Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Nederduitse orthographie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,72 MB)






Editeur
G.R.W. Dibbets



Genre
sec - taalkunde

Subgenre
non-fictie/naslagwerken (alg.)
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Nederduitse orthographie

(1971)–Pontus de Heuiter

Vorige Volgende

Zommige regels in t'gemeen dienende om wel spellen en schriven, so wel in redens6) als woorden.

Eerste Regel.

Alle woorden eindende met j.7) mahmen stoutelic schriven met ij. want reden zulx geensins tegen is gevoulende8) / dat vocalen in deinde der woorden komende en starc luidende / mitsdien lainc zijn / te weten: blij / ghij / zij / wij / vrij / hij / lij / mij / prij / hier int einde meest gevoulende t'geluit der lainge vocalen ij. zeer weinih die korte i. dwelc u dees navolgende woorden daer zij beide in elc woort eens komen / wijs mogen maken: beminnijnge / +win*nijnge / vinnijnge9) / verminderijnge / verquistijnge / berispijnge / lispijnge10) / twistijnge met meer dees gelijc11). In dees navolgende hoordij korte i. alleen: listih / quistih / berispih12) / lispih13) / twistih / verminderih14).

[p. 68]

Oordelt desgelijx van woorden / eindende met a.e.o.u. want zelden vindij woorden die een lainge vocael zonder ander twemael hebben1).

II.

Schout in alle manieren als venijn gestaerte woorden / dan zelden daert nature of verchierijnge eist2) / welke nature bouen mate zeer bemint / korte redenen3) met gesnouide woorden4) / waer in t'Hebreus alle bekende talen te boven gaet. Dus spreect noh schrijft niet: ene / twee / drije / vire / vive / zesse / zevene / allevene / twaleve / maer: een / twe / drij / vijr / vijf / zes / zeven / aht / negen / thien / elf / twalef5). Desgelijx in ander woorden / latende6) ons Rijmmakers quade zede die dicmale woorden lelicke / onnatuirlicke staerten anhaingen / om te sluiten een qualijc klijnckende vaers.

III.

Laet varen woorden te schriven met onnotelicke vocalen en consonanten / als dicmale warden bevonden c.d.e.g.h.i.ij.p.s.w. Te weten: in oirzaecke / wat douter e. en c7)? Ghelijcke8) / wat douter h. ij? Ick / wat douter c. of k? Verclaersen / wat douter e. en s9)? Godt / wat douter t. of d? Geclaingk10) / +wat douter g? dwaingk / dwijngghen / zijngghen / toing*ghe / hoingghe11) wat douter deen g. en h? egene12) / wat douter deerste e? nompt / kompt / wat doutter p13)? schrijft oorzake / gelike / ic of ik / verclaren / got of god14) / geclainc / dwainc / dwijngen / zijngen / toinge / hoinge / gene / nomt / komt /

[p. 69]

tis lihter / en even vele1). Achter / achten / acht / mach / dach / zach / lach / of: ahter / ahten / aht / mah / dah / zah / lah is even vele / niet meer c. van doun hebbende dan der Latinen/ ah / en wah / zomen tvoorseide behoort te schriven / als mede al deze navolgende zonder c. en dezer gelijc: reht / sleht / kneht/ weh / niht / diht / stiht / gewiht / noh / doh / zoh / troh / gekuh / geruht / geduht / luht / niet vreems zijnde dat wij woorden met h. na vocalen sluiten / als inde letter h. voor gezeit is2). Nieuwe / zouwen / vrouwen / brouwen / rouwen / vouwen / bouwen / touwen / mouwen / weduwe / wat hebben dees in tmiddel des woorts van doun wa. u. bide o. genouh tonende dat zij tsamen die diphthonge ou. maken / en daerom niet gescheiden mogen zijn / want waer zulx niet men zoude schriven: nievwe / zovwen / rovwen / tovwen / vrovwen / etc. dwelc want niet wezen mah daer u. vocale komt / ist genouh die voorseide woorden / en ander aldus te schriven / wilde die gewoonte: nieuë / zouën / vrouën / douën / brouën / rouën3) / vouën / bouën / touën / mouën / weduë4). Onderhout tzelve (diet gelieft) die de voorseide woorden met die diphthonge au schrijft5) / vrauën / rauën / dauën / ja in alle vocalen / diphthongen en +triphthongen / want het zoutheit int * spreken / en gemac int schriven zal breingen.

IIII.

Schout6) in alle manieren harde diphthongen en triphthongen7) / an te nemen daer t'Zeus8) en Hollants9) om begect wort / ja zom onnotelic t'Flaems10) mede willen beswaren / en dat door de platte11) uitsprake / of te dicmale melkander ontmoutijnge der vocalen12) / dwelc die Griecken in hun Tale bemerckende / hebben gevonden die betreckende van twe vocalen in een / dat die Latinen / Contractio nommen / als voor:pi-e-o, vo-a-o, chriso-o, piö, voö, chriso13) om de voorseide gapijnge te vlieden / dat wij mogen volgen

[p. 70]

als harde diphthongen / of triphthongen1) ons Tale vreemt maken / of die zelve veranderen in lainge vocalen of zouter diphthongen2) / als voor aa. nemende ae. of oo3). voor oai. oi4). voor eae. ie / of ee5). voor ao. ae.6) voor eo. ee7). voor ue. oe8) / of iet anders dat u beter behaeht alst minnelicker valt / want ider behoort te zouken zijn Tale te verzouten en verlihten / geen schande rekenende te volgen in als9) t'beste en natuirlicste.

[p. 71]

V.

V. ende I. consonanten schrijft zo ic hier dou / of op dees maniere / of aldus v.j. tzij die komen in dbegin of middel der woorden / maer vocalen blivende schrijft inden beginne der woorden / beginnende met een nieuë reden aldus V.I. maer komende in dbegin der woorden / van een gedurende +reden1) / voorts int middel oft einde van een nieuë / of gedurende * reden2) / anders niet dan aldus: u.i.3).

VI.

Waht u int leste der woorden / eindende in consonant die zelve te verdoubbelen / alzo zom zonder reden doun schrivende: will / still / geschill / prill. matt / platt / vatt / datt / aff / gaff / laff en meer dezer gelijc / daer nohtans een4) l. f. en t. genouh zijn5).

VII.

Alle woorden beginnende met c. nohtans luidende als k. schrijft met k. als knape / kneht / kit / komen / kopen / kou / kool / kruit / kluit / kuil / latende c. alleen plaetse int middel / en einde der woorden (als voorzeit is6)) nimmermeer inden beginne / want tzelve in onze tale toubehoort / t'natuirlic geluit van k. Woorden7) beginnende met sc. vouht altoos h. bij / om der voorzeider twe consonanten hartheit te verzouten / tzij inden beginne of middel der woorden8) / als voor: scriven / scrijft / scult / scamen: schrijft / schriven / schult / schamen / en ander dezer gelijc9).

VIII.

Gewent u te schriven s. en z. daer zij behoren deen in danders plaetse nimmermeer stellende / want met eender mouite aen neemdi goude en quade geweenten10). Mede is hier inne gelegen een vande plompste misbruiken die

[p. 72]

onder onze Taelschrivers mogen bevonden warden / alzo1) die twede is in tquaet gebruic der letteren x. dat ooc naerstih mout onderhouden zijn / alzo ic daer geleert en bewezen2) hebbe3).

+IX.

V tale int spreken en schriven zal zeer verzahten / indien u gelieft metter tijt afbreken / en verlaten d'oude gewente van veel consonanten int middel en einde der woorden bij een te breingen / daer inde derde regel af gesproken is4) / ende men hier uit noh mah mercken. Nederlants / Nederlantsch. Mens / mensch. wens / wensch. Crants / Crantsch5). Dans / Dantsch. Pens / Pensch / in welke woorden groote hartheit maken drij consonanten / met mouiten en slainx6) geblaze melkander zonder noot uit den mont stotende / maer sprekende van veel / kiest dat u gelieft / menschen / Nederlantschen / of mensen / Nederlantsen / etc.7). Angaende mij / d'ooh altoos hebbende op een zahte tale / bezige altemet deen / altemet dander8).

X.

