Het Afrikaansch
(1899)–D.C. Hesseling– Auteursrecht onbekendBijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche taal in Zuid-Afrika
[pagina 120]
| |
III.§1. Hypothesen aangaande de vormleerHet is hier de plaats om, vóor we nagaan welken invloed vreemde talen op de vormleer van het Afrikaansch hebben geoefend, een overzicht te geven van de voornaamste hypothesen die men ter verklaring van het eigenaardige der Afrikaansche vormen heeft voorgesteld. Die verschillende verklaringen toch, gingen hoofdzakelijk uit van het analytische karakter der Afrikaansche taal; men vond of zocht analoga in andere talen en bekommerde zich slechts in de tweede plaats om 't geen de geschiedenis en het vocabularium leerde. Deze methode kan men billijken, mits slechts de vergelijking met hetgeen elders voorkomt overtuigend zij; waar toch invloed op de vormleer bewezen is, behoeft zeldzaamheid van overgenomen woorden geen onoverkomelijk bezwaar te zijn tegen het trekken, eener conclusie, al zijn ook de gevallen uiterst | |
[pagina 121]
| |
schaarsch waarin een taal door aanraking met een andere vervormd wordt, zonder dat haar woordenschat daarvan zeer duidelijke en talrijke sporen draagt. In de eerste plaats vermeld ik de meening dat het Afrikaansch zich spontaan heeft ontwikkeld tot zijn tegenwoordige gedaante. Ik vind haar 't sterkst uitgesproken door den heer Taco de Beer, in een lezenswaardig opstel, getiteld: ‘Het Nederlandsch in Zuid-Afrika’. Hij zegt: ‘het is een fortuintje dat we gelegenheid hebben eene heele taal te kunnen bestudeeren, die, geheel aan zich zelf overgelaten, hoogstens een beetje naar 't Engelsch vervormd werd’Ga naar voetnoot1). Ook Dr. Viljoen (zie blz. 7 aant.) schrijft de voornaamste wijzigingen in de taal der eerste kolonisten aan oorzaken toe die uit het Hollandsch, natuurlijk het gesproken Hollandsch, der 17de eeuw verklaarbaar zijn. Het ineenvloeien der geslachten, gelijk hij zich uitdrukt, waardoor ‘nicht nur Mas- | |
[pagina 122]
| |
culinum und Femininum, sondern auch Femininum und Neutrum durcheinander geworfen wurden’ is de voortzetting van een proces dat in de 17de eeuw in Nederland duidelijk waarneembaar was; het verdwijnen der verbuiging bij zelfstandige naamwoorden, bijvoegelijke naamwoorden en voornaamwoorden, de vereenvoudiging in de vervoeging van het werkwoord en het verloren gaan van het ‘Gefühl für die Personalendungen’ vindt men z.i. reeds in beginsel terug in de onbeschaafde taal van meer dan twee eeuwen geleden. Uitdrukkelijk wordt aan de kracht van den klemtoon het afkappen der uitgangen van de woorden toegeschreven. ‘Dass z.B. gé, lê, hê, sê, frá, gló, bó, óe, êe, u.s.w. niederl. geven, leggen, hebben, zeggen, vragen, gelooven, boven, oogen, eggen,; neuhochd. geben, legen, haben, sagen, fragen, glauben, oben, augen; ahd. ecken u.s.w. entsprechen, lässt sich keineswegs aus einer Abschleifung unter etwa englischem Einfluss erklären, sondern geht selbstverständlich daraus hervor, dass der Accent im Südafrikanischen, wie überhaupt in allen germanischen Sprachen und Dialecten durchaus auf der Stammsilbe ruht’Ga naar voetnoot1). Het onaannemelijke | |
[pagina 123]
| |
van zulk een spontane ontwikkeling is reeds in 't eerste hoofdstuk van dit geschrift betoogd; noch de dialecten van Nederland noch de overige Germaansche talen, voor zoover ze niet (gelijk het Engelsch) in dergelijke omstandigheden als het Afrikaansch verkeerd hebben, vertoonen analoge verschijnselen. Het meest verspreid en het uitvoerigst toegelicht is de meening, dat het Afrikaansch door het Fransch der Hugenoten zoover is afgeweken van de taal van het moederland. In Afrika zoowel als in Nederland is dit herhaaldelijk gezegd. In Ons Klyntji spreekt bij monde van Neef Jan de Afrikaansche taal als volgt: Ek is 'n arme boerenoi,
Bij vele min geag;
Mar tog is ek van edel bloed
En van 'n hoog geslag.
