Nieuwe proeve van klijne gedichten voor kinderen(1778)–Pieter 't Hoen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina t.o. 63] [p. t.o. 63] het milddadige meisje. ‘Ik dank u, riep ze, ô God! ô Goedheidsbron! Gij schonk mij gunstig dit vermogen, Dat ik dien armen laven kon. bl.64. [pagina 63] [p. 63] Het milddadige meisje. Een aardig meisje van het Land Ging op haar' tijd naar school toe treden; Zij had een korfje aan hare hand, Door moederlijke tederheden Voorzien van spijs en een fles bier daarbij. Hoe klijn zij was, de Deugd kon haar bekoren; Zij liet vol vreugd zich zingend hooren; (Een deugdzaam kind is altoos blij) Doch naauwlijks halver weg geraakt, Zach zij een' man, dood arm, schier naakt, Zeer bleek, met ingezonken oogen, En slapende in het lange gras; Zij wierd tot in haar ziel bewogen Met dezen man, die meélij waerdig was; [pagina 64] [p. 64] En bukte, schreijend, bij hem neder; Zij kuste zijne hand, hoe arm hij was, zeer teder. ‘ô, Riep ze, indien het kon geschiên, Hoe gaarn wou ik hem bijstand biên! Die arme bloed! welk ongelukkig lev 'k Zal doen het geen ik kan, En aan dien schaam'len man Mijn' klijnen voorraad geven. Maar 'k moest hem in zijn' slaap niet storen; 'k Zou dan, het geen ik niet begeer, Zijn dankbetuiging moeten horen.’ Straks lei zij alles bij hem neêr, En sloop stil weg, met nat bekreten oogen. ‘Ik dank u, riep ze, ô God! ô Goedheidsbron! Gij schonkt mij gunstig dit vermogen, Dat ik dien armen laven kon. [pagina 65] [p. 65] Die arme liên met meêlij ziet; Uit al zijn magt hun hulpe biedt, En van zijn weldoen niets wil weten, Die mag te regt weldadig heten. Vorige Volgende