Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
69.Bijwoordelijke bijzinnen zijn bijzinnen, die den dienst van bijwoordelijke bepalingen verrichten. In den regel dienen deze bepalingen, om de voorstelling van eene handeling of een toestand te beperken, en slechts bij uitzondering, om door eene secondaire mededeeling zoodanige voorstelling uit te breiden. De bijzonderheden, waardoor gemelde beperking geschiedt, zijn (Vgl. 1e stuk § 41) tot de volgende rubrieken te brengen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
1o. bijzonderheden omtrent de verhouding van werking of toestand tot eenig punt of deel der ruimte; 2o. bijzonderheden omtrent de verhouding van werking of toestand tot eenig punt of deel van den tijd; 3o. bijzonderheden omtrent de verhouding van werking of toestand tot andere, welke er als oorzaken of gevolgen mede in betrekking staan; 4o. bijzonderheden omtrent aard en omvang van werking of toestand, of hunne verhouding tot de werkelijkheid. Bij de behandeling der bijw. bepalingen is de vierde groep nog weer in tweeën gesplitst, zoodat de bijwoordelijke bijzinnen nu ook in vijf groote groepen te rangschikken zijn: die van plaats, van tijd, van oorzaak en gevolg, van hoedanigheid en graad en die van modaliteit.
Opmerking. Bij de bespreking der bijvoeglijke zinnen werd opgemerkt, dat zij in den regel tot beperking, maar nu en dan ook tot uitbreiding der voorstelling van de bepaalde zelfstandigheid dienen. Hetzelfde verschijnsel doet zich ook bij de bijwoordelijke bepalingen en bijzinnen voor, maar dat zij ter uitbreiding dienen, is zeldzamer. Alleen die bijw. bepalingen en bijzinnen, welke eene begeleidende omstandigheid vermelden en alzoo in de vierde hoofdgroep thuis behooren, geven soms eene uitbreiding aan de gedachte, d.w.z. vermelden terloops eene of andere bijzonderheid, die niet altijd als onderscheidingsmiddel is te beschouwen, maar als eene mededeeling van ondergeschikten aard, waarvoor men het niet noodig achtte een afzonderlijken zin te bezigen. Het zijn bijzinnen, beginnende met terwijl, zonder dat of in plaats dat, die bij de behandeling der vierde hoofdgroep ter sprake zullen komen. Alleen zij opgemerkt, dat zulke zinnen niet altijd uitbreidingen zijn en nu en dan ongetwijfeld eenige wijziging in de voorstelling van den inhoud des hoofdzins te weeg brengen, in welk geval zij dus wel een beperkend karakter hebben.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
70.Naar den vorm zijn de bijwoordelijke bijzinnen in het algemeen tot het type e (Vgl. § 41) te brengen; bij uitzondering komt ook wel het type c voor, maar het betrekkelijk vnwd. is dan ook steeds voorafgegaan door een voorzetsel. e. Aanwijzingen van kenmerken of bijzonderheden van eene werking of toestand, beginnende met onderschikkende voegwoorden, welke in den regel bijwoordelijke bepalingen bevatten, die door het verbindende dat of het vergelijkende als | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
tot verbindingsmiddelen geworden zijn: Waar (op de plaats dal) nu die kerk staat, stond vroeger een molen. Ik keek hem na, zoover (als) ik hem zien kon. Hij kwam niet, toen (op de tijd, dat) hij geroepen werd. Hij kwam, zoodra (als) ik hem riep. De kelder staat blank, doordat (door de oorzaak, dat) het grondwater zoo gerezen is. Hij heeft mij flink geholpen, zoodat ik op tijd klaar was. Indien (in het geval, dat) gij mij noodig hebt, moet gij maar waarschuwen. Hij gaat zich in Amerika vestigen, evenals zijn broer indertijd gedaan heeft. c. Aanwijzingen van personen of zaken, beginnende met betr. vnwdn., voorafgegaan door een voorzetsel: Hij zoekt altijd zijn troost bij wie hem naar den mond praten. Na hetgeen gisteren is voorgevallen, is er aan geen verzoening meer te denken. Hij werd door wie hem van nabij kenden meer gewaardeerd. Hij is zeer teleurgesteld door hetgeen gij geantwoord hebt. Met het oog op hetgeen de dagbladen omtrent de plannen der regeering melden, zal de oppositie eene afwachtende houding aannemen. Ondanks hetgeen ik hem voorgehouden heb, heeft hij toch zijn plan doorgezet. Spijt wie hem trachten te dwarsboomen, ging hij regelrecht op zijn doel af. Wees op uwe hoede tegenover wie u altijd gelijk geven. Uw loon zal geregeld worden naar hetgeen door u geleverd wordt.
