Nieuwe proeve van klijne gedichten voor kinderen(1778)–Pieter 't Hoen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 157] [p. 157] Samenspraak. Jan. Altoos zijt ge wel te vreeden; Zingend gaat gij naar uw werk, Daar gij uwe jonge leden Af moet tobben, naar ik merk. Waart ge in beter stand gebooren, 't Werken stond u geensints aan; Gij zoudt dan uw klagt doen hooren, Als ge naar uw werk moest gaan. Pieter. Zou ik over 't werken klagen? - Dat was schande; neen, dat niet. Jan. Nimmer zou 't aan mij behagen; 't Werken is een groot verdriet. Gij moet werken; ik kan speelen, Als 't mij lust, of ik zit stil. [pagina 158] [p. 158] Pieter. Dat zou mij veel meer verveelen, Wijl ik liever werken wil. Jan. Gij verslijt uw tijd met zorgen, Als ik huppel, als ik spring. Pieter. Gij verslaapt uw schoonen Morgen, Als ik reeds bij 't werken zing. ô Die heldre morgenstralen Zijn zoo zoet na zoete rust. Jan. Gij moet die te duur betalen. Ik ben meer op 't bed belust. 't Vroeg ontwaken baart maarzorgen, Eigen aan uw' lagen staat. Pieter. ô Die lieve schoone Morgen Rijst mij dikwijls nog te laat. [pagina 159] [p. 159] Jan. Voor uw zweeten eet ge mager; Sober brood en niets daar bij. Pieter. 't Smaakt mij, door het werken grager, Beter dan uw lekkernij. Vorige Volgende