Het lof der vrouwen
(2009)–Johanna Hobius– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina A4r]
| |
Lof voor alle EerbareGa naar voetnoot(1) Vrouwen en jongh-vrou-
| |
[pagina A4v]
| |
Maer schoon ghy dat al doet wert daerom haren Lof
Begraven in der aerdt, getreden in het stof;
O neen dat mach niet syn, haer eer sal altydt bloeyen,
En als de Pallem-boom en als de Wijngaert groeyen.
5[regelnummer]
Of men die Boom belast, of men de Wijngaert snijt,
Sy groeyen even-wel in spijt van die 't benijt:
Is oock door haer bedryfGa naar voetnoot(7) de doodt op ons gekomen;
Haer zaetGa naar voetnoot(8) heeft wederom de dood syn kracht benomen.
Veracht hy dan de Vrou die God hier hout soo waert
10[regelnummer]
Dat zy zyn eygen Soon natuyrlijckGa naar voetnoot(10) heeft gebaert?
Heel seltsaem wonder groot, doch even-wel waerachtigh
Seer wonderlijc gebracht, door God den Heer almachtig,
Dat Christus Godt en Mensch ter werelt is gebracht,
Geboren door een MaegtGa naar voetnoot(14) door Godes groote cracht:
15[regelnummer]
Hier wert het Vrou geslacht ten hoogsten door verheven
Vertreden het SerpentGa naar voetnoot(16) gelijcker staet geschreven;
Maer soo dit even-wel u niet en is genoegh,
So sal ick seggen meer, wat liefde haer Christus droeg.
Wanneer hy van de MansGa naar voetnoot(19) nu was ter doodt verwesen,
20[regelnummer]
Soo is hy wederom den derden dach verresen:
Maer wienGa naar voetnoot(21) is 't dat hy eerst syn heerlickheyt betoont?
't Was aen het Vrou-geslacht, die heeft hy 't hooft gecroontGa naar voetnoot(22),
Hy heeft haer alder eerst tot PredikersGa naar voetnoot(23) gesonden,
Om aen d'Apostelen met haest te gaen verkonden,
25[regelnummer]
Dat hy was opgestaen, en dat de felle doot
Nu van zyn Heerschappy was t'eenemael ontbloot.
Wie kan de waerheyt hier met reden tegen spreken,
Wie kan der Vrouwen Lof in dit geval verbreken,
Wie moet niet roepen uyt al is sy swack en teer,
30[regelnummer]
Sy is noch met verstant begaeft van God de Heer.
Daer zynder oock geweest die noch wel and're dingen
Dees Vrouwen schryven toe, om haer tot lof te bringen,
Dat zy in IllyrienGa naar voetnoot(33), en het ProvenceGa naar voetnoot(33) Landt,
Het Christelyck geloof eerst hebben in geplandtGa naar voetnoot(34).
35[regelnummer]
Wy hebben hier niet voorGa naar voetnoot(35) gelycker vele meynenGa naar voetnoot(35),
Der Mannen kloeck vernuft in 't minste te verkleynen,
| |
[pagina A5r]
| |
Maer roemen oock met recht der vrouwen lof en eer,
Die nu schier t' eenemael gestoten wert ter neer.
Men vint oock wel 't is waer veel Goddeloose vrouwen,
Wiens boosheyt is bekent daer van de vromen grouwen:
5[regelnummer]
Wiens Lichaem is besmet, wiens ziele door de sondt,
GeduyrighGa naar voetnoot(6) nederdaelt tot in der Hellen grondt.
Siet SaraGa naar voetnoot(7) was een Vrou, een vrome ziel rechtveerdigh,
En IesabelGa naar voetnoot(8) seer wreet tot allen boosheyt veerdigh:
AbigaelGa naar voetnoot(9) met verstant heeft Davids quaet gestuyt,
10[regelnummer]
DelilaesGa naar voetnoot(10) valsche list maeckt Simsom tot een buyt.
Ester de Coningin verlost de vrome Ioden,
Die HamanGa naar voetnoot(11-12) valsch en quaet met listen socht te dooden:
Maer ThomijrisGa naar voetnoot(13) verwoet, en FuluiaGa naar voetnoot(13) seer wreet,
Die waren wederom der Vromen herten leet.