Opmerkingen. 1. De eigenaardige vorm der bijwoordelijke zinnen vloeit voort uit den vorm der bijwoordelijke bepalingen. (Vgl. 1e stuk § 42). Deze laatste bestaan nl. uit bijwoorden, of uit zelfst. naamwdn., voornwdn. of infinitieven met een voorzetsel Ga naar voetnoot1), of uit zelfst. nwdn. is den 2en of 4en nvl. Van al deze vormen is de voorzetselbepaling het duidelijkst. De genitieven zijn uiterst zeldzaam en de accusatieven slechts voor enkele soorten van bijw. bepalingen bruikbaar. Maar de voorzetselbepalingen komen veelvuldig voor en geven gelegenheid, om door een grooten voorraad van voorzetsels alle mogelijke bijzonderheden van eene werking of toestand zoo aanschouwelijk mogelijk uit te drukken. Ook de bijwoorden zijn zeer talrijk en zij verschillen hoofdzakelijk hierdoor van de vorige rubriek, dat zij meestal aanduiden of samenvatten, wat uitvoeriger door eene voorzetselbepaling kon vermeld worden. Men kan de bijwoorden dan ook geregeld door eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
voorzetselbepaling vertalen; bv.: daar = op die plaats, dan = op dien tijd, daardoor = door die oorzaak, desniettemin = ondanks dit of dat, moedig op moedige wijze, zeer = in hooge mate, te = in te hooge mate, enz. Een groot deel der bijw. bijzinnen nu is te beschouwen als bestaande uit eene voorzetselbepaling of een bijwoord, gevolgd door een bijvoeglijken zin met het voegwoord dat, die den inhoud van voorzetselbepaling of bijwoord uitbreidt of toelicht. Dit dat is de groote voegwoordenmaker. Met het voorafgaande bijwoord of de bijw. uitdrukking samensmeltende, deed het deze uit den hoofdzin naar den bijzin overspringen en maakte ze zoo tot voegwoorden. Zoo is uit het bijwoord toen het voegwoord toen (dat), Mnl. doe dat ontstaan, waarin dat wel wegviel, maar in de spreektaal toch nog wel gehoord wordt: Toen dat ik hem zag. Evenzoo ontstond uit de voorzetselbepaling te diere wile, het voegwoord terwijl (dat), waarvan eveneens dat slechts bij uitzondering gehoord wordt. In dit voegwoord is, evenals in enkele andere: ingeval (dat), uithoofde dat, in weerwil dat, enz., het substantief der voorzetselbepaling nog duidelijk te herkennen. Er zijn er ook, waar de voorzetselbepaling alleen bestaan heeft uit den datief van het aanw. vnwd. dat met een voorzetsel er voor: na dien dat, tot dien dat, voor dien dat, eer dien dat, in dien dat enz. Meestal is dit aanwijzende middenstuk weggevallen en ontstonden voegwoorden, eindigende op dat; enkele malen viel ook het achterste deel weg en ontstonden voegwoorden als: indien, bijaldien, naardien, doordien. Verdere bijzonderheden komen voor bij de onderverdeeling der bijwoordelijke bijzinnen. De tweede groote voegwoordenmaker is als, uit een Mnl. bijw. alse, (een verzwakten vorm van alzoo), welk bijwoord geheel uit de tegenwoordige taal verdwenen is en alleen sporen nagelaten heeft in als (= namelijk), alsdat, alsnog, alsmede, enz. Als voegwoord is dit als vooreerst vergelijkend en later tijdbepalend, terwijl in: zoover als, zoodra als, zoo vaak als, voor zoover als, enz. vergelijkingen liggen opgesloten. Het bijwoordelijke deel, dat aan als voorafgaat, is dan als een uit den hoofdzin naar den bijzin overgesprongen bijw. bepaling te beschouwen, welke met als eene conjunctie is gaan vormen, en als voegwoord beschouwd blijft, ook wanneer als wegvalt. Deze beide groepen verbindingsmiddelen zijn de voornaamste, welke in onze taal in de bijw. bijzinnen voorkomen. Bovendien zijn er enkele bijzondere vormen, welke bij de onderverdeelingen ter sprake kunnen komen Ga naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De gegeven bijw. bijzinnen in den vorm van type c worden gewoonlijk in de leerboeken niet vermeld. Zij komen dan ook niet zoo vaak voor, maar kunnen toch niet over het hoofd gezien worden. In dit geval beheerscht het voorzetsel eveneens niet het volgende woord.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