Waht woorden te spreken diemen geensins zoude konen9) schriven / maer zo zere in u is laet die penne en mont samen overkomen. Alle landen zondigen hier / maer meest Hollant / Vrieslant / en boven al Zelant / met die Flaemse zekant / sprekende vocalen en diphthongen / die geen penne zoude weten te schriven / in hou konstige geleerde hant ooc gestelt10).

XI.

Zijt voorzihtih met verkiezijnge11) te leren gebruiken woorden redens binnende12) / als zijn: ende / en / dit / dat / van / hem / haer / hun / tot / in /

[p. 73]

+met / uit / en meer dees gelike van eender syllaben1) / welke zo dic*male niet gebeziht mogen zijn als den mont eist / angezien zij alsdan een reden hart binnen2) / en zonder noot en beval3) dicmale weder lossen4) / maer met smake en oordel gebeziht / verzouten en verlihten die zelve5) boven maten / dwelc igelic den tijt ende eigen oren / beter dan laingwoordige regels wijs maken zullen.

XII.

Om wel van joinx die kinderen leren die letteren tsamen vougen6) datmen spellen nomt / voor d'eerste onthout als u thien geboden nimmermeer diphthongen / triphthongen / noh zommige consonanten te scheiden / zeggende aldus: moui-ken / koui-ë / roui-ë7) / twe sijllaben / koui / roui / flaeu8) / nieu / meau9) een sijllabe10) / behorende mitsdien al die letteren tsamen te nommen eermen twoort nomt / niet gelijc zom aldus qualic spellen: mo-uiken / ko-ui-ë / ro-ui-ë / ko-ui / ro-ui / fla-eu / ni-eu / me-au daer zij die natuir der diphthongen door breken / en hun zelven ontwennen die kennisse11). Desgelijx dout in diphthongen / rae-ken / mae-ken12). Onderhout tzelve als korte en lainge vocalen tsamen komen / ge-aart / ge-eert / ge-ijnct / ge-oost13). Angaende consonanten hun nature zal igelic zelve wizen tgemackelicste en behoirlicste om spellen / zonder hier om met idele14) zorhvuldicheit Meesters en kinders te beladen. want nature leert datmen aldus behoort te spellen: men-schen / wen-schen15) / pen-schen / bemerckende dat c. en h. +hier half* overvloudih zijn16) / dus dat niemant aldus zoude spellen: mens-en / wens-en / pens-en. Desgelijx oordeelt van andere woorden / in gelike / en ongelike zaken.

XIII.

Om kort te schriven dient zeer der Grieken Apostrophe (dat onder ander betekenissen te zeggen is verwerpijnge) bide Fransoizen van hun ontleent17) /

[p. 74]

dwelc geschiet1) als twe vocalen (tzij korte of lainge) melkander in verscheide woorden ontmouten2) deen in d'einde / dander in dbeginne / verslinnende dan twoort dat met een vocale begint die leste vocale van tvoorgaende woort dat met een vocale ent / latende tot een teken3) in d'einde des leste4) woorts een half maenken5) / aldus ' gekeert / alzo in deze navolgende woorden blijct: onze ere ahterlatende ist al verloren. Schrijf kort aldus: onz'eer' ahterlatend'ist al verloren. Maer alzo dit in die volgende vocalen niet altoos wart geufent / mede dat onze Tale niet zere gequelt is met vocalen melkander dic ontmoutende / als doun die Grieken en Fransoizen / alzo wild'ic wel dat alle schrivers nau6) onderhilden tkort spreken en schriven / dat wij vermogen door die consonanten d. en t. ahterlatende die mouielicke en dicmale onzen reden brekende woorden: het / den / die / dat / te / als hier: t'kort gebet / t'mouiëlic kint / t'groot geluc / t'klein verstant / t'harde geveht / d'einde des +Jaers / d'eerste mijns levens / d'oude zede / d'eerste * plaetse / d'oude man / tsamen gaen / met ontellicke dezer gelijc7) / daermen anders zoude mouten zeggen: het / of dat kort gebet8) / het mouiëlic kint / het groot / het kleine / het of dat einde des Jaers / het eerste / die oude zede / die eerste plaetse / den ouden man / te zamen gaen. Maer gelijc d'Apostrophe wel en matih gebruict zeer9) verzout / en verchiert een reden10): alzo onmatih en hart gebeziht / onchiert / verhart en verduistert die zelve boven mate / ende meest die gene die geüfent wart niet in verscheide woorden / maer in een woort tzelve scheurende / en met grote hartheit bina van een / twe makende / gevende mitsdien die mensen inval11) / al of ons wat onbekent nieus luste / en daeromme willens en wetens doinkerheit int schriven annemende / alzo wij zommige Rijmers en Lijtdichters12) stout / en overvloudih nu ter tijt vinden gedaen te hebben / om haer mate in zekeren angenomen zin te houden staan / uit welker bouken wij deze lettel woorden om ander na bemereken en oordelen13) gestelt hebben.

[p. 75]

g'loften. } voor { geloften.
hem'len. } voor { hemelen.
gh'rehticheit. } voor { gerehticheit.
lied'kens. } voor { lidekens.
scham'len. } voor { schamelen.
m'om. } voor { mijn om.
eu'ghe. } voor { ewige.
mag'ren } voor { mageren.
     
+ongh'lucs. } voor { onghelux.
tuig'nis. } voor { tuigenis.
vleug'len. } voor { vleugelen.
ond'r. } voor { onder.
heil'ghen. } voor { heiligen.
vogh'len. } voor { voghelen.

Dusdanige / en dezer gelike / alzo1) ic wel wilde datmense in Rhime zeer soberlic en zelden gebruicte / ia bina nergens dan daer2) noot dwijngt: alzo3) is mijn zinne datmenze buiten Rhime nimmermeer zal bezigen / latende die woorden geheel ende tot meerder klaerheit in haer natuirlicheit4).

XIIII.

Tekenen die volkomen en onvolkomen redenen / met datter toubehoort bewizen5) / volgende die Latinen neemt deze6): /./,/:/?/()/...7)

. Dit betekent de voorgaende redens einde / met een nieuë redens begin / mogende daerom die zelve nieuë redens eerste letter groot maken / ende u aseme starc verhalen8).

, Dit betekent datmen den aseme lezende mede wel mah verhalen / maer ogen noh zinnen van tgeschrift keren / angezien datmen geheel onvolmaecte reden heeft / zo lainge dees tekenen duren9).

[p. 76]

: Dit vermaent ons van eens redens scheursel1) inde minste of meeste helft / daerom starker den aseme mogende verhalen dan in dit / , / teken / +maer * niet zo starc als in dit . teken / noh des volgende redens eerste letter groot mogende schriven2).

? Dit zetmen als die voorgaende reden mout gelezen zijn / ofmen imant3) starc iet vraehde / dats te zeggen tis een vraeh teken als hier blijct: hebt ghij zulke woorden gesproken?4).

() In dese half manen besluitmen alle redenen / die notelic in tmiddel van een begonnen reden vallen / ende om datmense in d'einde vande zelve reden niet wel5) kan breingen / wart zij in twe half manen besloten / om dat6) den Lezer zoude weten waer hij vergaderen7) mout t'leste vande gebroken reden / met haer ander afgesneden dele / dwelc die voorseide twe half manen tonen8). Wel is te verstaen9) dat ic hier nomme een reden / niet een geheel volbraht hooftwerc10) / maer tzelve in hondert duizent kleine redenen gedeilt / om t'menschen verstant / oordel / en gedeinc11) in geen verstroitheit te breingen / den hoingerigen Lezer dicmale rust / ende tgedeinc in lainge schriften beter onthoudijnge te geven.

.. Deze twe puntkens boven enige vocael gevonden / leren dat die zelve met haer gebuir vocalen geen diphthonge noh triphthonge maect / maer een vocael op haer zelven blijft en alleen12) uitgesproken mout warden / en mitsdien twoort een sijllabe lainger makende dan oft diphthonge oft triphthonge ware / als hier blijct: geäht / geënt / beïnt / geöpent / geüfent. Desgelijx verstaet +daer lainge en korte vo*calen tsamen komen / als geäart / geëert / geijnct / geöost / geüurt13). Voorts die vocalen komende na diphthongen en triphthongen / als naiën / vlaiën / kraiën / kouiën / mouiën / rouiën / en meer ander dees gelijc. Vande voorseide tekenen zuldij in dit en ander bouken exemplen genouh vinden.