15[regelnummer]
Of Messalia stout een SmoorpotGa naar voetnoot(15) vol oneere,
Den KeyserGa naar voetnoot(15-16) was ontrou haer Echten Man en HeereGa naar voetnoot(16),
LuchretiaGa naar voetnoot(17) seer schoon een Beelt der eerbaerheyt,
Heeft met de droeve doot betoont haer trouwigheytGa naar voetnoot(18).
Wel salmen dan den Lof bedecken van den Vromen
20[regelnummer]
Daer van dat menichmael is soo veel goet gekomen:
Om dat een lichte KoyGa naar voetnoot(21) in stoute sonden leeft,
En haren soete vreught te vuylen RanckenGa naar voetnoot(22) geeft;
Dat ware veel te wreet, want siet doch eens de mannen,
Syn die niet menichmael oock van den Heer verbannen
25[regelnummer]
Om harer sonden schult, siet PharoGa naar voetnoot(25) den Tyran,
Hy kandt hem tegen Godt opGa naar voetnoot(26) 't hooghste dat hy kan.
En socht niet AbsalonGa naar voetnoot(27) de schande van zyn Vader,
Schent, Ammon ThamarGa naar voetnoot(28) niet dien listigen verrader.
IeroboamGa naar voetnoot(29) seer wreet, en AchaesGa naar voetnoot(29) stout en quaet,
30[regelnummer]
Die stelden haer altydt tegen des Heeren raet.
Soo haest als IoranGa naar voetnoot(31) hadt het Coninckrijck verkregen,
Soo heeft hy met gewelt zyn Broeders al verslegen,
En gantschelijc vernielt, maer God die hem daer noch
Ten lesten eens beloont dit schandelijck bedroch.
35[regelnummer]
En deed oock NeroGa naar voetnoot(35) niet zyn eygen Moeder sterven,
Een schandelijcken doodt met houwen ende kervenGa naar voetnoot(36).
| |
[pagina A5v]
| |
Heeft oock HerodusGa naar voetnoot(1) niet zyn eygen vrouw onthooft,
Als hy haer glansGa naar voetnoot(2) en eerGa naar voetnoot(2) had met gewelt berooft.
Sou yemandt nu hier om de Mannen gaen verachten,
Of breecken haren Lof met woorden of gedachten.
5[regelnummer]
Om dat een stoute GuytGa naar voetnoot(5) hem in het quaet verheught,
En loopt gansch buyten spoor van alle ware deught.
O! neen haer lof en eer moet hooge syn gepresen,
En haer beroemde geest meer eere zyn bewesen:
Maer midtsGa naar voetnoot(9) dit over langh voor my al is gedaen,
10[regelnummer]
Soo sal ick dese saeck hier nu niet roeren aen.
Mijn ongeleerde Pen kan haren Lof niet raecken,
Ick sal voor dese reysGa naar voetnoot(12) myn reden hier in staecken,
Tot op een ander tydt, om nu te komen weer,
Tot myn begonnen witGa naar voetnoot(14) 't geen is der Vrouwen eer.
15[regelnummer]
Waer sal myn swacke Pen haer glans en luysterGa naar voetnoot(15) halen,
Comt PhoebeGa naar voetnoot(16) laet u gunst doch op my neder dalen:
O! PallasGa naar voetnoot(17) reyckt my toe en brengt doch aen den dach
't Geen my in dit geval ten dienste wesen mach.
Ick ben een slechteGa naar voetnoot(19) Maeght, een oude Zeeu geboorenGa naar voetnoot(19),
20[regelnummer]
Maer soucke niet-te-min de wijsheyt na te spooren.
Al kom ick veel te kort 'k en hebbe noyt verheertGa naar voetnoot(21),
Al daer LasceniaGa naar voetnoot(22) wert treffelyck geleert:
Soo wy maer eens door sien de oude Schryvers boecken
En eens der Vrouwen lof gaen neerstigh ondersoecken.
