Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy
(2002)–O.C.F. Hoffham– Auteursrechtelijk beschermdBrandenburgIn 1758 was, zoals Uylenbroek het dramatisch formuleert, Otto's vader ‘door het ysselyk bombardement der Russchen’ op de vestingstad Küstrin van schrik gestorven. Dat hoeft niet meteen gebeurd te zijn: volgens het Evangelische Pfarrerbuch für die Mark Brandenburg seit der Reformation bleef hij in functie tot 1763 en stierf hij in Berlijn in 1764. Zijn moeder verhuisde daarop naar Alt-Landsberg, een kleine dertig kilometer ten oosten van het centrum van Berlijn gelegen, diep in de voormalige DDR-provincie. Behalve een intact stuk stadsmuur, de ‘Schloßkirche’ en de ‘Pfarrkirche’ heeft het verpauperde stadje tegenwoordig nog maar weinig verzonken cultuurgoed te bieden. De familie Hoffham is er onbekend. In februari 1769 kwam Hoffham voor het eerst op een langdurige zakenreis weer in zijn geboortestreek. Hij bleef tot november van datzelfde jaar in Duitsland. Zijn moeder begon waarschijnlijk toen al op hem in te praten om hem terug te doen keren naar zijn land van herkomst. Vier jaar later besloot hij althans Amsterdam te verlaten. Wat hij tussen november 1769 en begin 1773 heeft gedaan blijft vooralsnog onduidelijk. Busken Huet nam aan dat hij ‘aandeelhouder in een Amsterdamsch koopmanshuis’ was Ga naar voetnoot7. De definitieve vertrekdatum is op of omstreeks 15 mei 1773 geweest. Op die dag dateerde Uylenbroek immers zijn ‘Afscheidsgroete aan den Heer O.C.F. Hoffham, vertrekkende van Amsterdam naar Landsberg’ Ga naar voetnoot8. Vanaf dat vertrek heeft er een omvangrijke correspondentie tussen Hoffham en Uylenbroek plaatsgevonden, waarvan echter slechts dertien brieven van Hoffhams zijde in de Koninklijke Bibliotheek bewaard zijn gebleven. De eerste is gedateerd: Bremen, 10 juli 1773, toen Hoffham op doortocht daar familie bezocht Ga naar voetnoot9. Van oktober 1774 tot oktober 1775 woonde hij in Berlijn, een stad in een overgangsfase. De oude tijden van de Verlichting liepen ten einde. Frederik de Grote had Voltaire naar Potsdam gehaald en zelfs een voorwoord bij diens Henriade geschreven. Nog in 1780 liet de koning zijn geschrift De la littérature allemande verschijnen, dat de Franse klassicistische smaak propageerde, terwijl de kring rond Nicolai van Berlijn een bolwerk van verlicht gedachtegoed maakte. Parallel met deze late bloei was ‘Sturm und Drang’ in opkomst en nauwelijks een generatie later werd Berlijn met Heinrich von Kleist, Ludwig Tieck, E.T.A. Hoffmann, Hegel en de Humboldts de hoofdstad van de Duitse romantiek. We weten niet of Hoffham er op het scherp van deze cultuursnede met verlichte geesten in aanraking is gekomen, maar we weten wel dat hij Goethe al in diens ‘Sturm und Drang’-fase signaleerde: op 2 mei 1775 prees hij in een brief aan Uylenbroek Die Leiden des jungen Werther, dat in de herfst van 1774 was verschenen. Daarmee was hij de eerste die de Nederlandse aandacht op deze briefroman vestigde Ga naar voetnoot10. In die tijd moet Hoffham hebben besloten zich ergens als grondbezitter te vestigen. Met de harde guldens die hij in Amsterdam had bijeengespaard, kon hij in Brandenburg een flink stuk land kopen. In Saksen was dat onmogelijk omdat daar aan calvinisten grondbezit was ontzegd (brief van 21 juli 1777). Maar eerst moest de Amsterdamse koopman tot hereboer worden omgeschoold. Van oktober 1775 tot mei 1778 bekwaamde hij zich in Löhme aan het Koninklijk Pruisisch Ökonomie-Amt onder leiding van Amtsrat Butow in de ‘landhuishouding’. Aan dit dorpje, dat