Uit Holland het mijn pa gekom
Na sonnig Afrika,
Uit Frankrijk, waar di druiftros swel,
Mijn liwe, mooie maGa naar voetnoot1).
De heer S.J. du Toit, de ijverige strijder voor de rechten van het gesproken Afrikaansch, is ongeveer dezelfde overtuiging toegedaan; alleen neemt hij naast invloed van het Fransch ook de macht van het Engelsch aan. Hij schrijft: ‘Dis opmerkelik | |
[pagina 124]
| |
in Afrikaans, dat di liggaam fan di taal (di woordeboek) suiwer Germaans gebly het; inderdaad di suiwerste Germaanse taal wat nou bestaan; maar di siil fan di taal (di taalkunde), di forme en uitdrukkings is grotendeels gewijsig follens Frans (deur di Hugenote) en Engels. Oral in di forme, uitdrukkings, sinbou, enz. kry 'n mens di infloed fan di 2 tale, terwijl skaars 'n dosyn Franse en 'n 50 Engelse woorde burgerreg gekry het in Afrikaans’Ga naar voetnoot1). Schuchardt deelt in zijn meermalen door mij aangehaalde recensie van Mansvelt's Idioticon mede dat Prof. M. de Vries geloofde, ‘es ('t Afrikaansch) sei im Grunde Holländisch in französischem Munde’ en dat ‘Franzosen, die längere Zeit in Holland gelebt und sich die Landessprache zugeeignet haben, Eigenthümlichkeiten wahrnehmen lassen, die man auch im Afrikanischen findet’Ga naar voetnoot2). In den Volksalmanak der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen heeft de heer Stoffel, reeds vele jaren geleden, een dergelijk oordeel uitgesproken; hij zag toen in ‘de | |
[pagina 125]
| |
spreektaal der Kapenaars het natuurlijk uitvloeisel van de behoefte aan een gemakkelijk en handelbaar middel tot gedachtenwisseling tusschen Hollanders eenerzijds, en anderzijds Franschen, die door den drang der omstandigheden genoodzaakt werden hnn moedertaal op te offeren’Ga naar voetnoot1). Eindelijk heeft de Amsterdamsche hoogleeraar te Winkel een dergelijke zienswijze verdedigd en de argumenten door zijn voorgangers aangevoerd met vele vermeerderdGa naar voetnoot2). Wij hebben reeds gezien dat door hetgeen de geschiedenis ons leert de hypothese van het aandeel der Fransche taal in de genesis van | |
[pagina 126]
| |
het Afrikaansch zeer onwaarschijnlijk wordt. De verschillende argumenten aan de hedendaagsche taal ontleend komen hierachter ter sprake; een enkelen bewijsgrond van algemeenen aard wil ik hier bespreken. Dit argument door Prof. de Vries in algemeene termen geuit, is door Prof te Winkel in concreten vorm neergelegd in de opmerking dat in de Oud-Hollandsche blijspelen de Luikerwalen een taal spreken die veel weg heeft van het Afrikaansch. Aangenomen dat de eerste indruk dien het Afrikaansch op een Hollander maakt, hem doet denken aan de vervorming die onze moedertaal ondergaat in den mond van een vreemdeling, dan is de overeenkomst niet grooter met het gebroken Hollandsch van een Franschman dan met 't verbasterde Hollandsch van een Duitscher of Engelschman. Juist het meest karakteristieke kenteeken van den op het tooneel geparodieerden Waal of Franschman ontbreekt in het Afrikaansch: het uitspreken van de gutturale muta (bij benadering weergegeven door k) in plaats van de gutturale spirans. Vetlasoupe in Langendijk's Don Quichot of de Bruiloft van Kamácho zegt: kezoek, kemaak, kelijk, en nooit wordt iets dergelijks gehoord van de Boeren in Zuid-Afrika. Dit klassieke caracteristicum van den tooneel-Franschman is reeds door Multatuli in zijn Max Havelaar gehekeld. | |
[pagina 127]
| |