25[regelnummer]
Wy sullen menichmael geheel verwondert staen,
Wanneer wy haer verstant en wijsheyt mercken aen.
Gaet ons PlutarchusGa naar voetnoot(27) niet der Vrouwen Lof vertellen,
En gaet oock wijd' en breet haer hooge gaven stellen.
SimphoriaGa naar voetnoot(29) Vermaert BocacioGa naar voetnoot(29) met vreught,
30[regelnummer]
Sy roemen al-te-mael haer wijsheyt en haer deught?
Maer wie is niet bekent den Lof van de SibillenGa naar voetnoot(31),
Hoe wel een wijse Kop dit houden sal voor grillenGa naar voetnoot(32);
Wy weten even-wel dat haer beroemptGa naar voetnoot(33) verstandt,
De Werelt cieren doet gelyck een Diamant.
35[regelnummer]
Sy hebben met verstandt veel dingen voor geschreven,
Daer van het meeste deel vervult is na het leven,
| |
[pagina A6r]
| |
En oock geprophiteert door Godes geest gewisGa naar voetnoot(1),
Van 't oordeel dat hier na oock te verwachten is,
Hoe Christus lyden moest en voor de sonden sterven:
En hoe hy door syn doodt het leven moest verwerven,
5[regelnummer]
En wasschen in syn bloet de ziele wit en schoon,
Om eeuwighlijck hier naerGa naar voetnoot(6) te blincken in den TroonGa naar voetnoot(6).
Sy spraecken wederom seer veel van 's werelts dingen,
Hoe dat men speuren sou seer veel veranderingen,
Van Keyser-Domme groot, van Coningen volmachtGa naar voetnoot(9),
10[regelnummer]
Sy hebben haerGa naar voetnoot(10) begin en eynd' oock voort gebrachtGa naar voetnoot(10).
Ia CiceroGa naar voetnoot(11) getuyght hoe eertydts de Romeynen,
Noyt sochtenGa naar voetnoot(12) haer geschrift int minste te verkleynen:
Maer hebben menichmael oock Raet daer uyt gehaelt
En hare woorden zyn oock nimmermeer gefaelt.
15[regelnummer]
Hoe heeft de Coningin NicauleGa naar voetnoot(15) hoogh gebooren,
Wt rijck ArabiaGa naar voetnoot(16) de wijsheyt uytverkooren;
Sy hadt de Faem gehoort van SalomonsGa naar voetnoot(17) verstandt,
Sy komt om hem te sien uyt sulcken verren landt
Binnen IerusalemGa naar voetnoot(19), sy komt den Vorst begroeten,
20[regelnummer]
Sy brengt hem veel geschenck en buygt haer voor syn voeten:
Sy vraecht hem wonder veel om wel te syn geleert,
En heeft met hem seer hoogh en diep gedisputeert,
Van Cruyden veelderley van Planten ende Boomen,
En al wat groeyen mocht omtrent de soete stroomen,
25[regelnummer]
Sy ondersoeckt het al zyn eygenschap en aert,
En watter dient gemijt, en watter dient bewaert.
Men schrijft oock van een Vrou uyt Vranckerijck geborenGa naar voetnoot(27),
Die van den Coninck was tot Coningin vercoren
Gelijck men lesen kan in d'Engelsche CronijckGa naar voetnoot(29),
30[regelnummer]
Want hy een Coninck was van het Britaensche Rijck;
Die goede Coningin liet nimmer te vermanen,
Hoe wel het gantsche landt was vol PelagianenGa naar voetnoot(32):
Sy heeft door Godes geest oock soo veel uytgericht,
Dat zy het heele Rijck heeft met syn woordt verlicht.
35[regelnummer]
Want doen Sint AugustijnGa naar voetnoot(35) daer quam met groot verlangenGa naar voetnoot(35).
So wert hy seer beleeft van yeder een ontfangen.
| |
[pagina A6v]
| |
Dus wert het gantsche Lant door haer gereformeertGa naar voetnoot(1),
En heeft oock menich jaer in vreughde gefloreert.
