Psalmen, zangen en oratoria's
(1870)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
III - Prometheus. | |
[pagina 97]
| |
III. - Prometheus.
| |
[pagina 99]
| |
DEN WELEDELEN HEERE | |
[pagina 100]
| |
WORDT DIT ORATORIUM, ALS BLIJK VAN VEREERING EN GENEGENHEID | |
[pagina 101]
| |
Prometheus.
| |
[pagina 102]
| |
wen. Ook had hij zijnen geest niet alleen gevoed met de studie van Homeros, maar tevens met de wijsbegeerte van Pythagoras. Als alle dichters der oudheid volgde hij eene philosophische school. Buiten eene trilogie ‘de Oresteia’ zijn er ons van de 29 trilogieën en de 87 tragediën, slechts vier dramen en eenige onbeduidende brokstukken bewaard gebleven. Onder het helaas! weinig overgeblevene is de ‘Geboeide Prometheus’ het middeldrama eener trilogie, eene der wonderbaarste scheppingen, der grootste opvattingen van het menschelik vernuft. Uit het zonnige Oosten, die too verbron der menschheid, stamt waarschijnlik de mythus van Prometheus, van daar ging zij in Hesiod's theogonie over en eindelik behandelde ze Aischylos in eene trilogie, die, den ‘Vuurroovenden’ den ‘Geboeiden’ en den ‘Verlosten Prometheus’ bevatte. Prometheus - de Verstandige, de Vooruitziende - werd met het lot der menschen bewogen, toen Zeus - Oppergod - voornemens was ze te vernietigen. De TitaanGa naar voetnoot(1) alleen strijdt voor de stervelin- | |
[pagina 103]
| |
gen, redt ze van den ondergang, rooft het hemelsche vuur ter verbetering van het aardsche leven, schenkt dien zegenrijken gloed zijnen beschermelingen en leert hun tevens akkerbouw, scheepvaart, bouwkunst, bergbouw, de kennis van op- en ondergang der starren, getal, geschrift, heelkunst, met een woord ‘Verneem het gansch te zaam gevat in één gedacht: den stervelingen schonk Prometheus alle kunst.’ De vuurroof vormt het eerste gedeelte van Aischylos' trilogie. Door die gave en door overmoedigen trots lokte Prometheus de wrake Zeus' uit; die bestraffing wordt ons door het tweede deel der trilogie voorgesteld. Kratos en Bia - Kracht en Geweld - dienaars van Hephaistos - den Vuurgod - volbrengen met hunnen meester Zeus' wraakbevel. Prometheus wordt in eene wilde streek, aan eene rots des Kaukasus geboeid. Genade- en gevoelloos beschimpen de ruwe Kratos en Bia den edelmoedigen redder der gefolterde menschheid. Hephaistos wordt medelijdend, want hij is met den duldenden Titaan verwantschapt en. ‘Sterk bindt de vriendschap, sterker nog de band des bloeds.’
Geenen zucht slaakt Prometheus voordat zijne pijnigers zich verwijderd hebben; dan breekt hij in jammerklachten los: | |
[pagina 104]
| |
‘Omdat ik den menschen heil bracht,
Daarom lijd ik, arme, dezen smaad!’
Angstig verneemt hij gesnor in de lucht. Wat naakt er? Zijn het nieuwsgierigen, goden of menschen, om zijn lijden aan te staren? welke geluiden! wat geurt er hem tegen? - Bloedverwanten zijn het, eene rei Okeaniden, dochters van Okeanos - den Zeegod - en zusters van Hesione, Prometheus' gade. De radelooze vriendinnen, die vroeger het liefdelied aan zijn bruidsbed zongen, deelen in zijne smarten en vernemen waarom Zeus hem zoo schrikkelik martelt. Doch ziele-droefheid kwelt hem het bitterste. ‘O had hij mij diep in der aarde schoot,
In de woning des doods, in 't schaduwrijk,
In d'onpeilbaren kolk, met onlosbare boei,
Voor eeuwig gestort, dat nimmer een God
Of een andre zich over die straffe verheuge!
Als speelwerk der winden word ik nu gezweept!
En duld hier der vijanden spotlust.’
