| |
| |
| |
Aan hun lot overgelaten
Midden in de nacht werd Anki wakker. Ze was wakker geschrokken van iets kouds op haar voorhoofd. Toen ze haar ogen opende, keek ze in de bruine ogen van Paul. ‘Oh, eindelijk ben jij wakker,’ fluisterde hij.
‘Hoe laat is het?’ vroeg Anki hem met een schorre stem.
‘Sssst, het is volgens mij net ietsjes over één uur, de anderen slapen.’
‘Maar wat doe jij dan hier?’
‘We houden om de beurt de wacht’
‘Waarom?’
‘Je was gisteravond toch door een slang gebeten of ben je dat al vergeten?’ vroeg Paul verbaasd.
‘Oh, ja, maar ik voel me al weer goed. Wat is dat ding dat je op mijn voorhoofd zet?’
‘Het zijn natte kompressen. Ik moest ze van Arvid zetten omdat je zweette.’
‘Paul, denk je dat ik nog dood kan gaan?’
‘Ik zou het echt niet weten maar je zei daarnet dat je je al weer goed voelde. Enne....Anki, als je niet dood wilt gaan, dan ga je ook niet dood. Zolang je nog wilt leven zal je altijd wel kracht hebben te vechten tegen de dood.’ Anki zweeg en staarde nadenkend in de smeulende as die van het vuur was overgebleven.
‘Laat me je been zien. We waren helemaal vergeten dat we het afgebonden hadden,’ zei Paul.
Met bevende handen schoof Anki haar jeans een beetje opzij. Ze had enkele blauwe plekken op haar been. Paul zuchtte opgelucht.
‘Kom, laat me de veter weghalen.’
‘Het doet toch geen pijn?’
‘Ik geloof van niet. Waarschijnlijk is je been verdoofd.’
‘Wat zou er zijn gebeurd?’ vroeg Anki terwijl ze toekeek hoe Paul de knoop in de veter met zijn tanden los probeerde te trekken.
| |
| |
‘Bedoel je wat er gebeurd zou zijn als het nog langer om je been was gebleven?’
‘Ja’
Paul had de veter al weg gehaald. ‘Het been zou dan langzaam zijn afgestorven.’
‘Waarom?’ vroeg Anki.
Paul keek haar niet-begrijpend aan. ‘Anki, vraag nou niet zoveel en ga slapen!’
‘Eerst wil ik weten waarom het zou afsterven.’
‘Ik weet het niet precies, maar waarschijnlijk omdat de bloedtoevoer naar het been zou zijn gestopt.’
‘Oh,’ zei Anki alleen maar.
‘Ja, ga nu slapen. Als de anderen wakker worden, maak ik je ook wakker.’
‘Ja, ja, ik slaap al! Maar ik heb nog steeds geen gevoel in mijn been,’ mokte Anki nog voor ze in slaap viel.
Anki sliep die dag aan een stuk door, tot twaalf uur 's middags. Toen ze wakker werd, merkte ze dat ze weer gevoel in haar been had. De diepe afdruk die de veter in haar been had achtergelaten, was verdwenen. Er was alleen maar een lichtroze streep over. Dewi en Brigitte brachten trots een cup soep voor haar. ‘Kijk, ik hoop dat het smaakt want Dewi en ik hebben het zelf gemaakt,’ zei Brigitte opgewekt.
Anki haastte zich om rechtop te zitten. ‘Wat een verrassing! Ik weet zeker dat het erg lekker is!’ Lachend keek ze de anderen aan. ‘Neem nou een slok!’
‘Ja, ja, rustig!’ Met een glimlach zette Anki de cup aan haar lippen en nam een grote slok. Lauw water met doorweekt oud brood erin kwam in haar mond terecht. Anki verslikte zich en liet het vocht in een keer naar binnen glijden. Het was zo vies! Bijna wilde ze alles overgeven, maar net op tijd sloeg ze haar ogen op en zag de verwachtingsvolle gezichten van Dewi en Brigitte.
