Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
§. 1. Het prosa is de taal aller menschenHet prosa is de taal aller menschen; want alles wat gedacht, gezegd of geschreven kan worden, is prosa: en gelyk de burgerlyke Edelman langer dan veertig jaaren had prosa gesproken (Moliere, Bourgeois Gentilhomme, Act. II, Sc. 4) Ga naar voetnoot3, zonder zulks te weeten, zo zyn alle menschen, ook huns ondanks, geborene prosaïsten. Het prosa is derhalve de spraak der natuur. Men noemt het prosa welspreekendheid, met betrekking tot den uitgekipten styl des redenaars, en men kan prosa over het geheel, en welsprekendheid in het byzonder, onderscheiden, gelyk men vrouwenmelk en koemelk onderscheid. Vooral noemt men het prosa den maateloozen en ongebonden' styl, onrym, ondicht, onvaers; alles in tegenstelling der poëzy en der vaerzen. In deez' laatsten zin voert het prosa zynen oorsprongklyken naam, (prosa oratio, quasi prorsa oratio) Ga naar voetnoot4 zo men wil, van daar, dat zyne rede onafgebroken, achtervolgend en in volle regels word geschreven. Het prosa, als simpele spraak der natuur, heeft voorts dit kenmerk dat het slechts geuit, maar niet opgesneden, uitgesproken, maar niet gezongen, kan worden. |