Woordenboekje om het Engelsch te leeren spreken([1865])–A.J. Hillebrands– AuteursrechtvrijHoofdzakelijk voor de goede uitspraak Vorige Volgende E. Echtelieden.Married-people.Mar-rid-pie-pel. Echtgenoot.Husband.Hos-bend. Echtgenoote.Wife.Oewijf. Edel.Excellent.Ek-se-lent. Eden.Eden.Ie-den. Eekhoorn.Squirrel.Skwir-rel. Een.One.Wan. Eend.Duck.Dok. Eendenei.Duck-egg.Dok-eg. Eer.Honour.An-ner. Eerlijk.Fairly.Feer-lie. Eerlijk.Honest.An-nest. Eerst.First.Furst. Eet.To eat.Toe iet. Eetkamer.Buttry.Bott-rie. Eetlust.Appetite.Ep-pe-tijt. Eettafel.Dining-table.Din-ning-tee-bel. Ei.Egg.Eg. [pagina 12] [p. 12] Eigenaardig.Proper.Prop-ur. Eigendom.Property.Prop-ur-tie. Eigenliefde.Selflove.Zelf-lov. Eik.Oak.Ook. Eikenboom.Oak-tree.Ook-trie. Eikenhout.Oak-wood.Ook-oewoed. Eikenloof.Oak-leaves.Ook-lievz. Eikentak.Oak-branch.Ook-brensj. Eiland.Isle.IJl. Eiland.Island.IJ-lend. El.Yard.Jard. Elf.Elven.Ellev-en. Elleboog.Elbow.El-boo. Emmer.Pail.Peel. Engel.Angel.En-dzjel. Ent.Graft.Graft. Enter.Grafter.Graft-ur. Enting.Grafting.Graft-ing. Erie. Kanaal in N. Amerika.Erie.E-rie. Vorige Volgende