‘Dit is verrukkelijk, echt waar!’ stelde Anki hen gerust.
‘Echt waar? Dan ben jij de enige die het lekker vindt,’ zei Dewi opgewonden.
| |
| |
‘Dan begrijp ik het niet. Ze weten niet wat lekker is,’ antwoordde Anki.
‘Wat heb je er trouwens ingedaan?’ vroeg ze met gespeelde interesse.
‘Alleen wat brood, een beetje water en zout,’ zei Dewi met trotse stem.
‘Eigenlijk moet er veel meer in, maar volgens mij hebben we de andere tassen verloren.’
‘Wat zeg je?’ vroeg Anki verbaasd.
‘Alleen onze slaapzakken, een zak met de overige sneetjes brood, zout, een zakmes van Diego en een kleine steelpan hebben we nog,’ ging Dewi verder.
‘Ik kan me niet voorstellen. De tassen waren toch in de buurt van de slaapzakken?’ Met een frons op haar voorhoofd liet Anki zich weer op haar rug vallen.
‘Ik begrijp er ook niets van. Vanmorgen ontdekten we dat de tassen verdwenen waren. Eerst dachten we dat één van ons een grapje had willen uithalen door de tassen te verstoppen, maar dat bleek dus niet het geval te zijn,’ besloot Dewi schouderophalend.
‘Waar zijn de anderen?’ vroeg Anki.
‘Ze zijn in het water.’ Dewi keek peinzend voor zich uit.
‘Hebben ze al naar de tassen gezocht?’
‘Ja, we hebben allemaal uren lopen zoeken. Ze zijn spoorloos,’ antwoorde Brigitte.
‘Wanneer gaan we weg?’
‘Zodra jij je soep op hebt!’ zei Brigitte. Anki lachte als een boer met kiespijn.
‘Oh.’ ‘Nee hoor, het is maar een grapje, als de anderen klaar zijn. Geef maar hier die soep, ik weet dat je het ook niet lekker vindt.’ Brigitte pakte de cup van Anki. Anki lachte toegeeflijk. ‘Ik heb nog geen honger maar ik neem aan dat ik er aan zal moeten wennen.
‘Kan je al lopen?’ vroeg Dewi
‘Ik hoop van wel, anders zullen jullie me hier moeten laten,’ grapte Anki. Zonder veel moeite stond ze op. ‘Nee, ik kan het alleen,’ weerde ze de anderen af toen die haar wilden helpen.
‘Volgens mij moet de wond open blijven. We hebben geen EHBO-trommel meer,’ zei Dewi terwijl ze langzaam naar het water toeliepen.
‘Niet erg, ik zal hem schoon proberen te houden totdat hij genezen is.’
| |
| |
Het geschreeuw van de anderen was al vanaf een afstand hoorbaar. Het was wel duidelijk dat ze enorm veel plezier hadden. Ze keken verbaasd op toen ze Anki zagen. Paul keek haar vragend aan: ‘Doet het geen pijn?’ ‘Een beetje,’ zei Anki terwijl ze op de grond ging zitten.
‘Hoe gaan jullie je drogen?’
‘Zie je dat grote gele ding daar aan de hemel? Daarmee!’ lachte Natascha terwijl ze naar de zon wees.
Don klom aan de kant. ‘Volgens mij moeten we nu echt weg. Anki, hebben de anderen je al verteld dat we de tassen kwijt zijn?’
Langzaam knikte Anki. ‘Wat wil je nu doen?’
‘Ik denk dat we nu zo snel mogelijk hier weg moeten, we kunnen niet lang meer in het bos blijven.’ ‘Waarom niet?’
‘We hebben geen voedsel meer, geen EHBO-trommel, geen bescherming, geen kleren en geen kaart.’ Toen Anki bleef zwijgen ging hij verder: ‘Bij het eerste dorp dat we tegenkomen, zullen we om hulp vragen.’ De anderen waren ondertussen allemaal uit het water geklommen en luisterden aandachtig naar Don.
