Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het wezen van het woord. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.Bij het onderzoek naar het wezen van den zin (I, § 1) is uitgegaan van deze beide denkbeelden: 1o. alle taalgebruik komt neer op zeggen (mededeelen en gebieden) òf vragen; 2o. de regelmatige en volkomen manier om dit te doen bestaat in het gebruik van zinnen, de onregelmatige en onvolkomen manier in het gebruik van woorden. Hieruit volgt, dat analyse van den zin het aangewezen begin is van den weg om tot de kennis van het woord op zijn tegenwoordigen ontwikkelingstrap te komen. Een der eerste kenmerken van het woord is alzoo, dat het een deel van een zin uitmaakt, of bij los gebruik als een deel van een zin gedacht kan worden.
Opmerking. Wanneer hier het gebruik van woorden, die niet tot een zin vereenigd zijn, onvolkomen genoemd wordt, dan ligt daarin natuurlijk geen afkeurend oordeel; daarvoor is het gebruik van losse woorden door tal van motieven (I, § 85) te zeer gewettigd. Het gebruik van den term berust alleen op het feit, dat, wanneer om te zeggen of te vragen woorden gebruikt worden, de gedachteuiting onvolledig zijn zou, als er niet wat anders bijkwam om dit gebrek te vergoeden, nl. gebaren, stembuiging, het verband met een voorafgaand zeggen of vragen, en meer dergelijke middelen. Zoo kunnen b.v. de woorden: leien wegbergen, eene mededeeling zijn als antwoord op de vraag: wat moeten wij nu doen? - maar ze kunnen met gewijzigden toon ook een gebod of eene vraag beteekenen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2.In de tweede plaats moet opgemerkt worden, dat in een woord twee innig verbonden deelen zijn te onderscheiden: de physische en de psychische kant van het woord, m.a.w. de woordklank en de beteekenis. Indien het eerste element door k, het tweede door b wordt voorgesteld, dan is kb de formule voor eene verbinding, waarvan de elementen niet te scheiden, maar alleen door eene abstractie te onderscheiden zijn. Zoo wekt de woordklank de beteekenis en omgekeerd de beteekenis den klank.
Opmerking. Geheel onoplosbaar is intusschen deze verbinding niet. Men kan zich eene zaak herinneren en den naam vergeten zijn, en ook omgekeerd. Dit geval doet zich het eerst voor bij eigennamen. Ook gaan bij verzwakking van het geheugen de namen van concreta eerder verloren dan die van abstracta. Hieruit wordt afgeleid Ga naar voetnoot1), dat bij woorden, die eene abstracte beteekenis hebben, de verbinding tusschen klank en begrip inniger is, dan de verbinding van klank en voorstelling bij woorden met concrete beteekenis. Personen en dingen kunnen wij ons daarom lichter zonder namen voor den geest halen, dan begrippen en verhoudingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3.Het is wenschelijk beide elementen van het woord nog wat nauwkeuriger na te gaan. De physische kant is, gelijk vroeger bleek, de klank, d.w.z. een complex van gehoorsgewaarwordingen. Dit is echter slechts in hoofdzaak juist. Bij de gehoorsgewaarwordingen voegen zich ook bewegingsgewaarwordingen. Men behoeft maar even aan een woord als boekhouder b.v. te denken, om te bevinden, dat de klankherinnering gepaard gaat met herinneringen aan de bewegingen van lippen, keel en tong, die voor het uitspreken van het woord noodig zijn, dus met eene meer of minder duidelijke aandoening der stemspieren. Tot den physischen kant moet ook gerekend worden het schriftbeeld van het woord. Dit is eene nieuwe associatie, nl. tusschen woordklank en woordbeeld, die door lees- en schrijfonderwijs tot stand komt. Naarmate de taalklanken in rijkdom zijn toegenomen, heeft het schrift die vlucht moeten volgen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en is het, van beeldenschrift tot letterschrift overgegaan, een conventioneel middel geworden om de taalklanken af te beelden. Het element k uit de in § 2 vermelde formule kb is dus te ontleden als eene verbinding van gehoors-, bewegings- en gezichtsgewaarwordingen.