twee uren gaans ten noorden van Alt-Landsberg ligt, zijn honderden jaren lijfeigenschap (in Pruisen nog een gewone zaak ten tijde van Hoffham) alsmede veertig jaar DDR niet ongemerkt voorbijgegaan. Anno 1999 bestaat Löhme uit niet veel meer dan een tiental slordige boerderijtjes, een schuur voor de vrijwillige brandweer, een bushalte en een telefooncel. Toch was eens, in 1746 (en dan zeker bij een voorganger van de Amtsrat), de beroemde Karl Wilhelm Ramler (1725-1798) er huisleraar geweest, voordat hij filosofiedocent werd aan de Kadettenschool in Berlijn en zo onze Van Hogendorps onder zijn gehoor kreeg. Hij was de auteur van de Kritische Nachrichten aus dem Reiche der Gelehrsamkeit en één van de talrijke vertalers van Batteux' beroemde Les Beaux-arts réduits à un seul principe onder de titel Einleitung in die schönen Wissenschaften. In Hoffhams Theorie komen wij hem als zodanig nog enkele malen tegen. Löhme, niet echt de hoofdstad van het rijk der geleerdheid en wetenschap, had dankzij Ramler een bescheiden plaats in de literaire geschiedenis gekregen. Ook Hoffham deed zijn best het vlek omhoog te stoten in de vaart der Europese cultuur. Enkele van zijn bijdragen aan De Kosmopoliet of Waereldburger, dat van begin 1776 tot eind 1777 bij de weduwe Klippink verscheen, zijn in deze landelijke omgeving ontstaan. Nadat Otto Hoffham zijn agronomische studie had afgemaakt, bezocht hij Nederland een laatste keer van 7 mei tot 14 november 1778. Alles bij elkaar opgeteld bracht hij ongeveer twintig jaar in Nederland door. De laatste vijfentwintig jaar van zijn leven woonde hij in het land van de buitenste duisternis. In maart 1779 kocht Hoffham van Amtsrat Jannicke, die het ‘schuldenhalber’ kwijt moest, het landgoed Carolinenhof in de Neumark Ga naar voetnoot11. Het was pas sedert 1770 in ontginning gekomen, ongetwijfeld in het kader van de aanzienlijke kolonisatie-inspanning die door Frederik de Grote in de moerassige rivierdalen van Pruisen op gang was gebracht. Het Carolinenhof was dus nieuw land, ter grootte van 527 morgen (ruim 130 hectare; één Pruisische morgen was 2.553,2 vierkante meter). Het lag in wat nu Polen is, in het dal van de Warthe (Warta) bij het dorp Dechsel (Deszczno), op enkele uren gaans van het stadje Landsberg (Gorzow Wielkopolski), niet te verwarren met het veel dichter bij Berlijn gelegen Alt-Landsberg. Van dit Landsberg moet men zich als cultureel centrum niet te veel voorstellen: in 1777 verscheen daar voor het eerst een krant met de wel zeer geringe verschijningsfrequentie van ‘einmal im Jahr zu Neujahr’ Ga naar voetnoot12. Op 13 januari 1780 trouwde de trotse landeigenaar Otto Hoffham, ‘Erbherr auf Carolinen Hof in der Neumark’, in de imposante lutherse Marienkirche te Prenzlau met Johanna Elisabeth Schramm, de dochter van een overleden predikant van die kerk Ga naar voetnoot13. Het huweljk bleef kinderloos. Tevreden was hij niet met het zompige Carolinenhof dat hij ‘eine der schlechtesten Besitzungen im Warthebruch’ noemde. Niet alleen was de grond onbruikbaar, ook de veiligheid liet te wensen over. Het kwam rond Landsberg in die jaren tot ‘wiederholter Einsatz der Dragoner gegen kriminelle Banden’. Kennelijk waren de lijfeigenen onrustig geworden. Al in het voorjaar van 1781 verruilde Hoffham het Carolinenhof voor een landgoed in Althüttendorf, tegenwoordig gelegen in het oksel van de Autobahn-afslag Joachimsthal, ongeveer halverwege Berlijn en Prenzlau. Het dorpje ontleende zijn naam aan de oude Brandenburgse glasfabriek, die veel brandhout nodig had, waarvoor