Nieuwe proeve van klijne gedichten voor kinderen(1778)–Pieter 't Hoen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Het rupsje. ô Rupsje; welk uitmuntend schoon Spreidt gij voor 's menschen oog ten toon! Gij moogt veragtlijk wezen Bij hem, die gaave vrugten mint: Ik kan, al ben ik maar een kind, In u Gods almagt lezen. Wie heeft, schoon kruipertje; het kleed, Dat u bedekt, voor u gereed? Welk kunstnaar kon met kringen, Waar in de schoonste verwe speelt, Zoo net geschikt, zoo juist verdeeld, Uw teder lijf omringen. 't Is God alleen, wiens wondre magt En u en mij heeft voortgebragt; Maar mij schonk Hij daarboven Een geest, op dat ik in het schoon, Dat Hij in 't schepzel spreidt ten toon, Zijn wondre magt zou loven. Vorige Volgende