‘Waar denk je dat we zo ongeveer zijn?’ vroeg Diego.
Don keek peinzend naar de lucht en schudde zijn hoofd. ‘Geen flauw idee, geen flauw idee.’ ‘Waarom blijven we niet gewoon hier? Mijn ouders hebben mij altijd gezegd dat ik, als ik ooit eens mocht verdwalen, rustig op dezelfde plek moet blijven. Hoe kunnen we er vanuit gaan dat we een dorp zullen vinden?’ vroeg Anki wanhopig.
‘Om te beginnen zouden we niet weten hoe lang het gaat duren voordat we gevonden worden. En zoals we allemaal wel weten, is datgene wat we nu als voedsel hebben net genoeg voor twee dagen. En de belangrijkste reden is natuurlijk dat we helemaal niet weten wat er met de tassen is gebeurd. Wilde dieren kunnen ze hebben weggesleurd, mensen kunnen ze hebben meegenomen, noem maar op. Maar één ding weten we zeker en dat is dat er iets niet in de haak is. We zullen net zo lang moeten blijven doorlopen tot we bij een dorp komen. Dat is onze enige redding.’
Niet wetend wat te zeggen keek Anki hem aan. Don had gelijk.
‘Is iedereen het met me eens?’ vroeg hij toen niemand wat zei. De anderen knikten allemaal. ‘Okee, nu moeten we echt weg,’ zei hij en stond op. De bagage was aanzienlijk minder geworden en binnen een kwartier
| |
| |
waren ze gereed. ‘Dag lieve waterval,’ fluisterde Anki toen ze wegliepen. Anki betwijfelde het of ze de val ooit weer zou zien. Het was prachtig de val zo te zien glinsteren in het zonlicht. Ze hoopte dat ze snel een dorp zouden vinden. Anki miste haar ouders.
De kinderen liepen kilometers achter elkaar. Terwijl ze zich een weg door het woud baanden, vergeleek Anki ze met de uitgelaten op avontuur beluste kinderen die ze enkele dagen geleden waren. Alle avontuur was uit hun tocht. Als ze het wilden overleven moesten ze sterk zijn. Urenlang stapten ze door zonder een woord te zeggen. Het gras sneed haar benen, maar ze durfde niets te zeggen. In gedachten verzonken liep ze achter de anderen. Waarom zijn we hieraan begonnen? Zal ik mijn ouders ooit weer terug zien? Komen we ooit bij een dorp aan? Deze vragen hielden haar de hele dag bezig. Ze had medelijden met Don en Arvid. Hun handen waren rood en opgezwollen door het kappen van de struiken, maar ze klaagden niet. Gelukkig had Anki niet veel last van de wond aan haar been. Met veel geluk zou het na twee of drie dagen volledig genezen zijn. Haar benen voelden steeds zwaarder aan en haar pas vertraagde steeds meer. Vanuit haar ooghoeken gluurde Anki naar de anderen. Zij liepen zwijgend en onvermoeid verder. Het lag dus aan haar, waarschijnlijk omdat ze gisteravond zoveel bloed had verloren. In stilte bad ze dat er snel een einde zou komen aan het lopen, maar haar gebed werd niet verhoord. Pas in de avonduren bleven Don en Arvid stilstaan en beduidden de anderen te stoppen.
‘Het is genoeg voor vandaag, morgen zullen we verder lopen,’ zei Don terwijl hij met een zucht neerviel. Hij strekte zich uit op de koele grond.
De anderen stonden nog en keken verbaasd om zich heen.
‘Gaan we hier slapen?’ vroeg Dewi ontzet.
Gapend keek Don omhoog: ‘Oh Dewi, jij alweer... wat had je anders verwacht? Een drie-sterren hotel?’