[p. 77]

XV.

t'Nederlants een gemeingelde Tale makende1) / volg'ic die nature van alle lants spraken2) die t'zuverste hunder talen / niet juist in dit of dat lant stellen (hou wel deen Lant en Stat beter spreect dan dander) maer inder verstandihsten en meest der geleerden gewente / ende ooc ufenijnge des Edeldoms / die in alle talen altoos zeer gezoht heeft die haer te zuveren / ende uit des gemeens slijm3) te helpen4). Mede heb ic exempel ande Grieken genomen / die vier lants goude talen in ufenijng hebbende / te weten: Ionica, Attica, Dorica, Aeölica, die vijfste noh daer uit gesmeet hebben / die zij nommen Gemeen tale5): aldus heb ic mijn Nederlants over vijf en twintih Jaren gesmeet uit Brabants / Flaems / Hollants / Gelders / en Cleefs6) / dwelc diet gelieft mah mij helpen beteren en riker maken: diet niet gelieft bij tzijn bliven / want mijns veranderijnx oorzake7) is geweest / merekende t'Flaems allene te zeer gevalst wezen / door d'oude hanterijnge8) en bestier der Fransoizen9) / t'gemeenschap van t'lelic Zeus en ontellicke vermeerderijnge der letteren10) en +sijllaben / int begin / middel / en einde der * woorden: t'Gelders / Cleefs / en Gulix door handelijnge11) der Hoohduitsen / die deze gelanden12) na te blazen frai duinct. t'Brabants door t'gestadih gewoon der Duitse en Bourgonse Princen13) / heeft mede een vreemde heuike14) omgehaingen / en zonder dat15) ist niet te prizen / mits16) t'lelic gegaap der diphthongen / bina in alle woorden plaets eissende / en t'lainc gelei17) der vocalen daer zij gout buitens lants18) door te kennen zijn / gelije die Hollanders door tgeblaet19) en eigen woorden afbijtsel en half eetsel / dwelc niemant nemen20) zal of ic met enige lants tale genuihte name21) te schimpen / angezien dat in alle spraken des werelts

[p. 78]

die oit geweest hebben / ende noh zijn deze verscheidenheit der uitspraken / afbitijnge / en leidijnge1) der sijllaben / openijnge en betreckijnge des monts / door overvloudicheit der vocalen / diphthongen of consonanten / melkander dic ontmoutende altoos geweest is / ende noh blijft / niet alleen van Lant tot Lant2) / maer van Stat tot Stede / van Dorp tot Dorpe / van huis tot huize / ia van mens tot mensche / eensdeels om dat God daer door zijn almogentheit wil tonen / zo wel als door verscheidenheit van elker menschen wezen / stemme en zeden van doun: eensdeels om frai geesten3) eerlic zinwerc4) te laten / om breingen tot bequaemheit / zoutheit en lihtheit / dat hunlij duinct wezen onbequaem / onzout en swaer. Anders5) t'Flaems (maer6) zuver plat7) Flaems) heeft in veel woorden zijn eigenheit8) / en zahte uitspraec / +mits t'klein en zaht gebruic * der diphthongen bij Brabant en Hollant te geliken. t'Brabants is in duitspreken vol van geluit / en krahtih bizonder die de diphthongen wat matigen. Thollants lerende kort spreken en ongestaart9) / en gebreect geen minnelicheit die de vocalen anders10) kan zout geluit geven / zo deen plaets veel meer dout dan dander. t'Gelders en Cleefs is rijc / en naerstih in tzouken van eigen woorden / geen vreemde onder t'Nederduits beminnende11). Want dat12) etlicke menschen willen verantwoorden13) igelic te behoren zijn kinderen laten na spreken de tale / gemeen14) woorden / en uitsprake zijns Vaderlants15) / hou gevalst en belahtic die mah zijn / mercken niet dat alle talen onder die Gemeenten16) zijn geboren / maer door die Geleerden en Edelen geschaeft en gezuvert / wien die gemeente voorts gevolht is / alzo tot Athenen en Romen heeft gebleken die vol geleerde Edelmannen zijn geweest / welcke wel bemercten dat deze onderste nature17) trect tot verwiltheit / ia dicmale mits haerder stofs onbequaemheit tot valse veranderijngen der gedaenten / en zaken die zij in bevel heeft18) tot haer eerste natuirlicke bequaemheit te breingen / waer tegens zij zagen boven alle verstants begrijp des opperste natuirs kraht werkende / veel gouts in doun. Dus om die zelve te helpen begaven alle haer verstants krahten tot dienste der simpele gemeen mensen noot / eerst wetten en leefregels in t'geestelic en waerlic19) +stellende dat zij tsamen in menihten vredelic mohten leven / daer na * huizen

[p. 79]

tegens des lohts1) veranderijngen en bemuirde steden / tegens ongerusts2) gewelt bouwende / voorts haer verwilde3) taels uitsprake temmende en zuverende. Ten lesten komende tot bizonder / leerden dairden4) bouën / d'onkruit uit wien / die bomen snouiën / die wateren besluiten / verscheide beesten tot behouflicheit5) temmen / die Vrikonsten6) en alle wetenheiden7) door wijsselicke besnouijnge / scheidijnge en bepalijnge uit hun doinkere verwoustheit tot geregeltheit liht om begripen / konstelic breingen. Dit bemerckende behoort nimant verstandihs onredelic8) te vinden in oude en ioinge mensen die tale besniden en zuveren / niet meer danmen onredelic vint / een kint geboren met een hazemont / of span-are9) door sniden helpen / t'hooft zetten / bulten en kromme vouten/ door gouden touzih beletten/t'schelu10) zien / tgeziht bedwijngende / t'stamelen door lansem spreken zeer helpende. Dit is d'oorzake mijnder gemeingelder spraken / van haer zelven rijc genouh te vertalen11) / al dat t'verstant begrijpt12) / uitgenomen lettel woorden / toukomende die Vrikonsten / en datter an haingt met etlike andere dijngen die ons voorvaders niet gekent hebben dan door komste der Grieken en Romeinen / die hunlij die zaken lerende / die namen mede gelaten hebben13). Die wij uit t'Latijn behouden (latende nu ter tijt rusten / doordel en wanijnge van den geleerden Joannes Goropius Becanus14)) zijn die namen der Vrikonsten / voorts: +natuir15) / wijn / element / fortuin / faem / let*ter / somme / triomfe / riuier / regel / exempel / testament (tot onderscheit van uterste wille) ordre / venijn / offeren / contrari / kamer / graen / conscienti / punt / poorte / muir / schriven / lezen / kandelaer / sober / fondament (zom grontwerc) wijc / papier / penne /

[p. 80]

fonteine / met veel meer ander duizenden over veel hondert jaren / onze lants poorters en burgers gewarden1) / maer2) te zeggen:

Ambassadeur. { daer wij hebben om zeggen { Gezant.
diligent. { daer wij hebben om zeggen { naerstih.
absent. { daer wij hebben om zeggen { ontegenwoordih.
rebel. { daer wij hebben om zeggen { weerstridih / werbauïh / weerspannih of weersporih.
venditie. { daer wij hebben om zeggen { vercopijnge / koopdah / boulhuis.
prouisie. { daer wij hebben om zeggen { bezorgijnge.
iusticie. { daer wij hebben om zeggen { reht / of rehtvaerdicheit3).
occasie. { daer wij hebben om zeggen { gelegentheit.
ignorancie. { daer wij hebben om zeggen { onwetenheit / of onbekentheit.
perfectie. { daer wij hebben om zeggen { volmaectheit.
doleancie. { daer wij hebben om zeggen { beklagijnge.
circunstantien. { daer wij hebben om zeggen { omstanden.
accidentien. { daer wij hebben om zeggen { touvallen.
disturbancie. { daer wij hebben om zeggen { verstroitheit / of ongeregeltheit.
excusatie. { daer wij hebben om zeggen { ontschuldijnge.
administratie. { daer wij hebben om zeggen { bestierijnge.
victualie. { daer wij hebben om zeggen { notruft.
lieutenant. { daer wij hebben om zeggen { stehouder.
gouuerneur. { daer wij hebben om zeggen { bestierder.