Opmerking. In deze verbinding van acoustische, motorische en visueele elementen is de klank met de daaraan verbonden bewegingsgewaarwordingen primair. Ongeoefende lezers moeten daarom de woorden uitspreken, om het gelezene te begrijpen. Ook wie alleen met de oogen leest, neemt bij zich zelven waar, dat de klankbeelden de schriftbeelden begeleiden. Wel is het schrift in den regel eene onvolkomen afbeelding van den klank, maar dit is niet anders mogelijk, aangezien een phonetisch-trouw schrift door de ingewikkeldheid er van in de practijk onbruikbaar zijn zou. De vraagstukken, die hiermede in verband staan, behooren tot de leer der spelling en blijven daarom hier buiten bespreking. Toch zou het niet juist zijn te meenen, dat het geschreven woord in alle opzichten secondair is. Hierna zal blijken, in welke gevallen het schriftbeeld van meer beteekenis gaat worden (Vgl. § 5 Opm. 1). Van de motorische elementen in den woordklank zijn de meeste menschen zich niet bewust. De meesten zijn zie- of hoormenschen (type visuel en type auditif) en zien of hooren dus in de eerste plaats de woorden Ga naar voetnoot1). Er zijn er echter ook, bij wie de herinnering aan de beweging der stemspieren buitengewoon levendig is. Bij een weinig geoefendheid in het observeeren, kan men licht deze innervatie van de stemspieren opmerken, door aan een of ander woord te denken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
4.De psychische zijde van het woord is de beteekenis, die aan den woordklank (of indirect aan het woordbeeld) verbonden is. Die beteekenis is òf eene voorstelling, òf een begrip en deze voorstellingen of begrippen komen in vier hoofdvormen voor: nl. als voorstellingen of begrippen van zelfstandigheden, van eigenschappen, van werkingen en van betrekkingen Ga naar voetnoot2). Een woordklank is dus feitelijk niet - gelijk de naïeve ervaring, waarmede elk mensch begint, het opvat - aan de dingen ot | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verschijnselen zelf onmiddellijk verbonden, maar aan de voorstellingen of begrippen, die zij in ons bewustzijn doen ontstaan. Van die eerste ervaring maken wij ons echter nimmer geheel los en zoo staan voor het gewone denken de woorden direct in verband met de dingen en de verschijnselen zelf. Voorstellingen en begrippen door eene scherpe lijn te onderscheiden, is niet mogelijk. Bij het gebruik van den eersten term denkt men aan een geheel van gewaarwordingen, aan een bijzonder of algemeen innerlijk beeld, dat het resultaat van meer of minder bewust waarnemen is. Het begrip is de begrepen voorstelling, het resultaat van het nadenken er over, eene meer of minder nauwkeurige definitie van haar wezen, samengevat in den naam Ga naar voetnoot1). Zoo is eene locomotief als voorstellingsnaam de naam van het beeld der rijdende machine, als begripsnaam de naam voor eene ‘van wíelen voorziene stoommachine, die zelf deze wielen in beweging kan brengen.’