de bomen in de wijde omtrek moesten worden gerooid. Op die kaalslag kon een begin met de landbouw worden gemaakt. In deze deprimerende streek, waar DDR-prominenten nog wel eens op de hazenjacht gingen, lag het door Hoffham aangekochte ‘Krausengut’, dat was vernoemd naar een vroegere pachter van de ‘Glashütte’. Van dit alles is anno 1999 niets terug te vinden Ga naar voetnoot14. Op 7 januari 1786 stierf Hoffhams moeder, die al die jaren bij haar zoon en schoondochter in huis had gewoond. Ze hadden al enige tijd de kans overwogen om het Krausengut ‘met voordeel’ (brief aan Uylenbroek van 14 oktober 1785) te verkopen. Dat lukte nu, zodat ze tegen juni 1786 naar Prenzlau verhuisden, een stil provinciestadje, zoiets als Dokkum. Daar rentenierden ze rustig verder. Helaas verliepen de contacten met Amsterdam gaandeweg. Hoffhams brieven aan Uylenbroek bleven tot zijn groot verdriet onbeantwoord. Wel publiceerde Uylenbroek jaarlijks een paar gedichten uit de voorraad die hem vanuit Prenzlau was toegezonden. Op die manier bleef Hoffham bijdragen aan de Kleine dichterlyke handschriften. Wie dat ook deed was Willem Bilderdijk, en kennelijk was deze dichterlijke gigant onder de indruk van Hoffhams kunnen. Aan Uylenbroek schreef hij in mei 1793 tenminste over hem: ‘Groet den bekwamen Aucteur van mij, wiens compliment my gansch niet onverschillig kan zijn’. Busken Huet haalt die brief aan en voegt er aan toe: ‘In Juni 1798 schijnt Hoffham te Berlijn kleine diensten te hebben bewezen aan Jufvrouw Schweickhart toen zij daar van haar eersteling kwam bevallen’ Ga naar voetnoot15. Deze levensgezellin van Bilderdijk was immers in die maand uit Brunswijk naar Berlijn gekomen om er in september 1798 het leven te schenken aan hun zoon Julius Willem. Zij begaf zich onmiddellijk daarop naar Hildesheim om in Bilderdijks nabijheid te kunnen zijn. Dit detail is alles wat Huet over deze laatste fase van Hoffhams leven te berichten heeft. Hoffhams dood kwam op 11 februari 1799. Uylenbroek is over de doodsoorzaak even dramatisch als over de dood van Otto's vader: ‘Hier sleet hy het overige van zyn voorbeeldig deugdzaam leven, in eene onafgebroken arbeidzaamheid, by zyn gades aangehuwde stiefouders, tot hy door hun onvermoed gedrag, éénsslags, onvoorziens ongelukkig wierd, en van schrik en van droefheid, binnen weinig dagen [...] aan hevige koortsen overleed’ Ga naar voetnoot16. Het kerkregister Prenzlau drukt zich wat beheerster uit: het meldt dat op 11 februari 1799 ‘Carl Friedrich Hofham, Kirchenvorsteher, im 55. Jahr seines Alters am hitzigen Gallen Fieber’ is overleden Ga naar voetnoot17. Op de 17de werd ouderling Hoffham begraven. Aan het graf werd het woord gevoerd door zijn goede vriend, de lutherse dominee Reichhelm, die van 1795 tot 1825 Superintendent van de Marienkirche was. Men kan een vraagteken zetten bij Uylenbroeks kritiek op de aangetrouwde stiefouders: Hoffhams stiefschoonvader was ‘Obergerichtsadvokat’ en zoon van een dominee, zijn schoonmoeder de dochter van een vroegere Prenzlauer dominee en kleindochter van een ‘Generalstabschirurg’ Ga naar voetnoot18. Zouden deze twee mensen de gelegenheid hebben gehad tot ‘onvermoed gedrag’ dat hun schoonzoon met de dood moest bekopen? Tot op de dag van vandaag gebeurt niets in Prenzlau ‘onvermoed’. Om een ander, maar even romantisch einde te veronderstellen als Uylenbroek: stierf Hoffham misschien aan heimwee naar Amsterdam? Wie nu langs de resten van honderden jaren wanbestuur in dit Sarmatenland reist, kan nauwelijks tot een andere conclusie komen. |
|