[p. 81]

+conuocatie. { daer wij hebben om zeggen { tsamenroupijnge.
corroboracie. { daer wij hebben om zeggen { bevestijnge.
menaceren. { daer wij hebben om zeggen { dreigen.
restitueren. { daer wij hebben om zeggen { weergeven.
condoneren. { daer wij hebben om zeggen { vergeven.
tempereren. { daer wij hebben om zeggen { matigen / of meingelen.
affectien. { daer wij hebben om zeggen { genegentheden.
passien. { daer wij hebben om zeggen { hartziecten.
partien. { daer wij hebben om zeggen { ziden.
minjoot. { daer wij hebben om zeggen { minnelic.
verjolien. { daer wij hebben om zeggen { verbliden.
banquerout. { daer wij hebben om zeggen { ahter-uit-varen.
douarie. { daer wij hebben om zeggen { bileven1).
bisquict. { daer wij hebben om zeggen { schipbroot.
murmureren. { daer wij hebben om zeggen { preutelen / t'onvreden zijn.
affectatie. { daer wij hebben om zeggen { belustijnge / annemijnge.
proces. { daer wij hebben om zeggen { gedijng.
none. { daer wij hebben om zeggen { middage.
definitie. { daer wij hebben om zeggen { bepalijnge.
diuisie. { daer wij hebben om zeggen { splitijnge.
communiceren. { daer wij hebben om zeggen { gemenen.
reduceren. { daer wij hebben om zeggen { weerbreingen.
plaisant. { daer wij hebben om zeggen { genuihlic.

met hondert duizent dezer gelike2) / die onze schrivers en rijmmakers3) frai duinct om bezigen / en rijmen mede sluiten is al eens4) gedaen / gelijc die5) hun eigen kleinogien6) en juwelen laten inde kisten leggen bederven / en +zonder bezigen vergaen/zoukende noh*tans met mouiten en arbeit/anderlij7) die hun t'ontlenen of geheel onthouwen8) / dwelc niet alleen teken is van grote onrehtvaerdicheit / maer mede van grove9) menschen trage onahtzaemheit10). Andere woorden / als: tornoiën / heraut / baincket / dansen / trompet / hanteren / harnas / bec / met veel dezer gelijc / houd'ic dat meer die Fransoizen vande Duitsen / dan zij vande Fransoizen geleent mouten hebben11) / alzo die Duitse tale veel hondert jaren ouder is dan die tegen-

[p. 82]

woordige Franse1). Ooc wil ic niet ontkennen / dat wij etlicke woorden vande Fransoizen / of tsamen vande Latinen houden die wij niet behoren te verwerpen / angezien geen tale ter werelt zo zuver noh rijcke men vint / die niet enige bequame woorden van haer gebuiren ontleent / als wij doun in: manieren / brodderen / schrijn / met zom ander dees gelijc2). Maer boven al wild'ic wel dat igelic hem naerstih wahte te staan na vreemde uitlantse gebuir3) woorden / als ons den noot daer tou niet en dwijngt / welke lelicheit nu ter tijt van zommige nieusgierige4) Geesten / zonderlijnge5) bemint en belust wart / om door verscheide nieuheit bide simpele Gemeente6) in ahtijnge te komen / daer nohtans dit gebrec vande Latinen genomt: Affectatio7): tot alle oude tiden bide geleerden als venijn / gevliet en geschout is geweest. Neemt dees lettel woorden (onder grote menihte) voor teken / en exempel:

+verlof. { voor { oorlof.
feilen. { voor { missen / of gebreken.
gefeilt. { voor { gemist.
wederspreker. { voor { tegenspreker.
verdihten. { voor { vermeesteren.
beroupen. { voor { verzouken / of eischen.
bemouiën. { voor { mouiën.
voorgeslagen8). { voor { voorgenomen.
tuht. { voor { deuht.
vertrouwen. { voor { betrouwen.
jver. { voor { natuir: maer wel met groote begeerlicheit of jaloursheit ergens van trecken.

[p. 83]

In welke woorden gout te mercken is dat zij vander Nederlantsen gebuiren (wonende tuschen Nederlant en Hoohduitslant) zonder noot genomen zijn / en alleen door nieusgierige1) onwetenheit belust / of geaffecteert werden2), meer dan wonder ist / dat dees menschen niet mercken natuirlicker te wezen spreken datmen terstont mah verstaen en begrepen warden / dan na laing gepeis3) / ende dat hier om in alle talen eigen woorden gezoht en bemint warden / altoos eerst die eenvoudigen (of simplicia) ende ons dees gebrekende / dan eerst die gemaecte (of composita) nemende.

XVI4).

Mij verstout hebbende t'oirdelen van wel Nederduits te schriven ende +spellen / zal mij voorts ver*vorderen5) die Neerlantse Schoolmeesters mijnen zin6) t'openen7) / hou zij haer Schoolkinderen inden beginne behoren t'ufenen. Als zij dan die letteren zullen beginnen te leren / waht8) hun die zelven van ahteren9) te doun opzeggen / alzo dat zonder bate10) tgedeinc11) beswaert / ende haer joinc klein ongeüfent oordeel12) boven maten verdoinckert / maer vraeht altemet13) inden a.b.c. wat letter is dit / of wat letter is dat / zonder t'getal of haer plaetse anzien / om te weten of zij leren als menschen / of als papegaiën. Den a.b.c. wel kennende leertse spellen / naerstih onderhoudende tvoorseide en gaislaende op de nature der vocalen en consonanten / die niet gescheiden willen zijn / als mede op die nature der diphthongen en triphthongen zo voor gezeit is / ende dat zulx hun leerbouc inhout14) / dwelc ic altoos15) wel wilde dat voor deerste wel gespelt Neerlants ware16). Want indien zij in haer eerste bouc / gewennen aende oude quade spellijnge / niemant is zo sleht van oordeel17) / of hij kan openlic bemercken / datmen met grote mouiten en verdrietelicken18) arbeit / die joinge verstandekens qualic zal op een nieuwe19) doun verleren / dat zij eens angenomen hebben ende dwijngen aen te nemen / dat hunlij ongehoort en ongezien is20) / breingende

[p. 84]

en werpende tuschen haerlij oirdel1) en gedeinc2) / ongeschicte berourijnge tot grote kreinkijnge en verstroiijnge3) der zelven / welke twe godlicke krahten4) der zielen / een wijs en verstandih Meester / niet min en behoort te +zouken om te breingen tot der Eingelen gelikenisse5) / (daer alle grote verstanden na porren) als die zelven te vervollen / met t'gene dat hij gaerne leren zoude / want door dicke6) veranderijnge van meesters7) / van bouken / en maniere van leren / wart hunlij gedeincke8) of memorie gekreinct: d'oordel geen vasticheit noh plaets konende nemen / verstroit / dat is door wanijngen9) of opinien die inde joincheit tot geen slot10) konen geraken / noh hunlij daer tou gebreingen (ic swige hier van menschen in geenderhande disciplinen behoorlic geüfent) boven alle geloof verdoinckert / welc mishant11) mout niet alleen in alle menschen / maer mede in alle jaren van ons leven geschout12) warden / die anders13) een weinih wil kruipen uit onwetenheits grote en afgrijsselicke veltleger14) / daer menih mens (God wilt beteren) zeer deerlicken / noh met groot behagen ende opgeblazen15) hartmout16) zeer wel in te vreden leeft / nergens door bedroogen dan17) eigen zinnelicheit18) / die de menschen onmenschende / metter tijt geheel beestelic maect / al dwelc waer te wezen openlic in alle houken des werelts bethonen / die wercken ende vruhten komende van ende uit alzulke verleide bedrogen menschen / waer in zeer te beclagen is t'verdoinckeren des redens19) / kreincte20) des gedeinx21) / ongestadicheit des oordels22) / blintheit der vijf zinnen / ontschakijnge23) des Godlicke beelts24) / ende mitsdien een gehele gemene ontmenschijnge / dwelc +haer bedrigelicke / onkonstelicke woorden met boze * wercken gemeingt altoos uitgeven25). In dezer zake materij nebbe ic mij wat lainger laeten trecken26) / dan dit bouxkens voorneme27) wel is eissende / mits die grote genegentheit die ic altoos hebbe gehat / tot die goude en behoirlicke instructie die alle joincheit behoort te hebben / als haer notelic wezende om voorts te geraken / ende dat met zo lettel quetsijnge haerlieder oordels28) ende gedeinx29) / alst mogelic kan wezen. Dus laet (als voorseit is) haerlij eerste leer-bouken / wel gespelt Nederlants zijn30) / om daer in / ende an te gewennen. Dit bouc31) / twe / drij / viermale (nade verstanden zijn) uitgespelt hebbende / weder tot den beginne kerende leertse lezen / dwelc vast hebbende laet haerlij t'bouc van buiten

