Psalmen, zangen en oratoria's(1870)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Tweede deel. Middernacht. Volle duisternis. Bliksemflitsen schitteren bij poozen aan den gezichteinder. MEERMIN. Geesten, die op stormen rent winden wekt en 't water ment, met de zweep der alvernieling plettert al wat weerstand biedt, Brengt hem hier, den schoonen speelgenoot. JONGELING. Welk een oog in het mijn straalt zoo vinnig en wreed?... Waar is de aarde... Ik verdwijn en mijn hert is vol leed. [pagina 85] [p. 85] REI VAN NIXEN. In onze armen. GEWETEN. Storm op zee! STEMMEN OP HET LAND EN OP DE ZEE. Wee! JONGELING. Wie zal mij beschermen?... STEMMEN OP HET LAND. Golven, buldrende bergen, horten tegen warlende wolken, storten in kuilen, waterkolken dwarlen, stranden, en tergen de duinen en huilen een dol gezang... En de wind fluit boven der branding kruin en walst met den bliksem! - somber en bang ratelt de donder, snort en ploft in het duin. JONGELING. Erbarmen! MEERMIN. Kind, waarom zoo bang gegild? Angstig ook uw boezem trilt... Kom, 'k zal u beschermen! REI VAN NIXEN. Dra wordt uwe vrees gestild.. In onze armen! [pagina 86] [p. 86] JONGELING. Erbarmen! De orkaan bedaart en sterft langzaam uit. GEWETEN. Hebben onmacht, mismoed, ongeduld thans uw hoofd vervuld? Heil den sterke! die durft werken; die voor geene bliksems, geenen stormvloed beeft; die den geest aan geenen ijdlen droomgloed geeft; die voor ware schoonheid, zonder hoogmoed, streeft; die voor schoone waarheid, als het zijn moet, sneeft. Heil den sterke! zijne werken blijven eeuwig als de hope frisch en schoon! STEMMEN OP DE ZEE. Schijnt de ster door droevig duister, blauwt des hemels reine pracht na des onweers woeste jacht, dan ontvlamd in gullen luister frissche hoop met frissche kracht! JONGELING. Waar ijl ik heen? mijn wil wordt onbestendig, mijn rustloos harte kampt, verlangt en smacht; mijn geest doorpeilt vergeefs den naren nacht... Wat ben ik diep ellendig. Ach! [pagina 87] [p. 87] TWEE NIXEN. Lach, menschenkind! Waar ijlt de wind, die bergen en bosschen streelt, aan 't water beveelt en nergens ruste vindt? Lach, menschenkind! Waar ijlt de geest, die onbevreesd, droomt en mint? GEWETEN. Scheppen, strijden moet de mensch, niet droomen geene schaduw gunt de zwindeltijd. Hij, die met het leven kwistig speelt, zijne kracht aan herschenschimmen wijdt, hoeft het leven als de dood te schroomen, die gewetenloos zijne ziele steelt, haar vernietigd in den bajert smijt. STEMMEN OP HET LAND EN OP DE ZEE. De dood was hier! de dood was daar! Geweken is het bang gevaar! De dood is in haar graf gekropen. JONGELING. Ach! [pagina 88] [p. 88] STEMMEN OP HET LAND EN OP DE ZEE. Hoor, zee en hemel, vol starrengeschemel, zingen weder, kalm en teeder: Laat ons hopen! TWEE NIXEN. De hoop is blind, lach, menschenkind! MEERMIN. Gij wordt bemind!.... REI VAN NIXEN. Wat wij vreugdevol bezielen, kunnen graf noch tijd vernielen; doch de blinde hoop zal sterven moet zij liefde derven. Vorige Volgende