Aan een aanhaling bij SchuchardtGa naar voetnoot1) dank ik de kennismaking met nog een andere opinie omtrent het ontstaan en 't wezen der Afrikaansche taal. Th. Hahn spreekt daarin de volgende meening uit: ‘The dutch patois can be traced back to a fusion of the country dialects of the Netherlands and Northern Germany, and although phonetically teutonic, it is psychologically an essential Hottentot idiom. For we learn this patois first from our nurses and ayas. The young Africander, on his solitary farm, has no other playmates than the children of the Bastard-Hottentot servants of his father and even the grown-up farmer can not easily escape the deteriorating effect of his servants patois’. Tegen deze bewering, hoe absoluut ook uitgesproken, is heel wat te zeggen. De vage vermelding van Nederlandsche en Noordduitsche tongvallen zal ik laten rusten; van het Duitsch zijn alleen enkele woorden in 't Afrikaansch overgenomen. Voor men met Hahn gelooven wil dat thans in Zuid-Afrika de blanke een ‘psychologically essential Hottentot idiom’ spreekt, zal men van hem verlangen dat hij ons in 't Afrikaansch een groot aantal Hottentottismen aantoont. Zoolang dat nog in geen enkel opzicht geschied is, zal men verstandig doen met | |
[pagina 128]
| |
meer acht te slaan op wat de geschiedenis ons leert. Schuchardt merkt reeds op (t.a.p.) dat tot heden in den bouw van 't Afrikaansch ‘ebenso wenig Hottentottisch wie Französisches mit Sicherheit nachgewiessen ist’. De neiging om geslachts-onderscheidingen te verwaarloozen (hij, door de minstbeschaafden dikwijls ook van vrouwen gebezigd, evenals hom en 't bezittelijke sij, se of sen, Mansvelt, blz. 60) is in lijnrechte tegenspraak, zegt Schuchardt, met het karakter van het Hottentotsch, dat de geslachts-onderscheiding veel verder voortzet dan de Europeesche talen. Ook de eigen woorden van Hahn pleiten, indien men ze goed leest, niet voor de juistheid van zijn bewering: had de schrijver ons kunnen meedeelen dat de jonge Afrikaner van zijn speelgenooten Hottentotsch leerde, dan zou hij een argument van gewicht hebben aangevoerd, maar hij zegt zelf dat ook die ayas en kameraadjes Afrikaansch spreken. Wij weten dat tegenwoordig alle Hottentotten het Hollandsch (d.w.z. het Afrikaansch) als hun moedertaal beschouwen, met uitzondering van de stammen die niet onder blanken leven en zich ophouden in 't onherbergzame Noord-Westelijke deel van Zuid-Afrika. Slechts in Damaraland, in 't land der Nama en in de Kalihariwoestijn vindt men nog Hottentotten van onvermengd bloed, die aan taal en zeden hunner voorvaderen getrouw | |
[pagina 129]
| |
zijn geblevenGa naar voetnoot1). In de Kaapkolonie spreken de Hottentotten ook onder elkander de taal der Boeren, en hetzelfde geschiedt in de TransvaalGa naar voetnoot2). Ongetwijfeld ziet dat Afrikaansch der kleurlingen er anders uit dan de taal der blanken. Ten bewijze wil ik een paar proeven meedeelen van die verbasteringen; ze zijn ontleend aan het tijdschrift Ons Klyntji, en toonen duidelijk aan dat in den mond der verschillende inheemsche volken de taal der Boeren op verschillende wijzen wordt vervormd. Een Masbiker (bewoner van de kust van Mozambique) verhaalt: ‘Lanke daarna hij kom weer. Allematte, hy lyke klat anders. Hy isse dood stil. Hy ni prate ni mette ken mens ni. Syn o'e hulle blinke nesse di sterre. Bitji daarna ons k.k. kry oorlog’ (I, blz. 44; verder I, blz. 21 vlg.; 43 vlg.; 70 vlg.; 192). Karakteristiek is hier de k voor g, de voorkeur voor een klinker als slotklank en 't gehakkel bij een k in 't begin van een woord (k.k. kroost, k.k. koning enz.). Een Grikwa (Basterd-Hottentot) lascht daarentegen telkens le en le stan in (II, blz. 89 vlg): ‘Hay etse, deusman se kind (blanke), jy le stan skent (kwaadspreken) Grikwa se kind by di korakter, het deusman se kind ni ge le stan oplet, | |
[pagina 130]
| |