Anki liet haar slaapzak, die ze de hele dag al onder haar arm had gedragen, op de grond vallen. ‘Dewi, we hebben geen andere keus, er zijn hier in de buurt niet zoveel open plekken,’ zei ze rustig.
‘Maar het gras is zo hoog en er zijn zoveel bomen hier. We gaan verspreid moeten slapen. Hoe kunnen we verspreid slapen in zo'n gevaarlijk bos?’
| |
| |
‘Dewi, houd liever je mond en ga slapen,’ gromde Paul terwijl hij zijn slaapzak op de grond uitspreidde en erop ging zitten om zijn schoenen uit te trekken.
De anderen zeiden niets en zochten een plekje waar ze hun slaapzak konden uitspreiden. Dewi hield haar mond en keek angstig om zich heen.
Het was van haar bekend dat ze als de dood was voor insekten.
Precies in het midden van de anderen liet ze zich op de grond vallen.
Met een vertrokken gezicht keek Anki naar haar modderige schoenen.
Voorzichtig wrong ze haar voeten uit de schoenen; ze waren rood en opgezwollen en zaten onder de blaren. Toen Anki opkeek, zag ze dat ook de anderen gezwollen voeten hadden.
‘Morgen dan maar zonder schoenen verder,’ zuchtte Brigitte, terwijl ze met een pijnlijk gezicht naar haar rode voeten keek. Anki was het roerend met haar eens. Ze zouden op blote voeten verder moeten. De anderen zwegen. Het was al donker geworden. Anki was moe maar de honger hield haar wakker.
Zuchtend liet ze zich op haar rug vallen en staarde naar de donkerblauwe hemel, die maar voor een klein gedeelte zichtbaar was door de bomen. Was ik maar thuis, dacht Anki, thuis bij mijn lieve ouders. Zullen ze niet ongerust zijn als ze ons niet terug zien komen? Haar ogen wilden maar niet dichtvallen. Ze werd misselijk van het hongerige gevoel.
Het gesnurk van Don was duidelijk hoorbaar. Hoe zou hij zich voelen? Misschien was hij zo moe dat hij niet eens honger had. Dat leek Anki wel sterk. Hij hield zich waarschijnlijk groot en gaf het goede voorbeeld.
‘Anki.’
Anki schrok van Brigitte's stem. ‘Ja?’ fluisterde ze terug.
‘Ga nou maar slapen, morgen moeten we weer een heel eind lopen.’
‘Je hebt gelijk, ik zal het proberen.’ Anki kroop in haar slaapzak en deed haar ogen dicht. Toen ze na een tijdje eindelijk slaap begon te krijgen, hoorde ze een zacht geluid in de buurt van haar slaapzak. Met de gedachte dat het een dier zou kunnen zijn, kroop Anki nog dieper in haar slaapzak. Hadden de anderen het niet gehoord? Ze spitste haar oren.
Na een tijdje hoorde Anki het geluid weer; het was alsof iemand huilde. Wie huilt? vroeg Anki zich af terwijl ze overeind ging zitten. Het snikken was niet hard, maar wel duidelijk hoorbaar en kwam uit de richting van
| |
| |
de slaapzak van Dewi. Bezorgd kroop Anki uit haar slaapzak in de richting van die van Dewi. ‘Dewi, waarom huil je?’ vroeg Anki fluisterend.
Hulpeloos zuchtte Anki toen ze merkte dat Dewi nog harder ging huilen. ‘Wat is er? Heb je honger?’ vroeg Anki terwijl ze met haar hand over Dewi's bezwete voorhoofd streek.
Dewi knikte: ‘Ik heb pijn in mijn maag.’ Anki keek naar de slapende gestalte van Don.
Het enige wat erop zat was hem wakker te maken en hem te zeggen dat ze een enorme honger hadden. ‘Don, Don,’ fluisterde Anki terwijl ze hem zachtjes door elkaar schudde. Hij schrok wakker en keek haar verbaasd aan. ‘Wat is er?’ bromde hij.
