Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 36. Het prosa staat tegen vaerzen, gelyk printen tegen schilderyen staanHet prosa staat tegen vaerzen, gelyk printen tegen schilderyen staan. ‘Sylbenmaß und Harmonie sind Farben,’ zegt Ramler, ‘ohne welche die Poesie nur ein Kupferstich ist. Euer Gemälde kan sehr wohl den gantzen Umriß der Figuren oder ihre Form ausdrücken, und aufs höchste Schatten und Licht darstellen: aber das volkommene Colorit der Kunst wird ihm fehlen’ (Einleitung in die schönen Wissenschaften, Band I, Seite 126) Ga naar voetnoot194. Men kan in loutere prosa, wel is waar, alles zeggen wat men in vaerzen zegt, gelyk men in print alles kan voorstellen wat een schildery ons vertoont. Maar gelyk het printwerk slechts éénkleurig is, schilderstukken in tegendeel levendige verwen en koloriet bezitten: zo ook is het prosa ééntoonig, ongetooid en kunstloos, terwyl | |
[pagina 76]
| |
vaerzen zangerig, opgeschikt en prachtig zyn (§. 2.). Het rym, 't welk aan het prosa mangelt, bezielt de vaerzen (§. 83.), gelyk het koloriet, dat men by printen mist, de schilderyen leven schenkt. Daar evenwel elk dichtstuk, ten aanzien van zynen stoffelyken inhoud, uit prosa bestaat, terwyl trant en rym het wezen der vaerzen uitmaaken (§. 23.): zo kan men elk dichtstuk aanmerken als eene fraaije print, die met juiste verwen levendig afgezet en gekoloreerd is. De prosaïst komt my derhalve voor als een plaatdrukker, wiens werktuiglyke arbeid ligt van de hand gaat; terwyl ik den poëet aanmerk als een' kunstigen schilder: want gelyk deeze nu hoogt, dan diept, nu eenen korten, dan eenen langen penseelstreek maakt, en alles uit zyne kleuren weet te scheppen: zo ook ryst de dichter nu hoog dan diep in den trant zyner vaerzen, wisselt daarin korte met lange lettergreepen af, en weet eindelyk alles uit zyn rymwoord te vormen. Hem, die vaerzen uit eene vreemde taal in Neêrduitsch prosa vertaalt, en dus geen poëet is, vergelyk ik met een' plaatsnyder, die een schilderstuk in print etst; en vooral hem, die prosa vertaalt en in vaderlandsche vaerzen brengt (§. 48.), vergelyk ik by den liefhebber, die printjes, landkaarten, enz illumineert: gelyk ik ten dien einde Kroons Rymregister (§. 89.) Ga naar voetnoot195 altyd als eene gerieflyke verfdoos heb aangemerkt. Vondel heeft dit alles ten naasten by even zo begreepen, daarom | |
[pagina 77]
| |
zong hy, in het Afzetsel der Koningklycke Printe: ô Agent, ghy hebt naer 't leven
My d'opwassende heldin
In uw' brief volmaeckt beschreven:
Maar wat is uw wit en zin?
Dat myn rym met doode verve
Zulck een print, en kunstjuweel,
Zulck een tekening bederve?
Ay, verschoon myn slecht penseel.
(Poëzy, Deel I, bl. 197)
Ga naar voetnoot196
|
|