Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 38. De dichter munt uit boven den prosaïstDe dichter munt uit boven den prosaïst, gelyk de trompetter boven den omroeper. Montagne zegt: ‘Comme la voix contrainte dans l'étroit canal d'une trompette, sort plus aiguë et plus forte, ainsi la sentence pressée aux piés nombreux de la poësie s'élance plus brusquement, et frappe d'une plus vive sécousse’ (Essais, Livre I, Chap. 25) Ga naar voetnoot205. En Vondel, in zyne opdragt van den vertaalden Virgilius in onrym, zegt: ‘Dicht en ondicht, vaers en onvaers, verschillen gelyk trompetklanck en bloote stem, en het vaers is een stem, door een drieboghtige trompet krachtigh uitgewrongen, gelyck’ Ga naar voetnoot206. Hy zong derhalve: Hoe wensche ik door een dichttrompet
Myn stem met volle kracht
Te wringen -- --
(Poëzy, Deel I, bl. 427)
Ga naar voetnoot207
en voorts: Hoe wil de geest der dichteren uitbreeken,
Gelyk een stem door kopre boghten wringt
Van een trompet -- --
(bl. 618)
Ga naar voetnoot208
en in het byzonder noemt hy de poëzie van Jan Vos: | |
[pagina 80]
| |
Een stem gewrongen door een boghtige trompet.
(bl. 589)
Ga naar voetnoot209
En geen wonder! De dichter ontvangt de trompet uit handen van Kalliopé. Daarom zingt Feitama van zyn zangeres: Zy kiest met nieuwen lust de hooge mengeltonen
Der groote Koningin van Febus echte zonen,
Der fiere Kallioop, wiens gouden dichttrompet
De eerwaerde Fenelon my aan de lippen zet:
(Aanleiding tot den vertaalden Telemachus)
Ga naar voetnoot210
en hierom heet het: Kalliopé dreunt door de bruine wolken
Met haar trompet, en steekt elks harte in brandt.
Ze ontvout den staat der vreemde en woeste volken;
Zy schildert lucht en aarde en zee en strandt.
(Nederduitsche Mengeldichten, bl. 347)
Ga naar voetnoot211
Vader Vondel, die Virgilius werken eerst in prosa en daarna in vaerzen vertaalde, heeft den Mantuaan dus éénmaal als omroeper en andermaal als trompetter behandeld. Maar in Vondels Aanleidinge ter Nederduitsche dichtkunste, die hy in prosa schreef, komt hyzelf alleenlyk als een nederig omroeper te voorschyn; terwyl de poëet, die hem uit ondicht in dicht heeft gebragt, gelyk een trompetter zich boven hem verheft (Ernstige en boertige Mengelstoffen, Deel II, bl. 198-224) Ga naar voetnoot212. |
|