Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
§. 16. Elk eerlyk man en goed burger kan en mag dichtenElk eerlyk man en goed burger kan en mag dichten: want 'er zyn geene wetten voorhanden die hem zulks verbieden; ook is niets natuurlyker, daar het dichten volstrekt geene kunst verëischt (§. 10.), daar het allen menschen aangeboren is (§. 13.), daar het een louter handwerk (§. 14.), en enkele uitspanning is (§ 15). Echter bepaalt dees regel, by voorkeur, het karakter der goede dichters, die simpel, waar en oprecht zyn, in tegenstelling van alle kwaade en valsche logendichters. Want wy zullen (§. 20.) zien, dat de laatsten eenen verachtlyken en strafbaaren hoop uitmaaken; zo dat men van hen dichters streeken, als eene haatelyke en met alle waarheid strydige uitdrukking, heeft ontleend. Huydecoper zegt derhalve te recht: Hy kan geen goed dichter zyn, die geen eerlyk man is (Voorrede tot de Proeve van Taal- en Dichtkunde) Ga naar voetnoot80. Want naardien de dichter, als dichter, alleenlyk met den stoffelyken inhoud der vaerzen verkeert (§. 12.), ziet de eerlyke man daarby enkel Op waarheit, onverbloemt, en zonder dichters streecken;
(Vondel, Poëzy, Deel I, bl.
234)
Ga naar voetnoot81
terwyl de gewetenlooze guit die stoffe gebruikt om onwaarheden te verzieren, logens te smeeden en heillooze fabelen te dichten. Van dien aart waren vooral de oude Grieksche en Latynsche dichters, die geene eerlyke lieden waren; trouwens het waren heidenen. Onze voorzaaten, in tegendeel, | |
[pagina 34]
| |
de rederykers, grondleggers onzer poëzy, zyn als by uitstek braave en vroome lieden bekend; ook waren zy zo kiesch omtrent het karakter hunner leden, dat alleenlyk eerlyke burgers, zonder aanzien van persoonlyke gaven, indien ze slechts liefde tot de kunst van het vaerzenmaaken en van het kniewerk voedden, in hunne orde wierden ingewyd: In welke broederschap men aannam, zonder gunst,
Geleerde, en ongeleerde, als de oeffening en zeden
Niet met de voeglykheid eens goeden burgers streeden.
(Pels, Dichtk., bl. 30)
Ga naar voetnoot82
De Hollandsche Spectator roemt derhalve, by zyne verdediging van ik en weet niet wat en des al niet te min, in de poëzy van vader Cats, dien eerlyken vaderlander, gelyk hy hem billyk noemt; en zegt voorts van hem: ‘Ik weet dat d'eerlyke man hier van den Digter moet onderscheiden worden; maar ik weet ook dat niets den digter zo kragtdadiglyk ondersteunt, dan 't geluk van den eerlyken man tot zyn onafscheidelyken gezel te hebben’ (Deel I, bl. 435) Ga naar voetnoot83. Ook is onze Neêrduitsche zangberg by voortgang, den hemel zy dank, nog geenszins ontaard; en het rechtschapen karakter onzer dichters bewyst aanhoudend het staaven der wetten van de rederykers. Onze poëeten, over het geheel, zyn misschien meer eerlyke lieden en goede burgers dan nabuurige dichters: en in allen gevalle is het beter, dat toevalliger wyze armzalige vaerzen eenen | |
[pagina 35]
| |
eerlyken hals bespottelyk maaken dan dat een oneerlyk karakter de kunstigste vaerzen ontsiere. |
|