Opmerkingen. 1. Te omschrijven wat voorstellingen en begrippen zijn en hoe ze ontstaan, is voor de psychologie een moeilijk vraagstuk, omdat we het wezen der voorstellingen in ons evenmin kennen, als het wezen der dingen buiten ons. Wij kunnen onze voorstellingen analyseeren in gewaarwordingen, maar wat de gewaarwordingen zijn, gaat buiten de grenzen van ons kennen. Wij weten alleen, dat met een (physischen) hersenindruk eene (psychische) gewaarwording gepaard gaat, maar de brug tusschen beide ligt in het onbekende. Zoo komt het, dat we van den inhoud van ons bewustzijn, alleen in eene soort van poëtische taal kunnen spreken. Dit moet wel bedacht worden, wanneer van voorstellingen sprake is. Als we zeggen, dat we voorstellingen krijgen en hebben, dat ze verdwijnen en weer opduiken of weer opgeroepen worden, dan is dit eene beeldspraak, die hierop berust, dat we die voorstellingen als eene soort van wezens beschouwen, wat we b.v. ten aanzíen van aandoeningen en begeerten niet doen. Waarschijnlijk is dit daaraan toe te schrijven, dat we de duurzaamheid der dingen buiten ons overbrengen op de voorstellingen, die ze in ons doen ontstaan. Feitelijk hebben wij even veel of even weinig recht om te zeggen, dat ons bewustzijn vooorstellingen maakt en hermaakt. Beide soorten van beeldspraak staan in verband met de schommelingen van ons bewustzijn tusschen passiviteit en activiteit, tusschen het niet of zwak, en het wèl ondervinden van den invloed van ons willen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2. Om de rol, die het woord in het bewustzijnsleven speelt, beter te begrijpen, is het noodig nog wat meer in bijzonderheden het karakter van een woord na te gaan, al naarmate het eene associatie van klank + voorstelling of van klank + begrip is. Dit hangt natuurlijk af van het verband, waarin het woord voorkomt. Uit eene vergelijking van de zinnen: ‘Ik gaf een gulden en kreeg een dubbeltje terug’, en De koopman vroeg een gulden, maar liet een dubbeltje vallen’ blijkt, dat de woorden gulden en dubbeltje in den eersten zin aan voorstellingen, in den tweeden zin aan begrippen doen denken. In het eerste geval is de klankgewaarwording gulden geassociëerd met de gewaarwordingen, die het bewustzijn van den vorm, de stof, de kleur, het geluid, enz. ontvangen heeft. In het tweede geval is het woord gulden eene associatie van den klank gulden met de wetenschap, dat een gulden de waarde van 100 centen of 10 dubbeltjes, enz. heeft. In het eerste geval is de klank dus een symbool voor een complex van gewaarwoordingen, in het laatste een symbool voor eene definitie. In de meeste gevallen is een woord zoowel het een als het ander. Maar er zijn woorden, waarin de zinnelijke inhoud op den achtergrond treedt. Vergelijkt men b.v. de woorden klok, uurwerk, tijdmeter, tijdmaat, dan ziet men hoe deze woorden afnemen in aanschouwelijkheid. Het eerste en het tweede zijn zoowel voorstellings- als begripssymbolen, maar het tweede staat met eene grootere reeks van voorstellingen in verband dan het eerste; het doet aan horloges en pendules even goed denken als aan klokken. Het derde woord is a hoofdzakelijk begripssymbool en het eenige zinnelijke er in is dit, dat waar b.v. van eene tentoonstelling van tijdmeters sprake was, men niet alleen aan klokken, enz., maar ook aan zonnewijzers, zandloopers, enz. zou denken. Nog zuiverder begripssymbool is tijdmaat; het doet denken aan minuten, uren, jaren, menschenleeftijden, enz., in welke voorstellingen alleen iets zinnelijks is, voorzoover men zich geen tijden kan voorstellen, zonder begin- en eindpunten aan te nemen, of aan een en ander, dat er in voorvalt, te denken. Maar onverschillig of een woord eene zeer bijzondere, dan wel eene zeer algemeene voorstelling of een algemeen begrip benoemt, zijne groote beteekenis ligt hierin, dat het met de noodige scherpte een zeker complex van gewaarwordingen of een complex van begripskenmerken kan