Okeanos verschijnt zelf op zijn zeeros, betreurt Prometheus' lot en biedt zich als bemiddelaar aan om Zeus tot de verlossing des Titaans te bewegen. Verlorene moeite! ijdele goedmoedigheid! ‘Pas wel op door uw medelijden voor mij geenen haat in te oogsten,’ zegt Prometheus en vader Okeanos verwijdert zich van den vriend met tegenzin en bekommernis. De Okeanidenrei heft een klaaggezang aan, over | |
[pagina 105]
| |
de folteringen van Prometheus. Hij somt de weldaden op door hem den stervelingen geschonken en verwijt den Goden hunne ondankbaarheid! - Doch de rei vraagt vol erbarmen: Of dan de menschen, die hij, zonder Zeus te vreezen, zoo liefde en hoogvereerde, hem in zijne onuitsprekelike martelpijn niet kunnen bijstaan? ‘O hoe faalt voor de liefde de liefde!
Wie, dierbre, kan u redden,
Van de kindren des dags, wie helpt u thans?
Gij zaagt niet, hoe de nietige kracht der onmacht,
't Blind geslacht der menschen, lijkend
Aan droomgestalten, in banden gekneld houdt?’
Verliest hij zijn eigen welzijn niet uit het oog, dan zal het hem eens gelukken zijne ketens te breken. - Prometheus wijst op de eeuwige macht des noodlots, waaraan ook Zeus niet ontsnappen kan; het geheim der toekomst kent hij, zal het niet veropenbaren, want door het te verzwijgen hoopt hij zijne verlossing te bewerken. Nu verschijnt Io, de dochter van Inachos. Omdat zij Zeus' liefde met geene wederliefde beantwoordde, werd zij door den Oppergod aan Hera's ieverzucht prijsgegeven; deze vervult haar met angst en waanzin en drijft haar over landen en zeeën in de woeste streek, waar Prometheus te lijden ligt. Beide slachtoffers, deze het vernuft, gene de liefde voorstellende, jammerklagen hevig tegen den oorsprong hunner kwalen, tegen | |
[pagina 106]
| |
den gewelddadigen en afgunstigen tiran. Prometheus verkondigt aan de armzalige de toekomst: uit haar zal een held, Heraklos, geboren worden, die hem verlossen zal; doch eerst zal zij nog angstig dwalen, leed en smart verduren, totdat zij Molossis' vlakten betreed, waar Dodona's eiken haar als Zeus' roemrijke gemalin zullen begroeten! - Woedend stormt Io voort. Prometheus verheft de stemme luider tegen Zeus en spreekt onverholen den val van dezes heerschappij uit. Deze woorden klinken niet verloren, stijgen tot in den Olympos, ontroeren den tiran en bewegen hem Hermes, den hemelbode, tot den geboeiden martelaar te zenden. Namens Zeus gebiedt Hermes den Titaan hem de middels te onthullen om dit gevaar te ontwijken. Deze vraag en de weigering, die erop volgt, is het onderwerp van een laatste tooneel, waarin de fierheid, de ontembaarheid van Prometheus gemoed uitstraalt in zijne volle grootheid, zijne glansende krachtdadigheid. Hermes vliegt dreigend henen. De bedreiging wordt vervuld: geweldig loeien orkanen, de aarde beeft, bliksems vlammen en Prometheus weeklaagt: ‘Daar siddert de grond,
En de donder in schor nadreunenden slag
Grolt woest, en wild slingert de vlammende flits
Des bliksems, stormwinden woelen het zand omhoog!
En in warling gejaagd, in elkander gezweept,
| |
[pagina 107]
| |
Met des oproers toorn en der golven gehuil
Verbindt zich de hemel met de aaklige zee!
. . . . . . . . . . . . . . . .
O heilige moeder, o OEther, gij
Die het licht verleent, dat alles doordringt,
Ziet, welk onrecht ik verdure!’
