Iedereen heeft een erfelijkheid.
De appel valt niet ver van de stam.
Asi taki a no tongo mi no abi di mi no e taki, ma Gado meki mi so.
Het paard zegt het is niet dat ik geen tong heb, omdat ik niet spreek maar zo ben ik door God gemaakt.
Ik ben wel uitgerust met een tong, maar het is de scheppers wil dat ik niet kan praten.
God weet waarvoor het goed is.
A no san fesi e sori, ati e tyari.
Niet wat op het gezicht te zien is draagt het hart.
Vel geen oppervlakkige oordelen.
Schijn bedriegt.
A fraga di e wai na a kondre, na a dyendyen dati e loi.
De vlag die in het land wappert, de bel die luidt.
Zich scharen aan de kant waar men het meeste voordeel heeft.
Wiens brood men eet, diens taal men spreekt.
Aksi fu mi frenti, mi sa sori yu mi feanti.
Vraag nu over mijn vrienden, ik zal je mijn vijanden laten zien.
Het is vaak veel gemakkelijker om uit de omgeving van je vijanden te blijven, dan wel je vrienden te vermijden.(aan te wijzen)
Here behoedt mij voor mijn vrienden, over mijn vijanden zal ik zelf waken.
A no a mofo di e freiri, a no dati e seti libi.
De mond die zoete woordjes fluistert geeft geen garantie tot samenwonen.
Iemand gouden bergen beloven.
Mooie woorden zijn niet waar, ware woorden zijn niet mooi.
A no fa adompri komopo na faya, a bun fu nyan.
Als de adompri pas van het vuur komt is het nog niet te eten.