| |
| |
| |
Herfststrijd. Derde deel.
Gij allen, die mijn land beploegt,
Door uwen oogst mij eeren moogt,
Welaan, het zweet thans afgedroogd...
Vandaag hebt gij genoeg gezwoegd,
't Is feest! - De schoone dag is daar,
Toen ééns mijn vader, als een voogd,
U allen redde van 't gevaar!...
Hier waaide, hol gelijk de wind,
Een oproergeest vermetel rond,
Die, dwaas en dartel, als een kind
In gekke vrijheid wellust vond!
Hij had voor 't vroom gebed slechts schamp,
Zong liever dollen geuzenzang...
Toen 's vaders krijgers koen en vrank
Hem deden vallen in 'nen kamp
Thans ligt hij in den kerkerdwang
Zoo diep dat hem 't gewormt niet vreest...
Welaan, mijn volk verlost van ramp,
Wees thans verheugd! - 't Is feest!
| |
| |
Mild het feest door hunne pracht
Voor den keizer aangebracht...
Geuren, gloeien, glanzen,
Laat ons lauwers kransen,
Ziet, hij groet.... en lacht
Eer! eer den Vorst! die ons de welvaart bracht.
Sa, liefjens, in onze armen
Gij moet ons hart verwarmen.
| |
| |
De zwaarden rusten thans aan de zij,
Ze rammlen, rinklen toch los en vrij..
Ja! riep de vorst: ten strijde!
Dan trokken wij ze blijde....
Wij kapten, korven dapper in het rond
Op alles, wat den Vorst wederstond,
Uit 't bloed, dat dan de grond
Zou later 't volk weer rijzen
Om luid den held te prijzen:
Hoort, 't plechtig klokgebrom....
Vrienden, vlecht laurieren!
Laat ons walsen en zwieren.
Wat zachter van manieren....
| |
| |
Ziet, hij groet en lacht!..,
Domine, salvum fac populum tuum!
Eer!.. Eer den Vorst! die ons de welvaart bracht.
Zij dansen en dwarlen rond.
Kanongedommel en rumoer. - Pooze. - Zacht
Waarheen, o volk! waartoe dit juichen, spreekt?
Viert gij den Geest, die voor de vrijheid kampt,
Den Geest, die, als Hij zijne kluisters breekt,
De menschheid door zijn' heerlikheid ontvlamt!
Zijn' heerlikheid, die goed- en wijsheid geeft,
En slechts door kennis, vrede en liefde leeft,
Die henen jaagt wat oorlogzuchtig brult,
Het hart en hoofd met kracht en wil vervult?...
Welaan, o volk! die geest is in uw' macht,
Thans heerscht wat hem zoo snood te wurgen tracht
En door de domheid uw gemoed versmacht,
Welaan, o volk, werk thans met 't vrij gedacht....
Tot Hij eens sterk als 't scheppingslicht verschijn'
De groote Geest!... opdat 't bedrog verdwijn'!...
| |
| |
Lof, u, verhevenen Geest,
Kom ons verlichten en laven,
Gij, die geen' machtigen vreest,
Deel ons uw' leeringen mee!
Moede gewerkt en gesloofd,
Moe van te lijden, te draven,
Buigen we bevend het hoofd,
Zuchten we 't harte vol wee!...
Hebt met ons, armen, erbarmen...
Viert thans de keizer zijn feest,
Mogen wij ook niet verblijd
Laten het jammren en kermen,
Zoeken 't verleidend vermaak,
|
|