Prometheus zinkt met de rots in den afgrond. Hij roept zijne moeder Themis, de Godin der gerechtigheid aan, als richterin, den alzienden OEther, als getuige der mishandelingen, die Zeus hem doet onderstaan.Ga naar voetnoot(1) Zoo eindigt dat heerlik tweede gedeelte, waarover Moriz Carriere te recht schrijft: ‘In dit drama schiep Aischylos zijn koenste en diepzinnigste werk, dat de lichtkern der gansche menschengeschiedenis volgens hare zedelike bediedenis en hare verhouding tot God als daad, leed en verzoening, als schuld, boet en verlossing op dezelfde wijze voorstelt als het boek Hiob, als Dante's Goddelike Comedie of Goethe's Faust.’ Na duizende jaren wordt Prometheus uit den afgrond gehaald en weder in treurige eenzaamheid aan den Kaukasus geboeid. Alle drie dagen verschijnt een afgrijselike adelaar, Zeus' geklauwde bloedknecht, die de steeds aangroeiende lever des | |
[pagina 108]
| |
Titaans opvreet. Herakles doorschiet den adelaar, maar nog is Prometheus niet vrij. Dan overhaalt Io's zoon Zeus, ten einde Hermes' bedreiging te vervullen: ‘Dat een der onsterfeliken voor den Titaan vrijwillig in den dood ga,’ den KentaurGa naar voetnoot(1) Cheiron in den TartarosGa naar voetnoot(2) te zenden. Cheiron, door Herakles met eenen vergiftigen pijl gewond daalt vrijwillig in den afgrond. Prometheus is vrij. Nu maakt hij het geheim bekend: als Zeus met Themis zich vereenigt, zal er hem eenen zoon geboren worden, die hem van den troon zal rukken. De Verloste Prometheus bekranst zich, volgens de Hellenische overlevering, met eenen wilgentwijg en draagt eenen ijzeren ring aan den vinger met eene brok der Kaukasusrots, als zinnebeeldige teekens der ‘Geketende’ en der ‘Begenadigde’ menschheid. Aldus gesmukt woont hij de bruiloft bij van Thetis, die Zeus aan Peleus geschonken had. Evenals in het eerste gedeelte der Trilogie, dat met de bruiloft sluit van Prometheus en de okeanide Hesione, wordt het derde deel gesloten door het huwelijk van Thetis of Themis, de wetgevende okeanide, de goddelike gerechtigheid, de zedelike wereldverordening. Met deze Saga, als slot, zegt | |
[pagina 109]
| |
Bunsen, verschijnt de goddelike gerechtigheid weder op aarde: haar kind is een ware menschenzoon: en hij is het, die den oudsten geschiedkundeliken wrevel wreekt. Sedert Aischylos begeesterde deze mythus vele denkers. Tot onderwerp heeft zij ook den edelen strijd der vrijheid en hare deugden tegen het despotismus en al de ondeugden, die het als trawanten dienen. Trots is bij de vrijheid, en alle trots verdient straf! Daarom lijdt zij, worstelt en behaalt eindelik de zegepraal, Het verhevene gedacht van eenen God, die zich zelven voor de menschen slachtoffert, bewoog eenige kerkvaders Prometheus als Christus' aankondiger te beschouwen. De Kaukasus word Kalvariënberg. En Tertulliaan den heidenen over Christus predikende roept uit: ‘Ziehier den waarachtigen Prometheus!’ Om van de oudheid niet verder te gewagen, zien wij in de moderne tijden de mythus van Prometheus op verschillende plaatsen in de geschiedenis en in de poëzie verschijnen. Op het einde der middeneeuwen bewerkt in Spaniën Calderon de la Barca den strijd tusschen het vernuft en de zinnen, de zelfbekamping onzes bestaans in een allegorisch drama ‘La Estatuta de Prometeo.’ Vondel in Nederland voor zijn treurspel ‘Lucifer’ en Milton in Engeland voor zijn ‘Paradise lost’ en Samson agonistes’ nemen, ter opluistering dier werken, eenige der | |
[pagina 110]
| |
stoutste trekken uit Aischylos' meesterstuk. Ook in Frankrijk werd de held des Griekschen dichters gebruikt, als de zoutelooze minnaar van zijn beeld, in de Pandora van Voltaire, en, zegt M. Patin, als de onbeduidende uitdrukking van Voltaire zelfs en van de wijsbegeerte der XVIIIe eeuwe in den Prométhée van Lefranc de Pompignan; wanneer, in 1838, Edgar Quinet die eeuwig edele figuur op eene ernstige wijze terug ten tooneele voerde in een groot dramatisch gedicht. Zich steunende op de vergelijking door eenige Kerkvaders gemaakt tusschen Prometheus' martelpijn en de Passie van Jezus-Christus, lost de dichter het drama op, dat, volgens hem voor de Ouden onoplosbaar was, door den val des heidendoms en de opkomst der christelike religie. Te Rome schrijft de Engelsche dichter, Percy Bysshe Shelly, zijn classiek drama ‘Prometheus unbound.’ Dees drama, zegt hij, is voor het grootste gedeelte geschreven op de bergachtige puinen van Caracalla's baden, tusschen bloemrijke vlakten en bosschagen van geurigbloeiende boomen. De schitterende blauwe hemel, de indruk der krachtige lentontwaking in deze gezegende streek en het nieuw leven, dat daar de geest doordrong en vreugdedronken ontvlamde, zijn de ingevers van dees drama. Shelley's ‘Verloste Prometheus’ is een werk vol gloeiend glansende dichterbeelden, met metaphysieke en mystieke bespiegelingen, bijwijlen | |
[pagina 111]
| |
opgehelderd door pantheïstieke beschouwingen, doch daarbij is het doorgaans stouter en sceptieker nog dan eenige zijner vroegere werken Byron, bestendige lezer, geestdriftige bewonderaar van Aischylos' Prometheus, nam den Godmensch als oorbeeld voor al zijne helden, waarin de menschelike hoogmoed kampt tegen de voorzienigheid Gods, en vervaardigde het volgende gedicht. Prometheus.