[p. 85]

leren / tot gedoctoort1) in d'eerste bouc datter niet2) op valt te zeggen / en desgelijx int twede / zij met t'derde mogen die penne anvaerden3) (zijn zij niet te joinc / anders laet hun vrij in doude bouc den tijt versliten / om ras4) te warden int lezen en spellen / want vrouh school gaen heeft dees deuht5) in / dat ghij geen straetvarkens vout) maer al vore zal den meester hun deze mine Lettertafel6) / op een blats zide gestelt uitschriven oft doun kopen / tot dartikel daer ic spreke vander letteren nature en kraht7) / tzelve doun van buiten leren ende wel verstaen eer zij beginnen letteren te maken / haerlij dicmael vragende vande scheidijnge der letteren8) / want die scheiwoorden9) betekenen / en waerom die letteren gescheiden mouten zijn (te weten om de +kraht te leren kennen) waer * op volkomen van buiten wetende t'antwoorden / geeft haer stoutelic10) voorschrift11) / pen / ijnc / en pampier om leren na schriven / nau touziende op tmaecsel der letteren en spellijnge der woorden inde consonanten / vocalen / diphthongen en triphthongen altemet12) hun een woort dounde schriven dat in haer voorschrift niet en staet / hebbende een triphthonge / twifelahtige diphthonge / of lainge vocael van doun / waer door zij in korten tijt zeer gewent en geüfent zullen warden tot der zelver13) onderhoudijnge14) / maer gelijc ic zeer begere / dat zij inde voorseide maniere van spellen ende lezen geüfent zullen warden: alzo begere ic wel zo zere/ datmen haerlij voor deerste een Meester bezorge die wel15) schrijft / om te gewennen aen een klare / ronde effen letter16) (al kan icze zelve niet maken) schuwende doinckere / gekante / oneffen / en alle spitige beluste letteren17) / want die ioincheit terstont aen neemt / ende zeer liht volht dat natuirlic is / dout arbeit zonder baet / in tgene dat belust of geäffecteert18) wert. Indien die19) schole komen outahtih20) / of ankomende21) van begrijp zijn / meuht deze wel terstont naden a.b.c. geleert te hebben der letteren scheidijnge mede doun leren / want alsdan den Meester en leerjoinge min mouiten zullen hebben in t'spellen. Maer die te joinc of te laet ankomende zijn / geensins22) om geen verstanden t'overvallen / noh inden beginne vervaren / welke twe punten hondert duizent ioingers die Vrikonsten23) hebben doun verlaten +(gelijc menih * ioinc man die Vrikonsten verlaet / menende genouh te weten /

[p. 86]

ende van als1) behoirlic2) volleert te zijn eer hij daer wel half3) in is) waer tou geen schrivers iaren konen stellen4) / maer mouten tzelve bevelen5) die wijze inzihticheit (die in dees zake alleen mout wercken) dees Meesters kinderen last anvarende6) / welke niet verstants genouh hebbende om zulx t'onderscheiden waren bequamer / swinen en kouiën te houiën dan joingers te leren. Waeromme alle bestierders der Gemeenten en Overheden niet min touzihs hier behoren te bezigen / dan die zelven door behoorlicke eerlicke Gehoorzaemheit / in rust en vrede te houden.

6)
zinnen.
7)
Bedoeld is de lange vocaal i.
8)
omdat het met geen enkele regel in strijd is.
+
83
9)
vinding.
10)
gelispel.
11)
Zowel in blij als in winnijnge hoorde De Heuiter dus een lange vocaal; vlg. hiervoor D, p. 101-104.
12)
geneigd tot berispen.
13)
Wsch. geneigd tot lispen; vgl. WNT VII, kol. 2499 waar deze plaats als enige vindplaats wordt opgegeven.
14)
geneigd tot verminderen.
1)
Het gaat hier duidelijk over geschreven taal.

2)
behalve in die gevallen waar uitspraak of taalverfraaiïng het noodzakelijk maken.
3)
zinnen.
4)
korte woorden.
5)
Zoals uit de woorden van de voorafgaande regel I blijkt is De Heuiter, geen voorstander van de Hollands-Brabantse e-apokope: waarschijnlijk was die hem geheel onbekend. De Heuiter verzet zich hier tegen een zuidwestelijk, met name Oostvlaams, dialectverschijnsel: van een aantal lagere telwoorden komen daar naast onverbogen ook verbogen vormen voor; vgl. D, p. 98 en Goropius Becanus, Francica, p. 25: ‘() sed sic, vt à Flandro quopiam instructus videretur, maximè dum Seuene pro septem, & eleue pro vndecim, Twaleue pro duodecim pronunciaret’.
6)
nalatende.

7)
Tekst: ‘c:’.
8)
Tekst: ‘Ghelijcke wat’.
9)
Kende De Heuiter deze gesproken nevenvormen van verklaren niet? Of verzet hij zich misschien tegen deze - voor hem mogelijk onbeschaafde - Vlaamse vorm? Vgl. D, p. 165-166 en A. Weijnen, De oriëntatie van de dialectstudie, Zutphen 1958, p. 7-8.
10)
Tekst: ‘Geclaingk wat’.
+
84
11)
hong. Merkwaardig genoeg verwerpt De Heuiter deze dialectvorm naast hing niet.
12)
Hier geldt hetzelfde als vermeld op p. 83, noot 9: kende De Heuiter het zuidelijk gesproken egene niet, of vond hij het onbeschaafd?
13)
Ook hier weer: hij kent de uitspraak met p niet, zodat kompt naar zijn mening niet overeenkomt met het gesprokene, of hij verwerpt de uitspraak kompt als onbeschaafd; vgl. D, p. 147-148. Ook door Duitse grammatici werd deze epenthetische p wel verworpen; vgl. Jellinek I, p. 140, noot 2.
14)
Vgl. p.44.
1)
De Heuiter verzet zich dus tegen het schrijven van letters die voor het weer-geven van het gesprokene volkomen overbodig zijn, en tegen letters die wel werden uitgesproken, maar hem onbeschaafd voorkwamen of waarvan hij niet wist dat ze in bepaalde streken gehoord werden.
2)
P.49.
3)
Tekst: ‘rovën’.
4)
Bij Sexagius vinden we slechts voorbeelden met de diftong in absolute auslaut; ook hij schrijft daar geen w. De Heuiter spelt slechts zelden de w, zoals nieuwe (p. 23), vrouwen (p. 26); zie D, p. 142.
5)
Hoewel hij in deze woorden au op p. 71 heeft afgewezen.
+
85

