Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
[pagina 229]
| |
125.In I §§ 84-87 is uiteengezet, hoe naast het spreken in zinnen ook in een aantal gevallen het spreken in woorden als een minder ontwikkelde vorm van gedachteuiting in bepaalde omstandigheden blijft voorkomen. Alle verband is dan niet uitgesloten, maar veel blijft overgelaten aan den toon van den spreker en het snelle begrip van den hoorder. De woorden in zulke onvolkomen zinnen kunnen dan in den regel toch tot de categorieën gebracht worden, waartoe zij behooren, al is de functie niet altijd scherp te omschrijven, omdat de aanvullingen, hiertoe noodig, veel willekeurigs hebben. Er zijn echter ook een aantal woorden - indien men ze woorden kan noemen, - die geheel op zich zelf staan, ook als zij zinnen begeleiden of tusschen zinsdeelen in gebruikt worden, maar die zelf onmogelijk nòch onder eenige rubriek van zinsdeelen, nòch in eenige categorie van woordsoorten gerangschikt kunnen worden. Dat zijn de tusschenwerpsels, eene verzameling klanken, deels van zeer primitieven aard, zoodat zij aan de eerste elementen doen denken, waaruit men zich voorstelt dat de talen zich ontwikkeld hebben, deels nauw naderend tot de woorden, d.w.z. klanken met voorstellingen of begrippen geassociëerd, die in een of ander denk-, d.i. zinsverband kunnen opgenomen worden. Men mag aarzelen ze woorden te noemen, maar het zijn toch uitdrukkingsvormen en zoo sluiten zij, op de manier van onvolkomen zinnen (vgl. I § § 84-87) na de behandeling der zinnen, als onmisbare aanvulling, de rij der woordsoorten af.
| |
[pagina 230]
| |
Tusschenwerpsels. | |
126.Het voornaamste kenmerk der tusschenwerpsels is reeds genoemd, nl. dat ze noch onder eenige rubriek der zinsdeelen, noch in een der behandelde categorieën van woordsoorten te brengen zijn. Toch gaan ze nu en dan enkele verbindingen aan, die straks te vermelden zijn. Zij vormen overigens eene groep, die kwalijk te begrenzen valt, zoo staat ze aan alle kanten open. Deels zijn het klankreacties en klanknabootsingen, geheel buiten de woorden in zinnen gebruikelijk om, deels woorden en soms zelfs kleine zinnen, die ook wel in eene meer regelmatige gedachtenuiting ontmoet worden. Men kan de eerste eigenlijke, de laatste oneigenlijke tusschenwerpsels noemen, maar ze zijn niet scherp gescheiden en sommige woorden, als tusschenwerpsels gebezigd, zijn vaak tot onherkenbaar wordens toe verminkt. Van een oud woord als wee (got. vai) is o.a. niet te beslissen, of het van interjectie substantief geworden is, dan wel omgekeerd. En zoowel de eigenlijke als oneigenlijke tusschenwerpsels blijken sterk voor vermenigvuldiging vatbaar.
Opmerkingen. 1. Wanneer men tot de oudere talen teruggaat, vindt men niet veel tusschenwerpsels, maar dit bewijst niet, dat zij er niet waren. De verklaring ligt hierin, dat de verschillende talen eerst later meer naturalistisch zijn geworden, toen de schrijvers er zich op gingen toeleggen ook die losse klanken af te beelden. Daardoor wordt het ook moeilijk, over den ouderdom van tusschenwerpsels te beslissen. In het got. komen alleen ô! en vai! voor. Het eerste staat in gevallen, waarin wij het op gelijke wijze gebruiken; b.v. afkeurend en waarschuwend (Mc. IX, 19): o kuni ungalaubjando! = o ongeloovig geslacht! - (Gal. III:1): o unfrodans Galateis! = o onvroede Galaten! - verder bewonderend (Rom. XI:33): o diupitha gabeins! = o diepte des rijkdoms! Maar bovendien staat het ook om verachting uit te drukken (Mc. XV:29): o sa gatairands tho alh! = o die verwoestende den tempel! - waar onze bijbelvertaling heeft Ha, gij die den tempel afbreekt, enz. In het mnl. vindt men o.a.: ai, ay, ay mi, ay mi lase, fi of tfi, hurre (vooruit, hort), ach, och, ocharmen, owi, owach, semmin leven (bij mijn leven), wete God, wete kerst, wete keie, bilode (misschien verbasterd uit bi Gode), enz. Sterk beginnen zij te vermenigvuldigen, als klucht- en blijspel gaan bloeien.