I. Titaan! gij wiens onsterflike oogen
De martelpijn der sterflikheid
Zien in de sombre werklikheid,
Gij, met der menschen leed bewogen,
Wat was uw loon voor 't milde strijden?
Een stom en hevig gruwzaam lijden!
Rots, keten, gier en helsche smart,
Al wat 't gevoel van koenheid tart,
De zielestrijd, dien gij verbergt,
't Verstikt besef van wee, dat vergt
Tot klagen killige eenzaamheid,
En angstig naar den hemel tuurt
Of daar geen luistraar spottend gluurt,
Ja, zelfs voor 't zuchten de echo mijdt.
II.
Titaan, gij proefdet 't bitter strijden
Van vrijen wil en laf geduld,
Dat, doodt het niet, met smart vervult;
De hemel zonder medelijden,
| |
[pagina 112]
| |
De droeve tirannij van 't lot,
Het heerschend grondbegin van haat,
Dat schiep, om dan met blijden spot
De wezens te verdoen als kwaad,
Ontzegden u den troost te sterven,
Gij mocht zelfs de ijdle gift niet derven
Der eeuwigheid - doch droegt ze wel!
Al wat de Dondraar u ontwrong
Was slechts de dreiging, die in schijn
Hem schonk uw' helsche folterpijn.
Van 't noodlot, dat uw blik doordrong,
Spraakt gij, ter slooping uwer knel,
Geen woord; zijn vonnis was dit zwijgen,
Vergeefs voelde in het hoofd hij stijgen
Den rouw... De booze vrees hem drilde,
Dat in zijn' hand de bliksem trilde.
III.
Ja, goedzijn was uw godlik kwaad,
Te maken door uw onderricht;
Der menschen leed en lasten licht,
En hun gemoed te sterken. - Doch versmaadt
U ook een God, dat uwe kracht
In 't lijden, dat uws geestes macht,
Die niemand kan doordringen,
Door aard noch hemel te bedwingen,
Een' les zij voor de stervelingen!
Ge zijt een heilig zinnebeeld
Van 's menschen noodlot, sterkte en moed.
| |
[pagina 113]
| |
Als gij, zijn wij met God bedeeld,
Van eene reine bron, zijn wij een troeble vloed;
Zijne eigen lotsbestemming, zijnen dood
Voorziet de mensch ten deele en ook den nood
Van 't duister ongeholpen leven,
Zijn diep ellendig wederstreven,
Waarin de geest zich zelf bevecht
En alle wee en rampen slecht.
De vaste Wil van zijn gemoed,
In smarten 't loon hem vinden doet
Door eigen krachten kalm gevoed;
Die Wil, die, eens getart, ontblaakt,
En zoo den dood ten zege maakt!
Behalven de satyriker Johannes Daniël Falk uit Dantzig, werd in Duitschland ook de dichtervorst Goethe door het grootsche der Prometheus-legende begeesterd; hij vervaardigde de stoute schets, die onafgewerkt gebleven is, zooals zoovele andere ontwerpen zijner jeugdige jaren. Prometheus.
Bedek vrij uwen hemel, Zeus,
Met wolkenwalm,
En oefen u, zooals de knaap
Die distels topt,
Aan eiken, aan der bergen kruinen;
Mijne aarde moet ge
Toch laten staan,
En mijne hut, die gij niet bouwdet,
| |
[pagina 114]
| |
Ja, ook den haard
En dezes gloed,
Dien ge mij benijdt.
Ik ken niets ellendigers
Onder de zon, dan u Goden!
Gij voedt zoo kommerlik
Met oppergaven,
Uwe heerlikheid;
Gij leedt gebrek, waren er
Geene kinders en smeekers, -
Hoopvolle dwazen!
Toen ik nog kind was,
Niet wist waar uit of in,
Wendde ik mijn verdwalend oog
Ter zonne, alsof daarboven
Een oor was, om mijne klacht te aanhooren,
Een hart, als 't mijne
Om zich des verdrukten te erbarmen.
Wie hielp mij
Tegen der Titanen overmoed?