‘Don, we hebben honger. Dewi huilt en we kunnen niet slapen van de honger.’
‘Je wilt toch niet zeggen, dat ik in het holst van de nacht op zoek moet gaan naar eten?’
‘Ja,'s avonds zijn alle dieren wakker en als we vanavond eten, dan kunnen we morgen vroeg op pad.’ Hoopvol keek Anki hem aan. ‘Alsjeblieft Don?’
‘Waarom zijn we hier in hemelsnaam ooit aan begonnen?’ Don schudde zijn hoofd en sloot zijn ogen weer.
‘Dat vraag ik mij ook af, Don, maar we moeten de anderen niet nog meer ontmoedigen. Hoe moeten zij doen als wij de moed opgeven? Wij moeten er voor zorgen dat we alle negen levend en gezond uit het bos komen,’ zei Anki met een stem vol overredingskracht.
‘Ik zal de andere jongens wakker maken,’ zei Don na enige tijd. Anki's hart maakte een sprongetje van blijdschap bij het horen van deze woorden.
‘Hoe laat is het, Anki?’ vroeg Don terwijl hij haar schouder vasthield om haar het weglopen te beletten. Gelukkig had Anki licht op haar horloge. ‘Half negen precies. Waarom moet je de tijd weten?’ Don zocht in het donker naar zijn T-shirt. ‘Anki, denk je echt dat we binnen een uur al terug zullen zijn? Het gaat minstens drie of vier uur duren. Hetzij met of zonder haas of konijn! We hebben alleen twee houwers en een bot mes. We kunnen geen wonderen verrichten, Anki,’ zei Don toen hij in het zwakke schijnsel van het maanlicht zag dat ze verbaasd keek. Anki wist
| |
| |
dat hij gelijk had. ‘Ik zal de anderen wel wakker maken, ga jij maar slapen, we roepen je wel als we terug zijn.’ Met een gerust hart kroop Anki weer in haar slaapzak. In het donker kon Anki de schimmen van de jongens zien bewegen. Ze hadden niet lang nodig om zich gereed te maken.
Na enkele minuten zag Anki ze weglopen.
Ze had een enorme bewondering voor de jongens. Voor geen goud zou ze 's avonds door het bos willen lopen, laat staan op jacht gaan. De jongens waren nauwelijks vijf minuten weg of Dewi, Sabine en Brigitte slopen naar haar toe. Ze waren blijkbaar wakker geworden door het geluid van de jongens of ze hadden helemaal niet geslapen. ‘Ik dacht dat jullie al sliepen!’ zei Anki hardop.
‘Nee, verkeerd gedacht Anki, waar zijn de jongens naar toe?’
‘Ze zijn gaan jagen. Ik ben bij Don gaan klagen dat we allemaal honger hebben. Of hebben jullie geen honger?’ Sabine die aan het voeteneind van Anki's slaapzak was gaan zitten, keek haar verontwaardigd aan.
‘Natuurlijk, ik heb de hele dag al niets gegeten maar ik durfde niets tegen Don te zeggen, anders zou hij misschien boos op me worden.’
‘Ssst.’ Anki legde haar vinger waarschuwend op de lippen, ‘Natascha slaapt nog.’ Ze keken in de richting van Natascha's slaapzak. ‘Laten we doen wie het eerst slaapt!’ stelde Anki voor. De anderen schoten gelijktijdig met haar in de lach.
‘Anki, denk je dat we ooit eens een dorpje zullen tegenkomen?’ vroeg Sabine. Ze waren dichterbij komen zitten.
‘Om eerlijk te zijn weet ik het niet, maar we moeten blijven geloven. Je moet de moed niet opgeven. Het belangrijkste dat je moet hebben om ver in het leven te komen is doorzettingsvermogen. Als je geen doorzettingsvermogen hebt, dan kom je er niet.’ Een tijdlang zei niemand iets. Dewi liet zich op haar zij rollen en keek peinzend de nacht in. ‘Zullen je ouders ondertussen niet ongerust zijn geworden? We zijn al een tijdje, van huis.’
