Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
omschryving de wonderen van 't heelal afschildert, verheft de gantsch natuurlyke zaken als boven de natuur, door een verhevenheid van gedagten, en een heerlykheid van redeneeringen, die regtmatiglyk de taal der goden kan genaamt worden’ (Mengelwerk., Deel I, bl. 214) Ga naar voetnoot5. En Voltaire beschryft de poëzy, als eene kunst ‘die eertyds alleen werd uitgevonden, om de aarde te onderwyzen, en om den hemel te loven; en welke om die reden de taal der goden geheten werdt’ (Gedagt. van den Heere de Voltaire, Deel II, bl. 105) Ga naar voetnoot6. En zeker te recht, want zo onverbloemd en natuurlyk het prosa spreekt, zo verbloemd en kunstryk uit zich de poëzy. Zegt, by voorbeeld, het prosa de zon; de poëzy heet haar: Den doier van het ey
Der weerelt, of de schyf der schyven.
(Vond., Leeuwendalers, bl. 58)
Ga naar voetnoot7
Spreekt de prosaïst van de starren; de dichter spreekt van: --- 't uurwerck van de tyden, (Vond. Eneas, bl. 316),
Ga naar voetnoot8
of van: ---'s hemels lampen.(
Vondel, Poëzy, D. I, bl.
23).
Ga naar voetnoot9
Zegt het prosa de zee; de poëzy zegt: --- het vloeiend marmer, (Vond. Eneas, bl. 327)
Ga naar voetnoot10
of wel: --- Neptunus groene weiden (Vondel, Herschepp., bl.7)
Ga naar voetnoot11
| |
[pagina 8]
| |
Spreekt de prosaïst van milt en lever; de poëet noemt: --- dees de winckel van het bloet
En die het vuilnisvat des lyfs. ---
(Vond. Maria Stuart, bl. 15)
Ga naar voetnoot12
Zegt het prosa zeer eenvouwdig: het was den acht en twintigsten october; zo spreekt de poëzy: De wynmaant schreef twee min als 't derde kruis
(Vondel, Poëzy, Deel II, bl. 307)
Ga naar voetnoot13
Zegt de prosaïst: vyf en veertig jaaren en vyf maanden; de dichter uit zich: Jaermaenden zeventien, en elf olympiaden
(Bl. 625)
Ga naar voetnoot14
Daar nu het nederig prosa de taal aller menschen is (§. 1.), heeft men billyk goedgevonden, om de verhevene poëzy de taal der goden te noemen. Zulks deed den Grieken zeggen: De stervelingen heeten dit voorwerp alzo; maar dus noemen het de goden. (Men leeze hieromtrent Ramlers Einleitung in die schönen Wissenschaften, Band I, Seite 189 u.s.w.) Ga naar voetnoot15. De schimper Holberg, wel is waar, uit zich volgenderwyze: ‘Het eenig onderscheid tusschen eenen poëet en bedelaar is, dat de eene in vaerzen, en de andere in ongebonden styl bedelt. Men zegt voor een spreekwoord: de taal der poëeten is de taal der goden; maar de taal der advocaaten mogt beter dien naam voeren, want hunne woorden kosten geld, en geen derzelven valt vruchteloos ter aarde.-- | |
[pagina 9]
| |
De hoofdzaak van den advocaat, zo wel als die van den poëet, bestaat in 't liegen (§ 19.); maar, al kunnen zy dit beiden, zy doen 't niet met gelyken uitslag’ (Deensche Wysg. Deel II, bl. 128, enz.) Ga naar voetnoot16. -- Doch de uitspraak van dien spotter heeft hier geen gezag; en naardien wy eene Theorie der Nederduitsche poëzy willen schetsen, zal Vondels uitspraak beter klemmen: aldus spreekt hy: ‘Een dichter behoort hemelval en de spraek der goden te spreeken. De hemelsche poëzy wil niet op den middeltrap, maer moet in top staen, en op den toetssteen van een beslepen oordeel proef houden, naer de wetten by de geleerden daartoe voorgeschreven’ (Aenleidinge ter Nederd. Dichtkunste) Ga naar voetnoot17. -- Van deeze wetten en derzelver toepassing staan wy te handelen. |
|