hoe boer se kind le stan ferwonder by di plaas, hoe krikwa se kind le stan lees di krant ni? ... Etse deusman se kind, wat le stan jy nog roep feldkornet? Wat le stan jy nog di dood le ry (waarom voer-je het lijk verder)? Osse moeg, wa'e le stan banka swaar, le stan fat di dood, goi by water (de wagen is zeer zwaar, pak het lijk en gooi het in 't water)’. Ik vermoed dat de ingelaschte woorden de bedoeling hebben de ‘Schnalze’ weer te geven. In een ander stuk, waar ook een Grikwa spreekt, wordt alleen le gezegd (I, blz. 163). Eindelijk nog een zinnetje van een Kaffer: ‘Nou ja, Umkoels self het nou Paul se kind se gesig gesiin, en Paul se kind (een man uit Transvaal, een man “fan di groot kaptyn van di wit mense”, dus van Krüger) se woorde gehoor; nou Paul se kind se gesig en woorde is mooi, nou myn gesig en woorde sal ook mooi wees’ (II, blz. 226). Stellig verschillen die voorbeelden veel van elkander, doch bij het uiteenloopende van die verbasteringen hebben wij het onomstootelijk bewijs dat de invloed der ouders, de macht van de schrijftaal en van de huisgodsdienst, gevoegd bij de minachting der jonge Boeren voor de kleurlingen, krachtig genoeg zijn om de taal in haar tegenwoordigen staat te handhaven. Dit bewijs ligt in de door alle deskundigen gestaafde eenvormigheid van de taal der Boeren, die over het | |
[pagina 131]
| |
geheele uitgestrekte gebied, van de Kaap tot aan de Limpopo, zonder dialektische verschillen van eenige beteekenis gesproken wordtGa naar voetnoot1). Indien de taal der kleurlingen, speciaal die der Hottentotten, den invloed had dien Hahn er aan toekent, zou een dergelijke eenheid immers ontbreken: de Transvalers, die Kaffers in hun dienst hebben, zouden anders spreken dan de Boeren wier bedienden Hottentotten of Basterd-Hottentotten zijn. Vooral wordt dit duidelijk wanneer men nagaat, dat de verhouding van de blanken tot de naturellen niet overal dezelfde is. De heer Muller zegt: ‘de inboorlingen staan [in den Vrijstaat] allen onder het onmiddellijke toezicht der Boeren. De Zoeloes, Betsjoeanen, Hottentotten en de andere gekleurde rassen, die den Vrijstaat bewonen - ook dit land is evenals het overige Zuid-Afrika eene staalkaart van inlandsche typen door de voortdurende veroveringen van grondgebied, die de verschillende stammen onderling op elkander maakten en door hunne gestadige volksverhuizingen - bezitten thans slechts bij hooge uitzondering eene eigene kraal. Bijna allen hebben zij zich als ‘bijwoners’ op boe- | |
[pagina 132]
| |
renplaatsen gevestigd en betalen de hun geschonken gastvrijheid met hun handenarbeid’. In Transvaal daarentegen, ‘wonen de negers te zamen in hunne eigene kraals, zoo min mogelijk in dienst van blanken tredende’Ga naar voetnoot1). In Kaapstad is de toestand weer geheel anders. Dat niettemin de taal der Afrikaners in hoofdzaak éen is, wordt verklaard door de omstandigheid dat hun taal van éen punt uit (Kaapstad) zich sedert eeuwen verbreid heeft naar 't Noorden en Noord-Westen, en doordat alleen in den oudsten tijd, toen een groote slavenbevolking, een in aantal de kolonisten overtreffende menigte vreemdelingen zich aan de Kaap bevond, de taal der onderhoorigen en der vreemden invloed van groote beteekenis op die der Hollanders heeft gehad. SchuchardtGa naar voetnoot2) ziet in 't Afrikaansch het ‘Resultat einer sehr starken und merkwürdigen Sprachmischung’, waarin hij naast het Hollandsch als hoofdbestanddeel een Duitsch element (waarvan hij, gelijk we zagen, de beteekenis zeer overschat heeft), een Fransch, een Engelsch, een Maleisch en een Portugeesch element onderscheidt; hij laat in 't midden of de Kreoolsche kleur van 't Afrikaansch | |
[pagina 133]
| |
aan den invloed van 't Hottentotsch is te wijten en dringt ten slotte op nader onderzoek aanGa naar voetnoot1).
|
|