6)
Brabants-hollands voor: schuwt.
7)
Ook gezien de voorbeelden duidt De Heuiter hier niet op de diphthongi propriae die o.a. op p. 72 en 73 besproken werden.
8)
Vgl. ook p. 93-94.
9)
Vgl. ook p. 41, 79 en 80.
10)
Vgl. ook p. 41, 79 en 93.
11)
gewone, gebruikelijke.
12)
Vgl. p. 77: ‘Ooc is waer datmen hoort door die Nederlanden diphthongen spreken en vocalen / die onmogelic waer met onze letteren uit te drucken / dus datmen die naest gebuiren neme / of die gemeen sprake totter letteren nature gewen te dalen’.
13)
Vgl. voor de juistheid van deze mededeling Niedermann, p. 87.
1)
Vgl. n. 7 vorige p.
2)
Tekst: ‘diphthonge’.
3)
De groepering van deze reeks is Nederduitse Orthographie niet geschematiseerd en dus wat onduidelijk. Mijn indeling berust dan ook op waarschijnlijkheid. De vervanging van aa door ae lijkt in tegenspraak met p. 41: ‘() daermen qualic die Diphthonge ae. schrijft’. Maar op p. 41 sprak De Heuiter over het teken ae dat de gehoorde klank niet voldoende weergeeft, terwijl hij hier ervoor pleit niet aa te zeggen, maar ae, de wat palataler klank. Waarschijnlijk was aa voor De Heuiter wat ‘wijdergapende’ (Van der Schuere p. 40; vgl. D, p. 110) dan ae en vond hij dit geen fraaie klank. Hij kiest dan voor het Hollands, tegen Brabants en Vlaams (vgl. p. 70, ae). Waarop zijn voorstel aa door oo te vervangen steunt, is me niet duidelijk. Misschien dat Twe-spraack, p. 19: ‘De Ionici van ouds ende nu de Westphalinghen ende Overlanders sprekenze (t.w. aa) uyt de mond wat rond treckende ende klinckt bynaast als onze afghetekende / ó’ een bijdrage tot verklaring van De Heuiters uitlating vormt. Weijnen, Dial., p. 211 wijst erop dat met name o.a. in Vlaanderen en Brabant aa verdonkerd wordt tot oo. De Heuiter zou dan dus voorstellen om het teken aan de klank aan te passen.
4)
Het teken oi doet bij De Heuiter dienst o.a. voor Nnl. ooi. Deze laatste klank werd soms als oai gerealiseerd; vgl. Lambrecht, p. D IIIv: ‘oai of oay. Es wel voughende / in de naaruolghende ende dierghelike sillaben ende woorden / als Hoay / doaiën / beroaid / goaiën / vloaiën / broaiën / op zijn Brabánts / voor broaden: noaid / etc.’. Zie voor Goropius Becanus p. 81, noot 9. Vgl. ook Twe-spraack, p. 37: ‘() maer in móy, póy, hóy, róy, ghóy, dóy, óyt, beróyt, hóórdy voor de / y / het gheklanck vande /ó / by ons afghetekent t'welck zommighe wel ghemerckt hebben die oayt, beroayt, etc. zó ghezeyt is schryven’. Ook Twe-spraack, p. 32-33: ‘() óóck is de / oi / de óy in móy, beróyt, nóyt alte ghelyck / hoe wel in deze wóórden het gheluyd vande ó ende niet van / o / voor de / y / ghehóórt word / t' welck andere voor ons óóck wel ghemerckt hebben schryvende moay, beroayt, etc. maar de / oa / is gheheel vreemd / ende nieu’.
5)
Bedoelt De Heuiter hier dezelfde woorden als die Lambrecht, p. C viiiv, met ea schrijft: ‘Eakappel / eaden / eafvrauwe / deagh / weak / gheheal / leanen / ean / leap / earbaar / heasschen / heat / gheau / meaze etc.’? Zelf schrijft De Heuiter in deze woorden inderdaad ee of ie, vgl. p. 74.
6)
De Heuiter verwerpt hier waarschijnlijk de Vlaamse uitspraak van aa die hij op p. 41 al signaleerde.
7)
Eo verwerpt De Heuiter ook op p. 81 als een ‘harde onbequame’ diftong. Doelt De Heuiter hier op dezelfde woorden als Goropius Becanus met eo opgeeft in het citaat op p. 81, noot 9?
8)
Vgl. ook p. 75 over oe ‘die zom zeer hart met eu. en ander noh harder en onbehoorlicker met ue. schrivende’ en de verwerping van ue op p. 81. Lambrecht schrijft met ue de woorden met Nnl. eu. Vgl. Twe-spraack, p. 36-37: ‘Der koeyen eyghen gheluid zyn wy ghewoon uyt te beelden met / oe / in zoet, ghoed, vroed, boet, hoeden, roeden, voeden, etc. welck gheluid ghemeenschap hebbende met het gheklanck van / o / ende / e / meen ick daar mede by ons ouders wel afghebeeld is: zommighe bezighen hier voor / ue / niet menende het scrale gheluid by ons voren de / u / toe-gheëyghent: maar der Westfalinghen / u / die zonder / e / by henluy dit zelve gheluyd in du. bykans uytbrengt’.
9)
alles.
+
86
1)
een aan de gang zijnde zin.
2)
zin.
3)
Vgl. p. 55 en D, p. 106-107, 138, 149-150; in hoofdletter is er voor De Heuiter dus geen verschil tussen j en i en v en u.

4)
één.
5)
De Heuiter schijnt zich hier te verzetten tegen spelling volgens de regel van de gelijkvormigheid die we b.v. zien toegepast in Hanneken Leckertant en gepropageerd door De Hubert, vgl. D, p. 89. Het vb. gaff maakt echter waarschijnlijk dat De Heuiter het principe van deze spelling niet doorzag.

6)
Vgl. p. 50-51 en 64 + aant. en D, p. 155-156.
7)
Tekst: ‘woorden’.
8)
De Heuiter spreekt hier niet van het slot, wsch. i.v.m. regel IX op p. 87.
9)
Verzet De Heuiter zich tegen sk-uitspraak van Noord-Holland, de Meierij en zuidoostelijk West-Vlaanderen; vgl. D, p. 169? Of verwerpt hij alleen de spelling sc die we b.v. aantreffen in de werken van Cornelis Everaert?

10)
gewoonten. Uitvoerig sprak De Heuiter hierover op p. 60-62.
1)
zoals.
2)
laten zien.
3)
Vgl. p. 59-60 en aant.

+
87
4)
Vgl. p. 83-84 en aant.
5)
De C is tegen het principe dat hij in r. VII nog maar juist herhaald heeft. De spelling met ts (ch) komt ook bij Kiliaan en in de Teutonista voor; mogelijk in zwang gekomen i.v.m. ontlening uit het Duits; Duitse invloed misschien ook in het volgende woord dat overigens aan het Frans danse werd ontleend. In Dantsch is misschien ook, gezien Dans, te denken aan een drukfout.
6)
slangen; vgl. p. 48 en 54.
7)
Vgl. ook p. 88-89.
8)
De Heuiter verwerpt dus sch-spelling in absolute auslaut, in tegenstelling tot Sexagius die onderscheid maakt tussen woorden met en zonder ogm. sk; vgl. D, p. 168-169.

9)
kunnen.
10)
Vgl. De Heuiters opmerkingen op p. 41, 85, 93-94.

11)
graagte, voorkeur.
12)
woorden die woorden verbinden. Gezien de voorbeelden bedoelt De Heuiter andere woorden dan Twe-spraack, p. 69: ‘welcke de reden binden dat zyn Kóppelinghen, ()’ of Van Heule I, p. 70: ‘Koppelinge is een woort / welk de woorden Spreuken ofte Redenen te zamen Koppelt ofte vougt ()’. De Heuiters verzameling is een allegaartje.
+
88
1)
In het verband van woorden die bestaan uit één lettergreep, is het eerste voorbeeld wel misplaatst.
2)
Gezien de voorbeelden bedoelt De Heuiter ook hier: woorden die op een of andere wijze verbanden leggen.
3)
zonder dat het nodig en fraai is; vgl. ook p. 72 voor dit woord.
4)
Gebruik van deze woorden kan dus ook tot gevolg hebben dat de verbanden losser komen te staan.
5)
T.w. de opgesomde woorden.

6)
Vgl. p. 36, 41 en 69.
7)
Tekst: ‘rou-ië’.
8)
Tekst: ‘flaes’; gewijzigd gezien ‘fla-eu’ verderop.
9)
meeuw; vgl. p. 79-80 + aant.
10)
Vgl. p. 36.
11)
bekendheid ermee, inzicht erin; event.: herkenning ervan.
12)
Deze beide voorbeelden zijn voor De Heuiters doen merkwaardig gespeld met ae (vgl. D, p. 110).
13)
Op p. 92-93 zal De Heuiter in deze woorden het trema schrijven.
14)
nutteloze.
15)
Tekst: ‘wen-chen’.
+
89
16)
Vgl. p. 87.

