyn talent, door iets te vertaalen (§. 46.), of zelf te knutselen. Men beginne met gegeevene opene rymwoorden uit te vullen! Men maake sonnetten in Boutrimés; men dichte vaerzen op den zelfden trant; men vervaardige parodiën van andere reeds voorhandene bekende vaerzen, by voorbeeld op: Apol, op Helikon gezeten (Poëzy, Deel II, bl. 187-193) Ga naar voetnoot232; gelyk Vondel zelf vier diergelyken dichtte, als Alvol, op Heele Ton gezeten; Tapvol, op Doeleton gezeten; Herarch, van Kussenzucht bezeten; en Schout Hond op 't hondekot gezeten. Zie hier een staaltje eener parodie op Vondels Bruiloftliedt, dus beginnende: Gy waart, heer Bruidegom, een pronkbeelt van yvoor, enz.
(Poëzy, Deel I, bl. 724 enz.)
Ga naar voetnoot233
die aldus luid: Ter Bruilofte
van het rym en de vaerstrant. Gy waart, ô bruid, gelyk een pronkbeeld van yvoor,
Dat reuk derft, smaak, gezicht, gevoelen en gehoor,
Waarin, ondanks den pols, naauw schyn van leven zweeft,
Terwyl het ziel noch denkvermogen in zich heeft.
| |
[pagina 88]
| |
Maar als u 't godlyk Rym, uw helft, te beurte viel,
Toen lookt gy op, en 't lyf ontving ter feest zyn ziel:
Het sterflyk werd verknocht met zyn onsterflyk deel,
En 't geen eerst stukwerk was, werd een voltooid geheel.
En gy, ô Bruigom, die uw zielsvrindin omvangt,
Wy zien hoe ge aan haar taal en gladde lippen hangt,
En luistert naar Apol, die zyn geheim ontsluit,
Door den begaafden mond van uwe schoone Bruid.
Gelieven, die elkaêr omhelst uit zuivre trouw,
Geeft uw gespeelen zulk een neiging, zulk een vouw,
Dat zy, versmaadende der Prosa ydelheid,
Uw voetspoor drukken, dat hen naar de starren leid!
En, voor uw hemelvaart uit 's waerelds nachtspelonk,
Gewint ontelbaar kroost! waarin, wat in U blonk,
Mede eeuwig blinke: op dat uwe echt, die heerlyk is,
En RYM en VAERSTRANT, nooit geraake in duisternis!
(Anonimus, Mengelwerke<n>, bl. 287)
Ga naar voetnoot234
Om aan den gang te raaken, raade ik den dichtlievenden kandidaaten, om Heyblocq, Focquenbroch , de Laauwerstryd van de juffers Questiers en De Veer , en andere vaderlanderen, tot hun voordeel te leezen Ga naar voetnoot235. Het onderwerp der vaerzen blyft, als gezegd is, altoos vry, en daaromtrent kunnen noch behoeven geene regels voorgeschreeven te worden. Elk levere wat hy wil en kan. Heeft men, door oefening en kunstliefde, zich in het vaerzenmaaken eenigszins gevormd (§. 59.), zo verzuime men geene openlyke gelegenheid, om zyn talent te kweeken en te vertoonen; men bezinge bruiloften en lykstatiën, doorluchtige mannen en geschavotteerden, kryg en vrede. Ook draale men niet te lang, met zyn dichtvermogen aan toneelstukken | |
[pagina 89]
| |
en heldendichten te beproeven; want de uitvoering zal weinig zwaarigheids ontmoeten. |
|