Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd§. 9. De poëzy verbind het dichten en vaerzenmaakenDe poëzy verbind het dichten en vaerzenmaaken. Dit zegt met andere woorden niets anders, dan dat de poëzy prosa in vaerzen is (§. 3.); want indien wy het prosa, 't welk wy dichtten, in vaerzen brengen, zo word poëzy daaruit geboren. Elk vaers is dus als een disteleerkolf aantemerken, in welke de taal der menschen tot godentaal gestookt en overgehaald word; en indien men de poëzy, door het vernietigen der vaerzen, dissolveert, ontstaat daaruit wederom prosa. De poëzy verbind dan het dichten en vaerzenmaaken, zonder dat echter het dichten eenen noodwendigen invloed op het vaerzenmaaken hebbe. De inhoud der vaerzen is eene gantsch toevallige eigenschap, en heeft geen onmiddelyke betrekking tot hun wezen zelf; want de inhoud van allen is prosa (§. 3.), en in prosa word alles gezegd (§. 1.). Het onderwerp der vaerzen is derhalve even zo willekeurig, als de ordonnantie in een schilderstuk. Ook doet de stoffe niets ter zaake, ten aanzien der waardy van vaerzen, als loutere vaerzen: deeze zyn, van kunstwegen, goed of slecht, vloeijend of hard, hoewel ze niets meerder noch niets minder dan vaerzen kunnen zyn. Verhevene of laage gevoelens, oorsprongklyke | |
[pagina 21]
| |
of geborgde gedachten, sierlyke of platte uitdrukkingen, en alzulke verschillende eigenschappen meer, beslissen enkel ten voor- of nadeele van den prosaïschen inhoud der poëzy, maar geenszins ten voor- of nadeele der vaerzen. De vaerzenzelve zyn ondertusschen de waare bestanddeelen der poëzy; zy zyn haar zelfstandig sieraad, en het starrenkleed waarmede de poëeten haar omgorden, indien ze zich anders onderstaan om die hemelschoone af te schetsen: Want daar verf van vuur en stralen
Tekort schiet, om naar eys de Poëzy te malen;
De zuivre Poëzy, zoo heerelyk, zoo schoon,
Die om haar lokken vlegt Apolloos laurekroon,
En, als haar starrenkleed zoo zuiver is van smetten;
Wie durf hier onderstaan met averegs blanketten
Haar glans te ontsieren, of dat onbevlekt gelaat
Waarin nog sproet, nog vlek, nog iets wanschiklyks staat,
Met ongewassen hand baldadig te misverven?
Haar schoon eyst kleuren die verbleeken nog versterven!
(J. van Hoogstraten,
Mengelpoëzy, D. II, bladz. 179)
Ga naar voetnoot40
|
|