representeeren, zonder dat het bewustzijn gedwongen is, zich van al die gewaarwordingen of die kenmerken telkens op logge wijze rekenschap te geven. Zoo is in de aanwezigheid van het woord een der hoofdfactoren van de snelheid en de scherpte van het menschelijke denken gelegen. Natuurlijk is het voor ons bewustzijn noodzakelijk, - en dit is het doel van alle onderwijs en studie, - dat het zijne voorstellingen en begrippen onderzoekt, aanvult en verbetert, maar de woorden zijn er, om die voorstellingen en begrippen tot licht hanteerbare objecten van het denken te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3. Van het verband, waarin de woorden voorkomen, hangt het alzoo af, of zij voorstellingen dan wel begrippen wakker roepen. Maar van dit verband en voor een belangrijk deel ook van de begeleidende woorden hangt het evenzeer af, of het complex van gewaarwordingen of begripskenmerken, dat door een woord vertegenwoordigd wordt, meer of minder uitvoerig zijn zal. Dit blijkt b.v. uit de volgende zinnen: Hoe vindt gij dit bosch? Achter ons huis is een bosch. De Hagenaars profiteeren veel van hun bosch. De bosschen van het Schwarzwald zijn majestueus. De Javaan ging het bosch in en bemerkte weldra den tijger. De aanwezigheid van bosschen heeft veel invloed op het klimaat van een land. In elk dezer zinnen vertegenwoordigt het woord bosch een voorstellings- of begripsinhoud, die in een of ander opzicht iets afwijkends heeft. Tegelijk blijkt uit deze zinnen, hoezeer het van iemands kennis, d.w.z. van den meerderen of minderen rijkdom van zijn bewustzijn afhangt, hoeveel en welken inhoud een woord voor hem hebben zal. 4. De indeeling der voorstellingen in vier hoofdvormen: zelfstandigheden, eigenschappen, werkingen en betrekkingen, vindt hare toelichting en uitbreiding het best in het hoofdstuk, waarin de indeeling der woorden aan de orde komt. Om echter nog een gewichtig kenmerk van het woord te doen uitkomen, kan er hier voorloopig op gewezen worden, hoe de drie laatste rubrieken niet anders dan elementen van zelfstandigheidsvoorstellingen zijn, en hoe er zekere inspanning van het bewustzijn toe noodig is, om zich die elementen geïsoleerd te denken. Deze functie van het bewustzijn - gewoonlijk abstractie genoemd, maar feitelijk niet anders dan een concentratie van het bewustzijn op zekere elementen eener voorstelling - wordt door het woord in hooge mate bevorderd. Het stelt in staat te onderscheiden, wat in werkelijkheid niet te scheiden is. Een voorbeeld daarvan zijn zinnen als: Rood en geel wekken op; blauw en paars stemmen melancholisch. Rijden vindt hij aangenamer dan loopen. Boven is niet op en naast is niet tegen. Dat de hier genoemde eigenschappen, werkingen en betrekkingen geïsoleerd en tot objecten van het denken kunnen gemaakt worden, zou zonder de bemiddeling van het woord bezwaarlijk mogelijk zijn. Zoo blijkt ook hier het woord weer het middel, dat de elementen van ons denken verhindert in het vage en onbestemde te vervallen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
5.Na hetgeen in de vorige paragrafen uiteengezet is, kan het begrip woord als volgt omschreven worden: Een woord is een complex van klanken, dat een deel uitmaakt hetzij van een zin, hetzij van een minder volledig taalverband, en waaraan eene voorstelling of een begrip geassociëerd is. Kortweg gezegd, is een woord een voorstellings- of begripssymbool, voortgebracht door de spraakorganen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Deze voorstellingen en begrippen hebben hoofdzakelijk betrekking op zelfstandigheden of op eigenschappen, werkingen en betrekkingen, die aan of in de zelfstandigheden waargenomen worden. Sommige woorden noemen die voorstellingen, andere duiden ze slechts aan. Het geschreven woord is de (met het oog op de behoefte aan eenheid meestal conventioneele) afbeelding van den woordklank, waarmede indirect eveneens eene voorstelling of een begrip geassociëerd is.