| |
[pagina 231]
| |
127.Eene ietwat duidelijker scheiding is waar te nemen, als men let op den aard en de bedoeling der tusschenwerpsels. Ook hier is eene niet gemakkelijk naspeurbare ontwikkeling van lager tot hooger merkbaar. Men vindt klanken, waarvan het doel nog niet is verstandhouding met, mededeeling aan anderen, en die niet veel anders zijn dan geluidreacties op ondervonden gewaarwordingen; maar ook klanken, die met meer bewustzijn en willen gepaard gaan en van onwillekeurige uitingen stijgen tot meer of minder gewilde openbaringen van een gemoedstoestand. Men vindt nabootsingen van geluiden, uit drang of lust tot nadoen, of ook beschrijvend en schilderend gebruikt. Verder klanken, die dienen om te lokken en te roepen, te waarschuwen en te dreigen, te bevelen en aan te hitsen. En eindelijk tal van kracht- en verzekeringswoorden, waarmede drift en hartstocht en andere aandoeningen aan het gesproken woord een bijzonder gemoedsaccent geven. Uit dit oogpunt bezien, is het niet ondoenlijk eenig overzicht van de belangrijkste tusschenwerpsels te geven:
1o. Reflex- en stemmingsklanken: ai! ai-ai! au! au-au! bah! brrr! hè! (vermoeidheid of schrik), hu! of hui! enz., die op physieke toestanden wijzen, en verder: O! ach! och! ook in allerlei verbindingen: O God! o hemel! o jé! o jerum! o jemine! och God! och heer! och gut! och hemel! och hemeltje! enz. enz. Verder: ei? hè! (bewondering en verbazing), hé! (verwondering) Ga naar voetnoot1), ha! (verrassing), hm! (smalend, wantrouwend, ongeloovig), foei! helaas! jammer! wee! larie! neen maar! wat? hoera! hoezee! enz.
2o. Nabootsings-geluiden: klets! krak! krikkrak! knak! pats! plomp! bè! boe! mè! kikeriki! kukeleku! miauw! waf! pief-paf-poef! tingelingeling! rikketikketik! rombombom! tetteretet! uch-uch! (voor hoesten, kuchen), tsja, psja of hatsji! (voor niezen), hi-hi-hi! (voor lachen of huilen), ha-ha-ha! enz.
3o. Roep-, waarschuwings-, kommando- enz. geluiden: pst! hm! hei! heidaar! holla! hallo! werda! st! koest! ho! halt! | |
[pagina 232]
| |
stop! huut! hort! tsa! heisa! hopsasa! voorwaarts! marsch! nou! komaan! welaan! top! enz.
4o. Kracht-, drang- en verzekeringswoorden: Hiertoe behooren alle vloekende aanroepingen en verwenschingen, en alle verzachtingen daarvan, als: Wat hagel! wat hamer! blikslagers! wat weerga! wat drommel! drommels! sapperloot! sakkerloot! enz. Verder: waarachtig! warempel! op mijn woord! om Godswil! in 's Hemelsnaam! enz.
Opmerkingen. 1. Het is moeilijk te zeggen, waar de tusschenwerpsels aanvangen. Als een mensch lacht of schreit, geeuwt, hoest of niest, als hij in eene welbehaaglijke stemming een genoeglijk geknor doet hooren, of driftig en kwaadaardig klanken en kreten uit, die aan dierengeluiden doen denken, dan is men niet gewoon dit als taal te beschouwen. De grens schijnt daar te liggen, dat zoodra een klank genoeg kleur en geleding vertoont, dat hij waargenomen, nagebootst en in schrift gebracht kan worden, hij daardoor genoeg bestendigheid begint te vertoonen, om tot den taalvoorraad gerekend te worden. Er zijn b.v. klanken, o.a. het smakken met de tong bij het denken aan iets lekkers, die niet af te beelden zijn en zoo geen taal worden. De tusschenwerpsels behooren alzoo, - ofschoon sommige nog in sterke mate den aard van natuurklanken vertoonen, - tot de klanken, die als alle taal aangeleerd, d.i. onder invloed van de omgeving aan een kind eigen worden. Opgemerkt moet echter worden, hoe het schriftbeeld van een tusschenwerpsel in zeer vele gevallen slechts een ten-naasten-bij is en de klank dikwijls pasklaar gemaakt moet worden voor de bestaande spellingmiddelen. (Vgl. b.v. de bovenstaande afbeeldingen van het hoesten en niezen). Bij eene goede voordracht wordt dit wel weer terecht gebracht. 2. Bij de primitiefste tusschenwerpsels is niet onduidelijk een zeker psychophysisch verband tusschen klank en beteekenis waar te nemen, waaruit blijkt, hoe sommige eigenlijk niet anders dan klankgebaren zijn. Zoo staat b.v. de klank van ai! en au! onder den invloed der zijwaartsche wangvertrekking bij pijn; ah! of ha! herinnert aan den geopenden mond en de opwaartsche gelaatsbeweging der verbazing, bah! aan de viesheid-uitdrukkende beweging van de bovenlip en het optrekken van den neus, enz. In vele gevallen echter kan een zelfde klank - en dit is het, wat vooral tot het gebrekkige van de schriftbeelden der tusschenwerpsels behoort - op tallooze manieren worden uitgesproken en daardoor een vaak onnaspeurbaar aantal beteekenissen en schakeeringen in zijne beteekenissen krijgen. Zoo kan hè vermoeidheid, schrik, maar ook teleurstelling, en ook naïeve bewondering uitdrukken. Er bestaat een klein blijspel Nou! waarvan de aardigheid is, dat de boe- | |