‘Ik denk van wel, ik vraag me af wat ze nu op dit moment over ons denken.’
‘Denk je dat ze de politie hebben ingeschakeld?’ vroeg Sabine.
‘We moesten nooit van huis zijn weggegaan zonder mijn ouders te zeggen waar we naar toe gingen. Als ze erachter komen dat we in het binnenland zijn verdwaald, zullen ze in alle staten zijn,’ zei Anki.
| |
| |
‘Reken maar! Ik denk niet dat ik het erg zal vinden als ik een zware straf krijg als ik thuis kom, als ik maar thuis kom, dan is alles goed,’ zei Brigitte gapend.
‘Ik heb het koud, laten we alvast een vuurtje stoken,’ zei Sabine.
‘O ja, laten we maar vast beginnen met het vuur en daarna gaan slapen. De jongens zullen ons wel wekken als ze terug zijn,’ zei Anki op gedempte toon.
‘Gaan we een dier eten?’ vroeg Brigitte.
Verbaasd keek Anki haar aan. ‘Waar haal jij anders jouw vlees vandaan?’ Brigitte keek haar vreemd aan. ‘Doe nou niet zo gek, Brigitte!’ zei Anki wrevelig. ‘Koeien en varkens zijn toch ook dieren? En hun vlees eet je toch ook elke dag? Het enige verschil is dat wij hun vlees lekkerder vinden dan dat van de andere dieren,’ zei Anki snel. ‘Wild vlees is best wel lekker. We kunnen er zelfs wat zout over strooien als je dat wilt, dan smaakt het niet zo rauw. Jullie moeten trouwens niet zo ondankbaar zijn, wij hebben tenminste nog genoeg voedsel om ons heen. Andere men- | |
| |
sen hebben dat niet eens! Zij moeten de gekste dingen eten, willen ze niet van de honger omkomen.’ Anki stond op om wat hout bij elkaar te rapen.
Een half uur lang zochten ze naar het hout. Het viel niet mee want het was pikdonker. ‘Als de jongens terug zijn, zullen ze nog wat hout zoeken,’ zei Anki. Het vuur was snel gemaakt en het verlichtte een gedeelte van de omgeving, hetgeen een veilig gevoel gaf. Ze legden de slaapzakken rondom het vuur. Natascha, die nog altijd even lekker doorsliep, hadden ze met slaapzak en al naast het vuur gesleept. Op hun buik liggend, staarden ze in het knetterende vuur.
‘Anki, Anki, we zijn terug...’ Het was de stem van Arvid. Anki schrok wakker.
‘Hebben jullie iets gevangen?’ vroeg ze direct.
Arvid lachte triomfantelijk. ‘Kom, Don is al bezig hem schoon te maken. De anderen zijn ook daar.’
Wankelend liep Anki achter Arvid aan in de richting van Don, die omringd door de anderen bezig was met het schoonmaken van het gevangen dier. Het gevangen dier was een grote zielige landschildpad. Zijn oogjes waren hard en droog en toch ook heel zielig. Anki's hart kromp ineen.
‘Wat zie..’ snel slikte ze haar woorden in. Hoe kon ze zeggen dat ze het zielig vond terwijl de anderen zo hun best hadden gedaan om iets te vangen.
Ze schraapte haar keel. ‘Wat ziet hij er mooi groot uit.’
‘Vind je?’ vroeg Don bescheiden.
Het was inderdaad een grote schildpad.
‘Gewoon geluk hoor, Diego stapte toevallig op hem,’ verklaarde Don nader. Hij sneed de kop van het beestje af. Het bloed stroomde uit de aders.