Opmerkingen. 1. Omtrent het verband tusschen voorstelling (of begrip), woordklank en woordbeeld worden door Wundt Ga naar voetnoot1) de volgende belangrijke opmerkingen gemaakt: ‘Woordklank en schriftbeeld zijn door hunne grootendeels analoge ontwikkeling voorstellingssymbolen geworden, die slechts door hunne verbinding met de zaak, die zij beteekenen, tot een samenhangend geheel ineenvloeien. De deelen van dit geheel blijven echter bij uitnemendheid innig verbonden. Wij denken wel niet altijd in woordklanken, wij kunnen ons werkelijk beleefde of gedroomde gebeurtenissen gemakkelijk als een gezichtsbeeld voor den geest halen; maar ons denken heeft geregeld den woordklank noodig, zoodra het eenigszins naar het abstracte trekt, a, niet zelden wordt in dit geval de woordklank onwlllekeurig door het schriftbeeld begeleid. Of de verbinding der drie elementen: voorstelling, woordklank en schriftbeeld volledig bewust wordt, hangt voorts daarvan af, welk dezer elementen direct zinnelijk op ons inwerkt. De voorstelling kan soms geïsoleerd blijven; de woordklank roept geregeld het voorstellingsbeeld wakker; het woordbeeld wekt woordklank en voorstellingsbeeld gezamenlijk. Hier herhaalt zich dus de volgorde, waarin de elementen van het complex met elkander geassociëerd werden. Toch maakt het abstracte begrip Ga naar voetnoot2) eene uitzondering. Als aequivalent van de zinnelijke voorstelling die het mist, geldt hier in het algemeen de woordklank of het woordbeeld. Aan de niet zinnelijk te construeeren begrippen worden nu de klanken of teekens gesubstitueerd, die in dit geval zoo innig mogelijk verbonden zijn. Bij menschen, die aan abstract denken en aan spreken of schrijven over abstracte zaken gewoon zijn, gaat deze verwisseling van symbool voor begrip in zekere mate ook op zinnelijk gebied over, en het komt voor, dat in den loop van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hun denken zelfs zeer bijzondere en concrete voorstellingen voor de woordklanken of woordbeelden op den achtergrond wijken.’ Uit deze opmerkingen blijkt wederom de belangrijkheid van het woord in ons geestelijk leven. Weinig ontwikkelden denken in den regel in voorstellingen en zien, om zoo te zeggen, wat zij denken. Een meer geoefend bewustzijn denkt in woorden, waarmede het werkt ongeveer als een mathematicus of een chemicus met zijne teekens en formules. 2. Wanneer een woord iets noemt, dan wil dit niet zeggen, dat al de kenmerken der voorstelling in den klank opgenomen zijn. Bij het nagaan der etymologie van een woord vindt men steeds, dat maar één enkel kenmerk in den klank ligt opgesloten en in den regel niet eens het voornaamste. Stoel is eene spruit van een wortel sta of stal, en dus eigenlijk een ‘staand ding’; het zou dus mogelijk geweest zijn, dat ons voorgeslacht er, even goed als de Russen aan hun stol, de beteekenis van tafel aan verbonden had. Eene stoof is etymologisch niets dan een ‘verwarmer’ en zoo is het niet vreemd, dat eng. stove eene kachel beteekent en hd. stube een verwarmd vertrek. Voor de meerderheid der menschen is het ééne kenmerk, dat in een noemend woord ligt, gewoonlijk verborgen, maar vertegenwoordigt de klank al de kenmerken, die zij er van hebben leeren kennen. Daartegenover staan de aanduidende woorden, waarvan de psychische inhoud slechts uit eene verwijzing of aanwijzing bestaat. Daartoe behooren o.a. de lidwoorden en vele voornaamwoorden en bijwoorden. Bij de behandeling der woordsoorten zal de gelegenheid zich voordoen, om dit in bijzonderheden na te gaan. Evenals bij de wortels zou deze onderscheiding door de termen praedicatieve en demonstratieve woorden kunnen aangegeven worden. Ook zijn er voor in gebruik de termen stof- en vormwoorden, die echter het onderscheid maar gebrekkig uitdrukken. Iets beter zijn de Engelsche termen: notional and relational words.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De indeeling der woorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