ItalienGa naar voetnoot(3) moet oock der Vrouwen Lof vermeeren,
En met een Lauwer Tack haer cieren en vereeren:
5[regelnummer]
Ghy brengt een PerelGa naar voetnoot(5) voort, van wiens verstant en geest
De werelt overlanghGa naar voetnoot(6) verwondert is geweest;
Wie heeft oyt soeter Dicht met beter stijl geschreven,
Wie heeft oyt beter moet en hooger troost gegeven,
Als dese wyse Maeght, wie heeft ons teer geslacht
10[regelnummer]
Oyt meerder eer behaelt, oyt soeter vreugt gebracht,
Sy kon door haer verstant met reden wederleggen,
Al wat een korselGa naar voetnoot(12) hooftGa naar voetnoot(12) kon tot ons nadeel seggen.
Sy kanter tegen aenGa naar voetnoot(13) en maeckter veel beschaemt,
Die brengen aen den dagh 't gheen wysheyt niet betaemt.
15[regelnummer]
Iuema LuigiaGa naar voetnoot(15) uyt Spangien hoogh verheven.
En wert geen minder lof en wijsheyt toegeschreven,
Sy was noch jonck en teer, maer wonderlyck geleert,
Dies heeft zy aen den Paus een Meester stuck vereert:
Sy schreef seer pertinent in vyfderhandeGa naar voetnoot(19) talen,
20[regelnummer]
Soo dat den goeden Man genootsaeckt was te halen
(Hoe hoog hy was geleert) noch taelmansGa naar voetnoot(21) om dees maegt
Te geven goet bescheyt op 't geen dat sy hem vraegt,
Men heeft om dese tyd te Romen oock vernomen,
Een seer geleerde Vrou uyt Spangien voort-gekomen,
25[regelnummer]
Die heeft in 't openbaer met treffelijck bescheyt,
Het alder swaerste Boeck van ScotusGa naar voetnoot(26) uytgeleyt:
Daer quamen tot haer SchoolGa naar voetnoot(27) geleerde Cardinalen
Die ons haer groot verstant en wijsheyt oock verhalen,
Sy stonden als verstelt dat soo een teer gemoet
30[regelnummer]
Soo kloecke reden voert, soo goeden leeringh doetGa naar voetnoot(30).
Sal oock de spruyteGa naar voetnoot(31), van PythagorasGa naar voetnoot(31) niet swevenGa naar voetnoot(31),
Die na haers Vaders doot syn boecken swaer geschreven,
Heeft geestigh uytgeleyt en treffelijck verklaert,
Soo dat haer groot verstant wert over al vermaert:
35[regelnummer]
En noch een France Vrou geheten HelisenneGa naar voetnoot(35),
Heeft veel geleerde Mans verwonnenGa naar voetnoot(36) door haer penne,
| |
[pagina A7r]
| |
Want zy veel boecken heeft geschreven met verstant,
En wijsheyt die van God haer was int hert geplant.
DorinnaGa naar voetnoot(4) wert meer lof dan PindaroGa naar voetnoot(4) gegeven.
5[regelnummer]
't HeanoGa naar voetnoot(5) was volmaeckt in soete Poesy,
En SpasiaGa naar voetnoot(6) was oock in Dichten soet en blyGa naar voetnoot(6):
De Dochters al-te-mael van DiodorusGa naar voetnoot(7) moedigh,
Die waren seer geleert in wijsheyt overvloedigh.
De vrouw van ScipioGa naar voetnoot(9), den vromen Africaen,
10[regelnummer]
Mach met haer soet gedicht by de geleerde staen.
CatrinaGa naar voetnoot(11) uwen naem die moet ick hier oock noemen,
Men mach van uw' verstant met recht en reden roemen,
Uw' lof die wert ons hoogh beschreven en vermaert,
De wijsheyt scheen van Godt in u natuyr gebaert:
15[regelnummer]
Wie sou hier nae den eysch ten vollen prysen konnenGa naar voetnoot(15),
Die vijftigh kloecke Mans in wijsheyt heeft verwonnenGa naar voetnoot(16),
Die door haer geestigheyt beantwoordt en vertaelt,
't Geen yemant oyt met vlijt uyt oude boecken haelt.