‘Bah!’ schreeuwde Dewi met een stem vol afschuw. ‘Ik ga weg, ik kan geen bloed zien.’ Woedend keek Don op, het bloed vloeide over zijn handen. Anki vond het ook eng maar durfde er niets over te zeggen, na de uitdrukking op Dons gezicht te hebben waargenomen. Hij sneed een gedeelte van de poten af en hakte met alle kracht in het oude schild van het dier. Don worstelde enkele minuten lang met het taaie vlees van de schildpad. Anki dwong zichzelf ernaar te kijken. Wie weet zou ze het ook
| |
| |
een keer moeten doen, als de jongens niet in staat zouden zijn een beest te slachten. Doordat het erg donker was, zag ze alleen maar een zwarte vloeistof uit het schild van het arme beestje vloeien. Even voelde ze de grond onder haar voeten wegzakken. Brigitte, Dewi en Sabine waren wijselijk weggelopen. Anki haalde diep adem en kwam weer wat bij door de koele avondlucht die ze insnoof. Diego tikte haar op de schouder.
‘Anki, je kan nu wel kijken. Het is voorbij.’ Weifelend keerde ze zich om. Ze kon nooit weten of hij het echt meende. Het kon weer een van zijn grappen zijn. Maar deze keer was het gelukkig geen grap. Ze werd weer misselijk bij het zien van de met bloed besmeurde handen van Don.
‘Ik ga naar de anderen,’ zei Anki zachtjes terwijl ze weg probeerde te lopen. De geur van rauw vlees drong haar neusgaten binnen. Moeizaam liep ze naar de anderen toe. Ze waren bezig het hout in het vuur te gooien.
‘Anki, moeten we geen stokken zoeken waaraan we het vlees kunnen hangen?’ vroeg Sabine. Verbaasd keek Anki haar aan.
‘Ja, ik bedoel om het vlees boven het vuur te roosteren!’ Ze keek haar afwachtend aan. Toen Anki niets zei, sprak ze verder: ‘Je voelt je misselijk hè? Jij bent ook zo dom geweest om te blijven kijken, wij zijn op tijd weg gegaan.’
Ze zaten met z'n drieën om het vuur met hun gezichten naar haar opgeheven. Omdat Anki niet precies wist waar Natascha lag, liep ze langzaam en onzeker naar hen toe. ‘Anki, zeg iets. Denk je dat we stokken moeten zoeken?’ Haastig knikte Anki.
‘Ja natuurlijk, dan hoeven de jongens dat niet meer te doen.’ Anki liet zich naast Dewi op de grond vallen.
‘Kom je?’ vroeg Brigitte terwijl ze Sabine optrok. Anki schudde van nee.
‘Dan maar met z'n tweeën,’ zuchtte Brigitte terwijl ze met Sabine van het vuur wegliep. In gedachten verzonken keek Anki ze na, totdat de duisternis ze opslokte. Ze had een verschrikkelijke honger en miste haar moeder enorm.
Brigitte en Sabine kwamen enige tijd later terug met de jongens.
Het vlees van de schildpad was keurig gewassen met het water uit een veldfles en was aan dikke stokken geregen.
Vragend keken Dewi en Anki naar Sabine en Brigitte. ‘Paul en Arvid
| |
| |
hadden al stokken,’ verklaarde Brigitte schouderophalend. Om de beurt hielden ze de vier stukken vlees boven het vuur om te roosteren.
Ze waren zeker al een uur bezig met roosteren, toen Don het sein gaf het vlees te verdelen en op te eten. Hiervoor hadden ze al enkele malen gevraagd of ze het vlees niet rauw mochten eten. Hij had met een heel ernstige uitdrukking op zijn gezicht uitgelegd, dat rauw vlees erg ongezond was. De anderen wekten Natascha die nog steeds sliep om haar deel op te eten. Het vlees was niet gekruid en rook rauw, toch was er na enige tijd, op de voetzolen na, niets over van de schildpad. Anki voelde zich weer fit, ze had gegeten. Het duurde daarna niet lang of ze waren allemaal in dromenland.
|
|