6.Meer nog dan bij de leer van den zin, zijn bij de leer van het woord zekere indeelingen onvermijdelijk. Waar deze nog menigmaal de taalwetenschap in het algemeen en de spraakkunst in het bijzonder tot een verwijt gemaakt worden, is het niet overbodig hier opnieuw te herinneren, dat indeelen eene hoofdvoorwaarde is van werkelijk kennen en dat het juist een voornaam middel is om de vermoeienis van het kennen te verlichten. De sterrenhemel brengt ons in verwarring, zoolang wij de hemellichten niet in sterrenbeelden afdeelen. Daarna eerst voelen wij er ons thuis. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dat bij de indeeling der woorden nu en dan zich gevallen voordoen, waar de grenzen uitgewischt schijnen te zijn, heeft de taalwetenschap met elke wetenschap gemeen, die historisch zich ontwikkelende dingen onderzoekt. Hier geldt de geestige opmerking van Max Müller, dat men eene kustlijn kan aanwijzen, ook al slaan er van tijd tot tijd de golven overheen. Intusschen behoort elke goede indeeling haar grond te vinden in eene juiste beschouwing van de dingen, die ingedeeld worden. Van elke gerechtvaardigde indeeling kan gezegd worden, niet dat wij die maken, maar dat we gedwongen worden haar te maken. Wat vaak aanleiding tot verwarring geeft, is het indeelen naar meer dan een grondslag, wat intusschen bij het analyseeren van een zeer samengesteld geheel niet altijd te vermijden is. Vooral bij de leer van het woord is er veel oplettendheid noodig, om bij de gebruikelijke indeelingen de gronden daarvoor in het oog te houden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
7.De klassieke indeeling der woorden in tien categorieën is al dadelijk een voorbeeld van eene indeeling naar meer dan een beginsel. De nomina en de verba staan als symbolen van de dingen en het aan de dingen waarneembare gebeuren scherp logisch tegenover elkander. De eerste worden in noemende substantiva en aanduidende pronomina gesplitst: bij de verba blijft die onderscheiding achterwege en worden aanduidende werkwoorden als zijn, worden en doen bij de overige gevoegd. Naast deze onderscheiding op grond van de beteekenis staat eene verdeeling der bepalende woorden in bijvoeglijke woorden en bijwoorden, al naarmate zij met een naamwoord of een werkwoord in betrekking staan. Maar terwijl de eerste, de adnominale woorden, in vieren gaan: adjectiva, adjectivische pronomina, numeralia en lidwoorden, maken de adverbiale woorden slechts êéne klasse uit. Eindelijk komt hierbij nog de onderscheiding van voorzetsels en voegwoorden, eene onderscheiding, die allereerst op de functie en eerst in de tweede plaats op de beteekenis berust. De twee indeelingsgronden, die de gevonden definitie van het woord aan de hand doet, nl. dat het woord 1o. een deel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van den zin en 2o. een voorstellings- of begripssymbool is, zijn dus blijkbaar in de gebruikelijke indeeling dooreengemengd. Het toepassen van het eerste beginsel alleen zou leiden tot eene indeeling als de volgende: 1o. onderwerps- en voorwerpswoorden, 2o. gezegdewoorden, 3o. bepalingswoorden en 4o. verbindingswoorden. De toepassing van het tweede beginsel daarentegen zou eene indeeling in dezen trant tot uitkomst hebben: 1o. zelfstandigheidswoorden, 2o. eigenschapswoorden, 3o. werkings- of toestandswoorden, 4o. betrekkingswoorden. Hoe logisch zulk eene indeeling naar een enkelen grondslag ook zijn zou, om meer dan eene reden moet zij ontraden worden. Vooreerst kunnen woorden van verschillende beteekenis in eene zelfde functie voorkomen en één woord kan, zonder dat zijne beteekenis zich wijzigt, in meer dan ééne functie gebezigd worden. Daarom moet eene vereenvoudigde indeeling der woordsoorten bij den rijkdom der taalmiddelen steeds door onderverdeelingen gevolgd worden, en wordt de winst aan eenvoud ten slotte toch gering. Maar de hoofdreden om aan de gebruikelijke indeeling der woordsoorten niet te tornen, is het historisch en internationaal karakter van die indeeling. Dat geeft haar een voorrang, waartegen geen enkele poging om er iets anders voor in de plaats te stellen, kans op voldoende instemming heeft. Maar bovendien is de klassieke indeeling alleszins bruikbaar, mits bij de omschrijving der categorieën zoowel op de functie in den zin als op de beteekenis gelet worde.