Noyt wert der Vrouwen lof gelastert van de wijsen,
20[regelnummer]
Sy sullen nimmermeer haer geestigheyt misprysen.
Is CeresGa naar voetnoot(21) niet vermaert door Mannen van verstandt,
Iae wert als een Goddin ge-eert in Grieckenlandt,
Om dat zy alder eerst de Wetten heeft gegeven,
Die zy heeft al-te-mael seer treffelyck beschreven,
25[regelnummer]
Gelijck ons dat beschryft OvidiusGa naar voetnoot(25) seer soet,
En Diodorus oock al op gelycke voet.
Ia HerodotusGa naar voetnoot(27) selfs een kloeck History schryver,
Die 't alles ondersocht met wonderlycken yver.
Die heeft ons oock betuyght VirgiliusGa naar voetnoot(29) vermaert,
30[regelnummer]
En PliniusGa naar voetnoot(30) en heeft hier in geen tydt gespaert.
Wert oock CarmentaGa naar voetnoot(31) niet geacht en hoogh verheven
Wert haer niet mildelyck dees eere toegeschreven,
Dat zy heeft alder eerst gevonden en verdacht,
De Letteren, en die oock in het licht gebracht;
35[regelnummer]
De Letteren seer schoon van de Latijnsche Talen,
Die ons schynt voort-gebracht uyt 's hemels hoge Salen:
| |
[pagina A7v]
| |
Die nu wert aldermeest in ons vereenicht landt
Gevordert en ge-eert van lieden van verstandt.
Wel is dan onse Eeu nu van geleerde Vrouwen,
Gansch 't eenemael ontblootGa naar voetnoot(4) dat kan ic niet vertrouwen,
5[regelnummer]
Het is ons noch bekent hoe ComansGa naar voetnoot(5) weerde kint
Wert om haer geestigheydt van yder een bemint.
Sy gaet een aerdigh Dicht de jonge jeught vereeren.
En met een soeten vontGa naar voetnoot(8) de Reden-kunst haer leeren:
Hoe dat hem dragen sal een Minnaer in syn jeught,
10[regelnummer]
Omtrent een jonge Maegt begaeft met eer en deugt,
Sy komt oock met verstant het sluymighGa naar voetnoot(11) hert opwecken
Om met een soete toon ten Hemel op te trecken,
Op dat wy op der aerd' niet heghten ons gemoet,
Maer stijgen naer om hoogh en soecken 't ware goet.
15[regelnummer]
En Iuffrou AnnaGa naar voetnoot(15) oock, een Maeght vol geestigheden,
Gingh die niet menichmael haer jonge tyd besteden,
In soete Poësy wanneer zy ons bericht,
Een Spiegel voor de jeught een soete Maegde plicht.
Ia gaet des Heeren woordt hercauwenGa naar voetnoot(19) en door klyvenGa naar voetnoot(19),
20[regelnummer]
En gaet tot zynder eer veel soete Veersen schryven.
't Scheen dat zy wert gevoet op 't hoogste van ParnasGa naar voetnoot(21)
En dat zy meesten tydt omtrent de MusenGa naar voetnoot(22) was.
Maer om met een verhael myn reden te besluyten
Hoewel der noch seer veel om kortheyt blyve buyten.
25[regelnummer]
Soo stel ick voor het lest 't geen my in dit geval,
Een ciercel en een roem een Crone wesen sal.
Wie sal niet staen verstelt? wie sal niet zyn verwondert?
Als Wtrecht seer vermaert der Vrouwen lof uyt dondertGa naar voetnoot(28),
Daer FamaGa naar voetnoot(29) hene vliegt, en roemt doort gantsche lant
30[regelnummer]
Den wytvermaerde lof van SchuyrmansGa naar voetnoot(30) edel pantGa naar voetnoot(30).
O! bloeme van het landt, O! ciercel van de Vrouwen,
Ghy doet een groten naem voor eeuwigh ons behouwen.
Ghy komt ons al-te-mael verlichten door u glans,
Iae syt ons hooghste eer int midden van de mans.