Wie redde mij van den dood,
Van slavernij?
Hebt gij niet alles zelf voltrokken
Heilig gloeiend hert?
Gij zondt, nog jong en goed,
Bedrogen, reddingsdank
Den slapende daarboven.
| |
[pagina 115]
| |
Ik u eeren? Waarvoor?
Hebt gij de lasten gelinderd
Der beladenen?
Hebt gij de tranen gedroogd
Der beangstigden?
Hebben mij niet tot mensch gesmeed
De almachtige tijd
En het eeuwige noodlot,
Mijne meesters en de uwen?
Waant ge dan,
Dat ik het leven haten zal,
In woestenijen vluchten,
Omdat niet alle
Bloeiseldroomen rijpen?
Hier zit ik en vorm menschen
Naar mijne beeltnis,
Een geslacht, dat mij gelijkt,
Om te lijden, te weenen,
Te genieten, zich te verheugen
En u te verachten,
Zooals ik!
Beethoven, de hedendaagsche Aischylos der toonkunst, schiep ook zijnen Prometheus. Doch hoe koen ook gedacht, hoe schitterend ook bewerkt, hoe warm ook bezield, geene der verschillende bewerkingen dier saga der menschheid, evenaart de onvergankelike schoonheid, wonderbare poëzie, diepe wijsbegeerte, ingrijpende dramatieke | |
[pagina 116]
| |
effecten, heldere toestanden en verhevene strekkingen van Aischylos' goddelike schepping. Twee woorden uitlegging, waarom de schrijver gewaagd heeft eene gedachte uit Aischylos' Prometheus in het Nederlandsch te behandelen. Tijdens de wereldtentoonstelling, te Parijs geopend, werd het gedicht eener feest-cantate van Mr Romain Cornut ‘Les Noces de Promethée’ als Cantate de l'Exposition verkozen onder de 222 ingezondenen, om getoonzet te worden. Die ‘Cantate de l'Exposition’ moest dienen, om de wereldtentoonstelling van 1867 te vieren, alsook den vrede, die er het welgelukken van verzekert. - Edel gedacht, voorwaar! In Frankrijk trouwt Prometheus met de Menschheid; de vreemde volkeren, de BarbarenGa naar voetnoot(1) komen toegeloopen en juichen het huwelijk toe van den God-mensch met de goddelike Natie, het uitverkoorene volk, de eenige menschheid, onder Frankrijks schoonen hemel. Dit gelegenheidsgedicht maakte de Franschen gelukkig. De toondichters aller streken werden tot eenen prijskamp uitgenoodigd om het te toonzetten. Natuurlik werd een Franschman bekroond. De toondichter van den hiervolgenden Prometheus dong mede. - Hij bezielde zich door Aischylos, putte aan deze onuitputbare bron van schoonheid, verhevenheid en gedachtengloed en gaf aan zijne | |
[pagina 117]
| |
schepping den oratoriumvorm - deze vorm. hoog als de hemel der phantazie, zegt Herder, diep breed en golvenrijk als de zee der gevoelens. Zijn werk werd verworpen. De Koninklike Koormaatschappij aan wier iever en moed de Vlaamsche kunst zooveel verschuldigd is, nam het op zich het nieuwe oratorium uit te voeren. Een gelegenheidsgedicht te zingen waarin Prometheus trouwt sous le beau ciel de la France, kwam niet meer te pas en paste ook niet gezongen te worden door Vlaamsche borsten. De schrijver van dees gedicht ging ook bij Aischylos te rade, hij aanzag Prometheus als de Genius der menschheid, en daar de geest uit liefde de menschheid redde, liet hij de menschheid uit wederliefde de boeien des geestes breken! In het oratorium zijn Poëzie en Muziek zusters. Zij wandelen daar onzichtbaar heen en strooien hemelsche klanken, droppen der zielen, doorglinsterd van den straal des diepsten gevoels; doch tot nu toe zijn alle behandelingen, na Aischylos, der Prometheusfabel mislukt. Dees gedicht zal het getal der misgeboorten vermeerderen. | |
[pagina 118]
| |
De dichter heeft een tweevoudig doel gehad met de moeielike taak op zich te nemen, een gedicht en dan nog wel ‘Prometheus’ voor de reedsbestaande muziek te vervaardigen; de aandacht terug te wekken op de onsterfelike schepping van den grooten Griekschen tragieker, en met behulp van den machtigen toondichter en der moedige kunstminnende Koormaatschappij van Gent, liefde en eerbied te verwerven voor de schoone rijke moedertaal. |
|