17)
Vgl. Livet, p. 23: ‘En effet, à l'exemple des Grecs, nous mettons d'ordinaire, après la dernière consonne d'un mot, une apostrophe (). Les Latins ne marquaient jamais la suppression d'une lettre ou d'une syllabe ()’.
1)
T.w. de verwerpijnge.
2)
Vgl. Lambrecht, E Ir: ‘Apóstrophus, es te zegghen tzámen hortijnghe van vocálen’.
3)
Tekst: ‘tekenen’.
4)
laatstbesproken.
5)
Lambrecht, p. E ir: ‘ean half maantgin’.
6)
nauwkeurig.
+
90
7)
Vgl. Goropius Becanus, Hermathena, p. 58: ‘& vt in magna copia & varietate breues simus; omnia vocabula, quoad eius commodè fieri potest, ad vnam syllabam redigimus, vel capite, vel medio, vel cauda refecta. Sic pro het hoot / dicimus Thoot; pro des mans / Smans; pro des Vrous / Svrous. In compositione item vocum non frequentes modò sunt syllabarum excisiones; sed, quo maior etiam lenitas esset, aspirationes crebrò exclusae. Porrò si quando monosyllaba vocula breuitate sua non satis expletura videtur aures; in fine E adiicimus, postrema consonanti aliquando duplicata. Sic pro Bed / Bedde; pro Heb / Hebbe; Goot / Goode’. Vgl. ook Van der Schuere, p. 62.
8)
Waren voor De Heuiter het en dat aan elkaar gelijk, of wil hij zeggen dat het teken t' zowel het als dat kan voorstellen. Opvallend is het in elk geval dat De Heuiter zeer vaak die schrijft waar het lidwoord de verwacht zou worden.
9)
Tekst: ‘zeer’.
10)
zin.
11)
idee, indruk.
12)
Lieddichters. Voor deze ij-spelling, vgl. p. 74.
13)
om andere woorden aan de hand van deze voorbeelden te zien en te beoordelen.
+
91
1)
omdat.
2)
bijna nergens dan alleen maar.
3)
daarom.
4)
ware gedaante.

5)
duidedelijk maken, verduidelijken.
6)
Tekst: ‘deze. /’.
7)
Tekst: ‘0 / .. /’. Ook Lambrecht besteedt aandacht aan de leestekens, Sexagius niet. De Heuiter beschouwt, zoals uit het volgende zal blijken, de leestekens niet alleen als symbolen met syntactische functie, maar ook als tekens die het goede lezen (technisch) bevorderen. Zie D, p. 173 en Joha. Greidanus, Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in't biezonder in de Nederlanden, Zeist 1926, p. 223.
8)
Vgl. Lambrecht, p. E iir: ‘. es in Griecsche ghenaamd periodus, in Latíne clausula, of terminus, dats slot of hende der réden / ende werd ghesteld thenden eanen vullen zin’.
9)
Naast, treffen we ook / als kommateken aan:, na Romeinse letter, / na Gotische; vgl. D, p. 173. Lambrecht, p. E iv-Eiir: ‘, of aldus / es in Griecsche ghenaamd Comma: in Latíne incisio, dats een sneeikin of schrabbekin / het welke men zett naar eanen halụen / of ghebróken zin / in tverhálen zijns hasems / tgheend datter naar volght / van stonden an daar by voughende’.
1)
scheiding.
+
92
2)
Lambrecht, p. E iir: ‘: es in Griecsche ghenaamd Colon, in Latíne membrum dats leddeal / of middelmatigh tusschenschead der réden / het welke men zett achter eanen twifelachtighen / dats vulhenden / maar niet zo vulhendt / of tgheen datter naụolght / en maghcher noch bistaan / om den vullen zin t'hebben’.
3)
Tekst: ‘jmant’.
4)
Lambrecht, p. E iir: ‘? in Latíne ghenaamd Interrogatio, dats vrághe / alsmen ieman/of hem zelụen iet vraaght: zomtijds beslutende den ghehealen zin / ende zomtijds niet: ende alsse den vullen zin sluutt / dan moeter een hoafdletter naarụolghen’.
5)
goed.
6)
opdat.
7)
verbinden.
8)
Lambrecht, p. E iiv: ‘() es in Griecsche ghenaamd Parenthesis, in Latíne Interpositio, dats tuschenstellijnghe van eanigh propoost /op hem zelụen / tusschen twea half cirkels: zonder twelke / de begonnen zin / blijft éụen wel in zijn gheheale’.
9)
Men houde hier goed voor ogen.
10)
geheel uitgesproken gedachte.
11)
denkvermogen.
12)
afzonderlijk.
+
93
13)
Tekst: ‘geaärt / geeërt / geijnct / geöost / geüurt’, waar dus in de eerste twee gevallen het trema onjuist geplaatst is. Merkwaardig is ‘geijnct’ in deze reeks, waar we ons kunnen afvragen of we met een trema te doen hebben. De eerste vier voorbeelden ook op p. 88, waar blijkt dat het trema achterwege blijft wanneer een afbrekingsteken wordt gebruikt.
1)
Vgl. p. 30.
2)
dialekten.
3)
modder.
4)
Vgl. Erasmus, kol. 921: ‘Laudantur in hoc genere quidam, qui non ita pridem exorti, medium genus inter Monachos et Laicos, domi suae docendis pueris quaestum uberem facere dicuntur, quanquam hoc aucupium et a Monachis quibusdam affectari coepit’ en Twe-spraack, p. 11-12: ‘Dan dit is zwaarlyck ghemene mans bedryff / Ghód zal moghelyck enigh Vórst daar toe verwecken (als hy in Vranckryck an Franciscum ende in Italyen an verscheyden Princen ghedaan heeft) die de Nederlandse gheleerdheid vorderen zal’.
5)
Het koine.
6)
Deze streektalen zal hij voor een groot deel hebben gehoord tijdens zijn reizen en omzwervingen; vgl. D, p. 20-24.
7)
de aanleiding tot mijn (voorstellen tot) spellingwijziging.
8)
omgang, verkeer.
9)
Vgl. Twe-spraack, p. A5v-A6r: ‘Dat nu onzer voorouderen Nederlandsche tale zó verstandigh ende ryck is gheweest / zietmen in hare schriften ghants vreemd zynde van alle schuim der vreemder talen: de welcke namaals door vreemde Heren ende vreemdtongighe landvooghden met der zelver ghezinde / begraven is gheweest met invoeringhe eens bastaards tale. Deze heeft tót nóch toe als een slavonische Ismael den meester ghemaackt ende t'huis inne ghehad’. Ongetwijfeld duidt ook Spiegel hier op de Franse invloed op het Nederlands.
10)
Vgl. zijn verzet tegen de s in verclaersen op p. 83.
+
94
11)
verkeer, omgang.
12)
de bewoners van deze streken.
13)
Vorsten.
14)
mantel.
15)
afgezien daarvan.
16)
wegens.
17)
klank, geluid; vgl. D, p. 130.
18)
buiten hun gewest.
19)
Vgl. ook p. 41.
20)
opvatten.
21)
alsof ik er plezier in had met enig dialekt.
1)
Als tegenstelling t.o.v. afbitijnge; rekking.
2)
van streek tot streek.
3)
schrandere vernuften.
4)
loffelijke (of: nuttige) verstandelijke arbeid.
5)
Van de andere kant.
6)
te weten.
7)
gewoon.
8)
karakteristieks. Het nu volgende gedeelte is te zien in tegenstelling met het voorafgaande, waarin de verkeerde eigenschappen van de dialecten werden besproken.
+
95
9)
zonder einde, zonder slot; de Hollanders spraken immers geen slot-n uit.
10)
tenminste.
11)
M.b.t. deze typisch Gelders-Kleefse puristische tendens heb ik nog geen andere getuigenissen kunnen vinden.
12)
‘Want dat’: omdat.
13)
verdedigen.
14)
gewone, gangbare.
15)
streek.
16)
het volk.
17)
‘onderste nature’ hier wsch. gebruikt in de betekenis: lagere volk (in tegenstelling tot geleerden en edelen).
18)
‘in bevel heeft’: moet.
19)
wereldlijk.
+
96
1)
weersgesteldheid.
2)
onrust, opstand, oorlog (als zn. niet in WNT).
3)
verwilderde, onbeschaafd geworden.
4)
Vgl. voor deze spelling p. 69.
5)
behoefte; nut?
6)
Artes liberales.
7)
wetenschappen.
8)
onverstandig, dom.
9)
vergroeiing van de tongriem.
10)
Vlaamse vorm voor scheel.
11)
in (Nederlandse) woorden uit te drukken.
12)
Dit woord gebruikt in de hedendaagse betekenis, of in die van omvat, in zich heeft.
13)
Een opvatting die ook Lipsius voorstond; Van der Mijle, Lingua Belgica, p. 100 verzet er zich tegen.
14)
Goropius Becanus verkondigde immers in zijn werken dat het Nederlands de oudste taal zou zijn; vgl. Twe-spraack, p. 103: ‘nochtans acht Becanus de onze / voor de outste ende volkomenste taal des werlds / uyt de welcke meest alle talen haren oorsprong hebben. () Hy bruickt na myn óórdeel ghoet bescheyd’, waarna Spiegel de verdere argumentatie geeft.
+
97
15)
Vgl. Twe-spraack, p. 111: ‘ia datmen alser enighe wóórden voorvallen diemen meent uyt het Latyn te spruyten / daar van wy gheen andere der zelver betekenis hebben / als natuur, glory, ende zulcke / die wel naarstelyck na zócht om te spueren / ófse óóck uyt onze grondwóórden bestaan: want zó Becanus acht / komt natuur van na ende ur, dat beghin óf oorspronckelyckheit betekent (), alzó óóck natuur, na-het-ur, na het oorspronckelyke’ etc.
1)
Ook Jan van den Werve, Den Schat dev Duytscher Talen (Antwerpen 1577) en Lambrecht, Het Naembouck (Gent 1562) verzetten zich niet tegen het gebruik van deze woorden. Vgl. hiervoor en voor de juistheid en onjuistheid van De Heuiters etymologische schets D, p. 70.
2)
Tekst: ‘maert’.
3)
Tekst: ‘rehtvaerdiheit’; vgl. bv. ‘onrehtvaerdicheit’, p. 99.
+
98
1)
vruchtgebruik (o.a. van een door de man aan zijn vrouw geschonken huwelijksgoed).
2)
Ook Van den Werve en Lambrecht (vgl. p. 97, noot 1) schijnen zich tegen het gebruik van deze woorden in het Nederlands te verzetten; vgl. D, p. 71-72.
3)
dichters.
4)
volkomen hetzelfde.
5)
degenen die.
6)
kostbaarheden.
+
99
7)
aan anderen.
8)
onrechtmatig in bezit houden.
9)
weinig beschaafd.
10)
onverschilligheid.
11)
Volgens geraadpleegde etymologische woordenboeken is De Heuiters bewering zeker niet voor alle woorden staande te houden; vgl. D, p. 72-73 en aant. en W. von Wartburg, Französisches Etymologisches Wörterbuch, Tübingen 1968-heden.
1)
Vgl. Twe-spraack, p. 2: ‘Eerst moet ghy weten / dat de Fransóysen ghesproten zyn vande Vranken die nóch Vranken-land bewonen ende Duits spreken: óóck dat de huydighe Franse taal / na den onderghang des Roomschen Rycks / uyt de Roomsche óf Latynsche ende Duitsche spraack / gheraapt is: ende dat het Duits een oude eyghen taal is’.
2)
Wat manier en schrijn betreft is De Heuiters bewering zeker juist. Van brodderen is de etymologie niet duidelijk. De Heuiter propageert dus zeker geen extreem purisme, vgl. D, p. 68-69 en Twe-spraack, p. 110-111: ‘Int verryken onzes taals / zoud ick verstaan datmen uyt elcke verscheyden Duytsche spraack / ia uyt het Deens, Vries, ende Enghels, de eyghentlyckste wóórden behóórde te zoecken / van de welcke de ene deze / de ander de andere alleen int ghebruyck ghehouden hebben: ia datmen alser enighe wóórden voorvallen diemen meent uyt het Latyn te spruyten / daar van wy gheen andere der zelver betekenis hebben () die wel naarstelyck na zócht om te spueren / ófse óóck uyt onze grontwóórden bestaan’. Spiegel wil dus gaan annexeren, zoals ook Goropius Becanus zo vaak doet.
3)
uit aangrenzende landen.
4)
op nieuwigheden beluste.
5)
zeer.
6)
het gewone volk.
7)
gekunsteldheid; vgl. Quintilianus VII iii 56-58.
+
100
8)
In de tekst ontbreekt de punt.
1)
op nieuwigheden uit zijnde.
2)
‘geaffecteert’ verwijst uiteraard naar ‘Affectatio’ van p. 99. Spiegel maakt geen onderscheid tussen Hoogduits en Nederduits blijkens Twe-spraack, p. 110: ‘Ick spreeck (met Becanus) int ghemeen vande duytse taal / die zelve voor een taal houdende / dóch dat de zommighe wat te hóógh / andere wat te laegh spreken / ende dat de Nederzaxense óf Mysense spraack (vande welcke wy ghekomen zyn) de middelbarichste ende vriendelyckste is / de welcke van Brug af tot Ry ende Revel toe streckt / wel iet wat inde uytspraack verschelende’.
3)
nadenken.