35[regelnummer]
Soo langh de Werelt heeft gestaen op hare palen,
En heeftmen van geen vrou meer wijsheyt konnen halen.
| |
[pagina A8r]
| |
Waer heeft men oyt gesien so hoogh geleerde maegt
Die in haer geestigh breyn so groten wijsheyt draegt,
Hoe vremt de talen syn zy kanse geestigh spreken,
Waer by kan so een Maeght ten hoogsten zyn geleken.
5[regelnummer]
Sy schijnt geheel volmaeckt in Goddelijcke deught,
En is oock seer vermaert in stichtelijcke vreught.
Wat yemant oyt bedacht wat wijse lieden vonden,
Zy weet het al-te-mael en dat in korte stonden.
En schrijft oock pertinentGa naar voetnoot(9) seer veelderhande tael,
10[regelnummer]
Divers en veelderley, maer geestigh al-te-mael.
Ia met een Diamant te snyden wel ervaren,
En singht seer soet Musijck en speelt op alle snarenGa naar voetnoot(12),
En druckt in schilder-kunst uyt een kleyn Taf'reel.
Haer uytgelesen beelt en wesen in 't geheel.
15[regelnummer]
Ick kan hier na den eys haer gaven niet uyt spreken,
Want wijsheyt en verstant dat sou my ver ontbreken,
Mits Fama door het landt, ja gans de werelt draeght.
Den naem en ooc den lof van dees beroemde maegt.
Comt Vrouwen al-te-mael en maegden wilt vercieren,
20[regelnummer]
Den PhoenixGa naar voetnoot(20) van ons Landt met groene Lauwerieren,
Comt hier en vlecht een krans te stellen op het hooft,
Van een die Pallas glans in wetenschap verdooft,
Verachters van ons eer wat sal uw' oordeel wesen,
Als ghy dit kleyn Gedicht sult hebben overlesen.
25[regelnummer]
Dat slecht is in der daet maer wijst noch echter aen,
Wat dat een kloecke vrou door wijsheyt kan bestaen.
Is niet een wijse Vrouw een gave van den Heere
Sy is haer huys een vreugt, en hout haer Man in eere:
Gelyckt haer Salomon niet by een schoon Juweel,
30[regelnummer]
Dat God den vromen Man komt schencken tot syn deel
Men sal door haer verstant haer man oock eer bewysen,
Men sal hem in den Raet en in de poorten prysen.
Zy opent hare mont met Leringh en verstant,
Sy blinckt in alle deught gelijck een Diamant.
35[regelnummer]
Der vrouwen wijsheyt kan het huys in vrede houwen,
Haer man mach onbeschroomt geheel op haer betrouwen,
| |
[pagina A8v]
| |
Sy maekt zyn herte varsGa naar voetnoot(1), en is zyn hooft en Croon,
Geluckigh is hy dan die haer krygt tot zyn loon.
Wat heeft een Echte man doch liever op der aerden,
Als een deughtsame Vrou, wat hout hy meer in waerde,
5[regelnummer]
Sy ciert geheel zyn huys gelyck der Sone-glans,
En is voor zyn gemoet een troost en vaste SchansGa naar voetnoot(6).
Staet Mannen vry na eer, maer wilt de swacke vrouwen,
Noyt stelen haren lof noch haren roem onthouwen.
Verheft vry uw' verstant, maer kreuckt niet hare naem,
10[regelnummer]
En schryft haer nimmer toe soo lasterlycke faem:
Verandert eens uw' Pen als StesichorusGa naar voetnoot(11) dede,
Die op een Griecksche Vrouw HelenaGa naar voetnoot(12) was t' onvrede;
Hy sprack van hare daet met lasterlijck schandael,
Maer komt het nader hant herroepen al-te-mael.
15[regelnummer]
Heeft u een snoodeGa naar voetnoot(15) Vrouw so grooten haet doen krygen
Siet op een vroom gemoet en wilt haer quaet verswygen.
Ick meen ghy Man noch Vrouw sult vinden gansch volmaeckt,
Maer hy is onbedacht die een van beyde laeckt.
|
|