VI.
Eene Priesterschaar - psalmt voor 't altaar: - Glorie, - glorie, - God in den Hoogen!
Wordt Gij dan bedrogen? - Eeuwige bron van licht en liefde, lach en leven! - Hebt gij den mensch niet vrijheid, vreugde en vrede gegeven? - Waarom doet men moeders beven, - mannen sneven? - Waarom wurgt men het hart der beminden, - de zachtgezinden, - de zoettreurenden? - Waarom verpest men de velden, de goedgeurenden? - Waarom bederft men de beken? - verbrandt men de steden? - Dooft men de lichten? - Om de vrijheid te breken, - 't recht te vertreden, - ketens te smeden, - tronen te stichten, - moorders te kronen - der menschheid ten spot! - en U te honen.... - God!
Rom, rom, bommet de trom.