[pagina 233]
| |
renjongen, die de hoofdrol heeft, van het begin tot het einde niets anders doet, dan op allerlei tonen Nou! antwoorden. Als een voorbeeld, wat de zoo mogelijk volledige beschrijving van een tusschenwerpsel beteekent, zij verwezen naar de artt. O, Och en Ach in het Ned. Wdb. 3. Eene belangwekkende studie over de bastaardvloeken in de kluchtspelen der 17e eeuw geeft de uitgave van Hooft's Warenar door M. de Vries. 4. Bij de vierde groep, en eveneens al bij de derde, is het de vraag, of ook in de hoogere rubrieken niet eene grens getrokken moet worden. Er komen daar verscheidene woorden voor, die in de vorige categorieën zijn thuis te brengen. Als regel is hier misschien te stellen, dat alleen die woorden tot de tusschenwerpsels te rekenen zijn, die door het veelvuldig gebruik hun inhoud geheel of gedeeltelijk verloren hebben. Zoo zal men de eedsformule of eene nadrukkelijke vervloeking als gewone zinnen hebben te beschouwen; veelgebruikte en misbruikte uitdrukkingen in navolging ervan daarentegen niet. 5. Evenmin als bij de onvolkomen zinnen, is bij de tusschenwerpsels alle verband geheel uitgesloten. Zoo verbinden ai! en wee! zich met een datief: Ai mij! Wee mij! of met een genitief: Wee onzer! Bij Potgieter ('s Daglooners eisch VII) is een eigenaardig voorbeeld te vinden van foei in verbinding met een omschreven genitief: Foei van de onmenschlijkheid, die gâ van gade scheidt, enz. Helaas wordt tegenwoordig dikwijls als een bijwoord gevoeld en door inversie gevolgd: Helaas is ook nu weer gebleken... enz. Vooral de klanknabootsingen beginnen in beschrijvingen de bijwoorden van wijze soms dicht te naderen:. Tingeling! ging de voordeur. Hij viel holder-de-bolder van de trappen. ‘Voort rolde het koetsje en schrap kraste het potlood.’ (Potg.) Op te merken is nog, hoe enkele tusschenwerpsels veelvoorkomende inleidingen van voorwaardelijke bijzinnen zijn, die als wenschende hoofdzinnen gebruikt worden: O, indien dat eens gebeuren mocht! Ach, waren alle menschen wijs! Och, was het maar waar! Och, of die waarheid wat meer werd ingezien! In de eerste gevallen kan de interjectie desnoods wel wegblijven; het gebruik van of als indien komt bijna nooit anders meer dan na och! voor. Hierbij is nog aan te teekenen, dat er zelfs een paar voorbeelden zijn van ww., die van interjecties zijn afgeleid: verfoeien van foei! en (gelijk Van Dale het spelt) hemmen van hm! (en niet van hem, als genoemd Wdb. aangeeft). Vgl. ook hd. ächzen (weeklagen) van ach!
Met de beschouwing van deze laatste rubriek kan de behandeling van de leer der woordsoorten, hunne beteekenis, hunne begrenzing en hun gebruik als afgeloopen beschouwd worden. Daaruit moge gebleken zijn, hoe deze theorie in de | |
[pagina 234]
| |
leer van den enkelvoudigen en den samengestelden zin een vasten grondslag vindt en de afzonderlijke woorden in het rechte licht doet verschijnen, nl. als geabstraheerde elementen van zinnen. De waarneming van de taal in haar tegenwoordig stadium van ontwikkeling is daarbij steeds het uitgangspunt geweest; de historische bijzonderheden hebben slechts gediend om die waarnemingen bij te lichten. Bleken bij dat onderscheid sommige grenzen wat vlottend, dan is dit, gelijk reeds in § 6 werd opgemerkt, een verschijnsel, dat de taal met zoo menig ding gemeen heeft, waarin zich eene door veelzijdige invloeden beheerschte ontwikkeling vertoont. Daardoor kan spraakkunstig onderzoek dan ook niet anders doen, dan de groote zichtbare scheidingslijnen scherp doen uitkomen en verder de grensgevallen aanwijzen, waar deze lijnen schuil gaan. Het hoogste wat hier te bereiken valt, is eenheid in de methode van beslissing. Daarop is het in de voorgaande hoofdstukken zooveel mogelijk toegelegd. |