Opmerkingen. 1. Dat de logica, de op waarneming en ervaring berustende leer van het denken, op verschillende punten tot gelijke uitkomsten moet leiden als de grammatica, de op waarneming en ervaring berustende leer van het spreken en schrijven, is een uitvloeisel van het innig verband tusschen denken en taal. Toch moet niet uit het oog verloren, dat die uitkomsten elkander nooit volkomen dekken. Vooreerst kan wel elk denkverschil of logisch onderscheid in een grammaticaal verschil uitdrukking vinden, maar daarom geschiedt dit nog niet altijd. Zoo blijft de grammaticale aanwijzing van het logisch verschil achterwege in: Ik weet, dat hij komt (stellige komst) en Ik hoop, dat hij komt (mogelijke komst); Geef mij een brood (gebod)! en Geef ons heden ons dagelijksch brood (bede)! Daarnaast komt ook belangrijk grammaticaal onderscheid voor, zonder | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat er logisch onderscheid meê gepaard gaat: b.v. in: hij leve lang! en moge hij lang leven! mijn ouderlijk huis en het huis mijner ouders, ijverig werken en met ijver werken, ik ga er heen en ik zal er heengaan. En soms ook is er zoowel grammaticaal als logisch verschil, maar wordt er op het laatste niet gelet, zoodat in den grond verschillende of althans niet volkomen gelijkwaardige uitdrukkingen voor en door elkander gebruikt worden, b.v. 's namiddags en na den middag, een deur van ijzer en een ijzeren deur, ik opende het pakket en het pakket werd door mij geopend, enz. Zoo ziet men in den loop der tijden grammaticale onderscheidingen ontstaan en ook weer vervallen, of ook wel door andere vervangen worden, zonder dat daarmede altijd wijzigingen in het denken verbonden zijn. In het algemeen mag men zeggen, dat de verschijnselen van het denken meer bestendigheid vertoonen dan de taalverschijnselen. Zoo kunnen logica en grammatica elkander steunen, maar gaat toch elk der beide wetenschappen haar eigen weg. 9. De klassieke indeeling der woordsoorten vindt haar eersten grond in de beroemde categorieëntafel van Aristoteles. Dit was geen grammaticale, maar eene logische indeeling, eene vaststelling van een tiental rubrieken, waartoe al wat gedacht kan worden, te brengen valt. Aristoteles abstraheerde deze begripsrubrieken uit de beschouwing van den zin en zoo kwam hij langs empirischen weg tot de logische classificatie, die later ook de basis voor de indeeling in grammatische categorieën is geworden. De tien categorieën van Aristoteles zijn de volgende: 1o. de substantie, 2o. de qualiteit, 3o. de quantiteit, 4o. de relatie, 5o. het waar, 6o. het wanneer, 7o. het doen, 8o. het ondergaan, 9o. het hebben of voorzìen zijn van iets, 10o. het gelegen of gezeten zijn. Bij een nadere beschouwing dezer categorieën blijkt wel, dat nu en dan bijeenbehoorende begrippen gescheiden zijn, maar dat de hoofdvormen er toch alle in voorkomen. De 1e categorie omvat het begrip zelfstandigheid, de 2e en 3e dat van eigenschap. Het begrip werking of toestand is verdeeld over de rubrieken 7-10, en dat van betrekking over de rubrieken 4-6. Niet ten onrechte noemt Max Müller deze indeeling, mits ze goed geïnterpreteerd worde, een ‘meesterstuk van verrassende volmaaktheid.’ Bij de Grieken der 5e en 4e eeuw v.C. was er nog geen sprake van eigenlijke grammatica; wat hen bezig hield, was taalphilosophie, het nadenken over de verhouding van denken en spreken. Eerst in de 3e en 2e eeuw werd Alexandrië de bakermat der practische grammatica, als dìenares der philologie. Daar ontstonden ook de meeste taalkundige vakwoorden. Vandaar werd de grammatica naar Rome overgebracht en zoo werd de voor het Latijn gebruikelijke en voor het meerendeel uit het Grieksch afgeleide terminologie in hoofdzaak de grondslag van de spraakkunsten der moderne Europeesche talen. De Alexandrinische spraakkunstenaars kenden eene indeeling der | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
