Het lof der vrouwen
(2009)–Johanna Hobius– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina B1r]
| |
Op het vertreck van Iuffrouw Margarieta
| |
[pagina B1v]
| |
Moeten wy nu zyn gescheen,
En soo verre zyn van een;
Maer het is om niet geklaeght,
't Schijnt dat Zeelandt haer mishaeght.
5[regelnummer]
Hollandt brenght de meeste vreught
In haer soete jonge jeught:
Leyden ist dat zy verkoos.
Leyden, Leyden was de loosGa naar voetnoot(8).
Daer zy nu haer woningh stelt,
10[regelnummer]
Dat myn jeughdich herte quelt:
Maer ick bid u myn Vriendin
Set my niet heel uyt uw' sin.
Denckt noch somtydts om de stadtGa naar voetnoot(13)
Daer ghy eerst u woningh hadtGa naar voetnoot(14).
15[regelnummer]
Als ghy dan sult zyn gebracht,
By veel Adel en veel pracht;
By de weytscheGa naar voetnoot(17) Ionckers veel,
Denckt dan eens om u gespeel.
Hoe dat ghy nu treckt van hier
20[regelnummer]
En neemt wegh al myn playsier:
Maer al is 't my smert of pijn,
Even-wel het moet soo zyn.
Als het dan soo wesen moet
Wtverkoren Nimphje soet:
25[regelnummer]
Als 't uw immer soo behaeght,
Wel adieu dan Zeeusche Maeght.
Die my dickmael hebt verblyt
En als noch myn vreughde zyt;
Want het is myn groote vreught,
30[regelnummer]
Te gedencken aen uw Jeught.
Maer al scheyt ghy nu van my
Denckt myn hert dat blijft u by.
En waer dat ghy reyst of keert,
Mijnen geest u noch vereert:
35[regelnummer]
Ick wensch dat den Opper-vooght
Die het al-te-mael beooght.
| |
[pagina B2r]
| |
U doet smaecken al de vreught,
Die daer spruyt uyt ware deught.
Hy wil oock uw huys-gesin
Dat ick met myn hert bemin,
5[regelnummer]
Gaen geleyden nu met vree,
En oock myn Rosetta mee.
Hy verleen u op de reys,
Wint en weder nae den eys,
Dat ghy met voorspoet en vreught,
10[regelnummer]
HaestGa naar voetnoot(10) tot Leyden komen meught.
Nu adieu en goede nacht
Hier mee eyndigh ick myn klacht:
Maer ick hoop u noch te sien,
En my weder te verblien.
15[regelnummer]
VVy die van onse jeught en van ons jonge Iaren,
Te samen zijn ghewent, te samen gingen paren:
Maer nu wy beyde zijn gekomen tot verstantGa naar voetnoot(17),
Nu leyt my LeydenGa naar voetnoot(18) al mijn uyt verkoren pant.
Nu is de soete tydt gedaen,
20[regelnummer]
Nu komt de koude winter aen.
Nu is de vreughde van het velt,
Berooft door BoreasGa naar voetnoot(22) gewelt:
De Boomen staen geheel ontbloot
Van al haer vreught, ja schynen doot.
25[regelnummer]
Haer bladeren syn dor en geel.
Op haren Tack is geen gequeelGa naar voetnoot(26).
Men hoort geen Leeuwerck in de lucht,
Men siet geen Swaluw op de vlucht.
Den al begeckendeGa naar voetnoot(29) Koeck-koeck
30[regelnummer]
Leyt vast gedoocken in den hoeck.
Men hoort geen soete Nachtegael,
Die met een aengename Tael;
Soo menich mensch tot vreughde dwinght,
Als zy een vrolyck deuntje singht:
35[regelnummer]
De bloem het ciercel van den hof,
Leyt als getreden in het stof.
| |
[pagina B2v]
| |
Men siet noch Roos noch AcoleyGa naar voetnoot(1),
Die geestichGa naar voetnoot(2) staen ontrent de mey.
Men siet geen Tulpa wit of bruyn,
Noch geen Narcissen in den Tuyn.
5[regelnummer]
Den EglantierGa naar voetnoot(5) is sonder kracht,
Ia, schynt door dorheyt gansch veracht.
Men siet schier niet dat jeudigh spruyt,
Als Lauwer loofGa naar voetnoot(8), en Maeghden kruytGa naar voetnoot(8):
Dat schoon het hert en lange vriest,
10[regelnummer]
Gaer seldenGa naar voetnoot(10) syne jeught verliest.
Geen Dooren haeghjen sietmen groen,
Gelyck men eertydts plach te doen:
Men siet geen Beesten op het gras,
Dat onlancx noch so lustigh was.
15[regelnummer]
Daer zyn geen graesjes diemen bindt
Waer in de jeught vernoegingh vindt.
