Aen mijn Heer Mr. Iacob CatsGa naar voetnoot(23), Ridder,
Raet, PensonarisGa naar voetnoot(24) van Hollandt, en VVestvrieslandt.
25[regelnummer]
De eer aen my getoont, de gunst aen my bewesen,
Maeckt dat een nieuwe geest in my comt op geresen,
Comt Pallas roert myn Breyn meest'resse vande cunst.
Daer komt een Edel hert my groote eer betoonen,
30[regelnummer]
Wat sal ick wederom, wat sal ick hem beloonen;
Wat sal ick brengen voor tot prys van zynen naem,
Ick wenst' u wel myn Heer, met eygen mont te groeten,
Maer dat en mach niet sijn ic sou beschaemt staen moeten
35[regelnummer]
Voor soo een groot verstant, dat al de werelt leert,
Ja die van Princen selfs op 't hooghste wert ge-eert.
| |
Maer des al niet-te-min, ick vinde my bewogen,
Hoe-wel ick uyt Parnas noyt voetsel heb gesogen;
Een woort, een cleyn gedicht te brengen aenden dach
Op dat ic voor dees eer my danckbaer toonen mach.
5[regelnummer]
Ick hoor u menichmael, ick gae u veel besoecken:
Niet daer u woonplaets is, maer in u waerde boecken.
Daer leert ghy onse jeught op rechte wegen gaen,
Ick drage groote gunst, die sal ick noyt vergeten
10[regelnummer]
Tot Rijm en soet gedicht tot geestige Poeten,
Die in soo hoogen staet noch hebt om ons gedacht.
En my noch boven dien een aerdigh boeck gesonden,
Waer in ick myn vermaeck ten hoogsten heb gevonden;
15[regelnummer]
Omdat ghy daer seer soet de jonge maeghden leert
Dat al haer glans is heen, soo haest zy zyn onteert.
Kond' ic ooc aen uw' kroon een lauwer blatjen schencken
Dat die het kennen souw aen my eens mocht gedencken,
Maer ick ben ongeleert: dies myn beswaerde geest,
Ick souw met beter stijl vry soeter woorden schryven;
Had ick tot heden toe met hem altyd verkeert,
Daer is geen twijffel aen ick hadde meer geleert.
En in het duyster graf met droefheyt wegh gevaren:
Ick was een jonge spruyt en hy geen oude stam,
Als Godt hem door doodt uyt dese werelt nam;
Wilt dan dees vryicheyt van my te besten houwen,
Die noyt Poeetsche leer is in het hooft geprent.
Maer 't is noch evenwel, het is my groot vermaken,
35[regelnummer]
Dies bid ick neemt het aen het komt uyt enckel gunst,
En toe-genegen wil tot u en tot de kunst.
|
-
voetnoot(23)
-
Mr. Iacob Cats: Jacob Cats, geboren in 1577 te
Brouwershaven en gestorven in 1660 in Den Haag, was de tweede
zoon van Adriaan Cornelisz. Cats en Leenke Breyde. De familie Cats was een aanzienlijke
familie in Brouwershaven; net als de families Hobius en Fannius leverden ze raadsleden,
schepenen en burgemeesters. Jacob Hobius, de vader van Johanna, was een neef van Jacob
Cats. In 1588 ging Jacob naar het gymnasium in Zierikzee en in 1593 werd hij
ingeschreven aan de universiteit van Leiden. Na een carrière als advocaat in
Den Haag en Middelburg, werd hij in 1621 pensionaris in Middelburg en van
1623 tot 1636 in Dordrecht. In 1636 werd hij benoemd tot pensionaris van
Holland en Westfriesland en daarmee, na de prins, de belangrijkste man van het land. Als
dichter heeft Cats vanaf de jaren '20 van de zeventiende eeuw een belangrijke plaats
ingenomen in het Nederlandse literaire milieu. Zijn werk over opvoeding, huwelijk en gezin
gold nog lang na zijn dood als een standaard in Nederland. Met het initiatief voor de
Zeevsche Nagtegael (1623), een bloemlezing van het werk van Zeeuwse dichters,
uitgevoerd door Adriaan vande Venne, zette hij Zeeland op de nationale
literaire kaart. Enkele werken van Cats: Proteus of Sinne- en minnebeelden
(1618), een emblematabundel; Houwelyck (1625), zijn bekendste werk, over het
huwelijk en de positie van vrouwen ten opzichte van de man; Trou-ringh (1637),
een wereldgeschiedenis naar aanleiding van het huwelijk; Aspasia (ca. 1644),
toneel; Ouderdom en buytenleven (1653-1655), ‘buitengedichten’
gelardeerd met memoires. Ten Berge 1979; Nagtglas 1890,
dl. 1, afl. 1, pp. 109-113
-
voetnoot(24)
-
Pensionaris: De pensionaris (ook wel raadpensionaris, landsadvocaat of secretaris van
Staten genoemd) was tijdens de Republiek de hoogste ambtenaar van een stad, vergelijkbaar
met de huidige gemeentesecretaris. Het was bij voorkeur een persoon met juridische
achtergrond, die het dagelijks bestuur van de gemeente in goede banen leidde. De
bevoegdheden van de pensionarissen van de hoofdsteden van de gewesten, zoals Middelburg
van Zeeland of Dordrecht van Holland, reikten nog wat verder: zij voerden de
correspondentie namens het gehele gewest met de buurgewesten en, in het geval van Holland,
zelfs met het buitenland, ze zetten de resolutiën op schrift en zorgden voor de uitvoering
ervan. Zeker in het machtige gewest Holland kon de (raad)pensionaris dus een groot gezag
ontwikkelen, omdat hij de spil vormde tussen alle bestuursorganen van de gewesten en de
Staten Generaal. Beroemde en aanzienlijke voorbeelden zijn landsadvocaat Van
Oldenbarneveldt en raadpensionaris Johan de Witt, beiden in dienst van het gewest Holland
en beiden, na een glansvolle carrière, ontluisterend aan hun eind gekomen. Fockema
Andreae 1975, pp. 97-107; Groenveld e.a. 1979, pp. 144-148.
-
-
[tekstkritische noot]17: en > een
-
voetnoot(11)
-
roem van ons geslacht: Jacob Cats. Cats was familie van de Hobiussen.
13-16: Het boek waarover hier gesproken wordt is waarschijnlijk Maechden-plicht (1618),
waarin is opgenomen o.a. het gedicht ‘Wapen-schilt alle eerbare maeghden toe-geeygent’, of een latere uitgave van (een deel van) deze bundel, zoals Houwelijck (1625)
en Emblemata moralia (1627). Ten Berge 1979, pp. 226-244
-
voetnoot(25)
-
Maer hy (...) twintigh jaren: Hier wordt gerefereerd aan het overlijden van Jacob Hobius,
de vader van Johanna. Jacob is gestorven in december 1620. ‘Meer dan twintigh jaren’
brengt ons aldus op een datering van dit gedicht van in ieder geval 1641 of later.
|