woorden in acht soorten: namen, werkwoorden, deelwoorden, lidwoorden, voornwdn., voorzetsels, bijwoorden en voegwoorden. De Latijnsche grammatici splitsten de namen in: substantieven, adjectieven, pronomina en numeralia, en lieten natuurlijk het in het lat. ontbrekende lidwoord weg, maar voegden er de tusschenwerpsels aan toe.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
8.In verband met hetgeen in de vorige paragraaf omtrent de indeeling der woordsoorten gezegd is, zal hier alzoo de gebruikelijke classificatie worden gevolgd, nl. 1o. zelfstandige naamwoorden, 2o. bijvoeglijke naamwoorden, 3o. voornaamwoorden, 4o. telwoorden, 5o. lidwoorden, 6o. werkwoorden, 7o. bijwoorden, 8o. voorzetsels, 9o. voegwoorden, 10o. tusschenwerpsels. Van deze tien groepen vormen de tusschenwerpsels een aanhangsel, daar zij niet aan het criterium beantwoorden, dat een woord een deel van een zin uitmaakt.
Opmerkingen. 1. Niet al deze woorden staan op gelijken rang. De zelfstandigheidswoorden en de werkwoorden staan, evenals het onderwerp en het gezegde in den zin, op den voorgrond, als vertegenwoordigers van de dingen en van hunne werkingen en toestanden, d.i. van het bestendige en van het veranderlijke in de wereld der verschijnselen. De volgorde, waarin de woordsoorten behandeld zullen worden, en de opvatting, die deze volgorde motiveert, kunnen blijken uit het volgende overzicht:
De nadere toelichting van deze rangschikking volgt geleidelijk b de afzonderlijke beschouwing van elk dezer categorieën. 2. Uit de definitie van het woord in § 5 volgt, dat deze beschouwing telkens uit twee deelen zal moeten bestaan: 1o. de opsomming der diensten, die de woordsoort in den zin verricht, en 2o. de be- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schrijving van de beteekenis, d.i. van den aard der voorstellingen (of begrippen) of hunne elementen, die door het woord vertegenwoordigd worden. Daartoe zij hier in herinnering gebracht, dat bij de beschouwing van den zin de volgende functies gevonden zijn:
3. Een belangrijk onderdeel van de beschouwing der woordsoorten is ook het onderzoek naar de wijzigingen, die de beteekenis van een woord kan ondergaan, als het van functie verandert. Zoo krijgen de substantieven in sommige gevallen het karakter van een adjectief, b.v. in: Zijn broer is soldaat. Zoo heeft wanneer in: Wanneer komt hij? de beteekenis op welken tijd? - terwijl het in: Wanneer uw broer komt, ga ik heen, door op den tijd dat moet vertaald worden. Tot hetzelfde onderzoek behooren ook de gevallen, waarin een woord zijne zelfstandigheid verliest, doordat het een deel van eene ondeelbare uitdrukking wordt. In eene uitdrukking als in de war b.v. is in geen voorzetsel en war geen substantief meer, maar is het geheel als een adjectief te beschouwen. En eindelijk is aandacht te wijden aan gevallen, waarin een woord in een overgangsstadium verkeert. In onverrichter zake worden b.v. nog twee woorden, een participiaal adjectief en een substantief, erkend. Blootshoofds is eene samenstelling, maar van gelijke vorming als de voorgaande uitdrukking, en zoo doorzichtig, dat men aarzelt, ze tot de bijwoorden te brengen. Bij rechtstreeks daarentegen is die aarzeling geheel verdwenen en heeft de spelling reeds de s van het adjectief laten vallen, die er etymologisch aan toekwam. Zoo wordt wee! als tusschen werpsel beschouwd, maar het is de vraag, of hetzelfde woord in: wee den onverlaat! al tot die categorie gebracht kan worden. |
|