Wanneer zy met een soete ReyGa naar voetnoot(17),
Vereenight gaen in Bosch en Wey.
Daer is geen vreucht in 't open velt,
20[regelnummer]
Daer 's Somers PanGa naar voetnoot(20) zyn Schaepjes telt,
En op het Claever graesjenGa naar voetnoot(21) weydt,
En 't savontGa naar voetnoot(22) weer ter KoyeGa naar voetnoot(22) leyt.
Of Tijter met zyn HarderinGa naar voetnoot(23),
In lust vereenight door de Min,
25[regelnummer]
Eens wenschen in het velt te gaen,
De koude komt haer wederstaen.
Den Oosten wint in 't Noordt en West,
Die raet haer t' huys te blyven best,
Ontrent den haert of swarte SchouGa naar voetnoot(29),
30[regelnummer]
Om vry te wesen van de kou.
Wel isser dan voor onse jeught
Geen tydtverdrijf noch soete vreught.
Om soo des Winters droeve tydt,
In vrolyckheyt te worden quytGa naar voetnoot(34).
35[regelnummer]
O! ja men haelt daer uyt den hoeck,
Een kluchtGa naar voetnoot(36) uyt 't een of t'ander boeck.
| |
[pagina B3r]
| |
Een yeder brenght een lutjeGa naar voetnoot(1) by,
In Dicht of soete Rijmery.
Hoe IupiterGa naar voetnoot(3) hem met u paert,
En door de soete Min vergaert,
5[regelnummer]
Hoe wel dat IunoGa naar voetnoot(5) hoogh van moet,
Daer aen haer grootste gramschapGa naar voetnoot(6) boet.
Hoe MarsGa naar voetnoot(7) en VenusGa naar voetnoot(7) in het Velt,
Syn door het kunstigh net versteltGa naar voetnoot(8):
En listigh in de strick gebracht
10[regelnummer]
Het geen VulcanusGa naar voetnoot(10) hadt gewrachtGa naar voetnoot(10),
Of hoe dat eens d'hermaphrodijtGa naar voetnoot(11),
Wert van een geestigh dier gevrijtGa naar voetnoot(12).
Die hy noyt min en heeft getoont,
Maer staegh zyn jonge jeught verschoont,
15[regelnummer]
Het was voorwaer een vreemde tijdt,
VermitsGa naar voetnoot(16) een jonge Iuffrou vrijdtGa naar voetnoot(16).
En schoon hy haer noyt heeft gemeentGa naar voetnoot(17),
Sy blyven eeuwighlijck vereent.
Of hoe dat PlutoGa naar voetnoot(19) door de lucht,
20[regelnummer]
Met ProserpijnaGa naar voetnoot(20) neemt de vlucht,
En haer maeckt tegen haren danck,
Een Coningin van Roock en stanck.
Of hoe PygmalionGa naar voetnoot(23) bemint
En uyter maten hadd' gesint.
25[regelnummer]
Een wonder schoon Yvoren beelt,
Waer op zyn geest geduyrigh speelt.
Hy wenscht met soo een Echte vrouw
Te zyn versegelt door de Trou.
Hy wenscht dat soo een waerde handt,
30[regelnummer]
Mocht zyn een eeuwigh Minne-pant.
En Venus die hem gunstigh scheen,
Comt dalen door haer kracht beneenGa naar voetnoot(32).
En blies het beelt een leven in,
DoenGa naar voetnoot(34) wast hem dienstigh tot de Min:
35[regelnummer]
Maer soo dit even u verveelt,
Al wederom wat nieuws geteelt.
| |
[pagina B3v]
| |
Een Caerte speeltjen tot uw vreught,
Dat is oock dienstigh aen de jeught.
Of yet wat anders voort gebracht,
Waerom men vrolijck is en lacht:
5[regelnummer]
Want dat in eerbaerheyt geschiet,
En schaet die tere jonckheyt niet.
Stelt u voor dese tydt te vreenGa naar voetnoot(7),
Tot dat ghy weder meught vertreenGa naar voetnoot(8)
Met meerder vrueght, omtrent de Mey:
10[regelnummer]
In Bosch of groene klaver Wey.
Noyt pluckt men Rosen in de vorst,
Als 't veldt bedeckt is met een korst;
Het heeft hier alles zynen tydt,
En al wat aerts is gantsch verslyt.
15[regelnummer]
Mijn Pen en kan door harde kou
Niet schryven 't geen zy anders souw;
In dient haer niet en wert belet,
Door 't recht der Vriesen en haer wet.
Nu dan voor 't lest ick schey 'er uyt,
20[regelnummer]
En schoon dit soo wat kluchtigh luyt:
Soo toont wat liefde tot de kunst
En deckt myn fautenGa naar voetnoot(22) met uw gunst.
|
|