4)
Tekst: ‘XVII’.
+
101
5)
proberen.
6)
opvatting.
7)
duidelijk maken.
8)
pas ervoor op.
9)
in omgekeerde volgorde.
10)
nut.
11)
geheugen.
12)
inzicht.
13)
nu en dan.
14)
en dat dit de inhoud van hun leerboek is.
15)
in elk geval.
16)
dat het allereerst in een goede Nederlandse spelling zou zijn geschreven.
17)
dom.
18)
moeilijke, onaangename.
19)
weer.
20)
wat ze nog nooit gehoord en gezien hebben.
1)
inzicht.
2)
geheugen.
3)
verzwakking en bederf, verwarring.
4)
T.w. ‘oirdel en gedeinc’.
+
102
5)
Vgl. 2 Sam. 14, 20.
6)
veelvuldige.
7)
Tekst: ‘meesters’.
8)
geheugen.
9)
ideeën.
10)
samenhang.
11)
fout, of: ongerief.
12)
geschuwd.
13)
tenminste.
14)
kamp.
15)
gezwollen.
16)
hoogmoed, innerlijke stemming.
17)
dan door.
18)
behagen in zichzelf, tevredenheid over zichzelf.
19)
verstand.
20)
verzwakking.
21)
geheugen.
22)
verstand, inzicht.
23)
Tekst: ‘ontscakijnge’; vgl. p. 87, onder VII; het wegroven.
24)
Vgl. Gen. 1, 26-27.
+
103
25)
opleveren.
26)
gaan, meeslepen.
27)
bedoeling.
28)
verstand.
29)
geheugen.
30)
Vgl. p. 101.
31)
T.w. dit leerboek.
1)
volleerd.
2)
niets.
3)
ter hand nemen.
4)
snel, vaardig.
5)
voordeel.
6)
Vgl. p. 38-41.
7)
P. 41.
8)
P. 39.
9)
termen (gebruikt bij het verdelen van de letters in vocalen, consonanten etc.).
+
104
10)
zonder angst.
11)
model, geschreven voorbeeld.
12)
soms.
13)
T.w. van lange vocaal diftong en triftong.
14)
goed gebruik.
15)
goed.
16)
een duidelijke, rondgeschreven, regelmatige letter.
17)
onduidelijke, hoekige, onregelmatige en alle vervelende, van lussen voorziene letters.
18)
van krullen (lussen) voorzien en gekunsteld (op onnatuurlijke manier geschreven).
19)
zij die.
20)
ouder.
21)
lett.: groeiend; i.c. snel.
22)
moet u het zojuist gezegde niet doen.
23)
Artes liberales.
+
105
1)
alles.
2)
in voldoende mate.
3)
half volleerd.
4)
ten aanzien waarvan schrijvers niet kunnen zeggen wanneer het zover is.
5)
overlaten aan.
6)
op zich nemende.

Vorige Volgende