71.Evenals de bijwoordelijke bepalingen zijn de bijwoordelijke bijzinnen, gelijk gezegd is, tot vijf groote groepen te brengen: 1o. die van plaats, 2o. die van tijd, 3o. die van oorzaak en gevolg, 4o. die van hoedanigheid en graad, 5o. die van modaliteit. In de derde en vierde groep zijn dan verder eveneens eenige nadere onderscheidingen te maken. Op te merken zijn daarbij overgangen van de eene rubriek in de andere.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijw. bijzinnen van plaats. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
72.Bijwoordelijke bijzinnen van plaats vermelden van eene handeling of een toestand de plaats (het waar), de richting (het vanwaar en waarheen), of de doorloopen ruimte (het hoever). Dit geschiedt met de voegwoorden waar, vanwaar, waarheen, werwaarts, tot waar en zoover (als): Uw boek lag niet, waar het behoorde te liggen. Vanwaar het water komt, derwaarts keert het weder. De wind blaast, werwaarts hij wil. Een goed soldaat gaat, waarheen hij gezonden wordt. Zij gingen samen, tot waar hunne wegen zich scheidden. De politie liet het publiek naderbij komen, zoover (als) de beschikbare ruimte gedoogde. Voorbeelden van bijw. bijzinnen van plaats in den vorm van type-c zijn: Het was hem eene wonderlijke gewaarwording, nu als bestrijder te staan tegenover wie vroeger zijn trouwste medestander was.
‘En 't verst gejammer, 't verst geschater
Weêrklinkt bij wie ge drenkt en
spijst.’
(Potgieter.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Somtijds wordt de bijzin van plaats in den hoofdzin aangekondigd door het bijwoord daar: Leg het boek daar, waar gij het gevonden hebt. Het kan ook terugwijzen: Waar Maas en Waal samenvloeien, daar verheft zich het slot Loevestein. Ook daarheen verricht soms dezen dienst.
Opmerking. Terwijl in de tegenwoordige taal de voegwoorden van plaats geregeld met w beginnen en dus uit de vragende bijwoorden van plaats zijn af te leiden, zijn in het Mnl. de aanwijzende d-vormen in gebruik: Daer hi enden moeste sijn leven. Sie liepen derwaert dat si wesen wilden. Soe keert hi weder danen (= vandaar) hi quam. (Vgl. Verdam, Mnl. Wdb. kol. 23, 34, 57 en Stoett, Synt. § 285).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
73.Omtrent de bijw. bijzinnen van plaats zijn weinig bijzonderheden te vermelden. Opmerking verdienen de volgende overgangen. Soms krijgt een bijzin met waar het karakter van een bijzin van tijd: Waar twee kijven, hebben gewoonlijk beiden schuld. Of soms ook het karakter van een bijzin van reden: Waar de twist zoo hoog liep, moest ik wel tusschenbeiden komen. Of ook wel van een bijzin van omstandigheid: Waar hij zoo zijn best deed, wilde ik ook niet stilzitten. Verder kan herinnerd worden, dat bijw. bijzinnen van plaats na substantieven, die eene plaats noemen, het karakter van bijvoeglijke bijzinnen krijgen (Vgl. § 62 e en § 66): De plaats, waar hij het levenslicht zag. Het dorpje, vanwaar hij kwam. Het oord, werwaarts (waarheen) hij verbannen werd. Waar, vanwaar, werwaarts en waarheen blijven in dit geval voegwoorden.
Opmerkingen. 1. Daarentegen zijn deze woorden nog bijwoorden in afhankelijke vragen (type b), die als onderwerps- of voorwerpszinnen of als bijv. bijzinnen voorkomen: Mij is onbekend, waar hij het levenslicht zag. Ik vroeg hem, vanwaar hij kwam. De vraag, waarheen hij gaan zal. Onbewust houdt de spreektaal dit onderscheid levendig, door nu en dan achter het voegwoord dat en achter het vragende bijw. of te laten volgen. 2. Nu en dan dient een bijzin van plaats als uitbreiding van den hoofdzin: De kwakzalver begaf zich naar het marktplein, waar hij weldra een troep menschen om zich heen lokte, d.w.z. en daar lokte hij.... enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijw. bijzinnen van tijd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
74.Bijwoordelijke bijzinnen van tijd vermelden van eene handeling of een toestand den tijd (het wanneer), het begin- of eindpunt (sinds wanneer of tot wanneer), den duur (het hoelang) of de meerdere of mindere herhaling (het hoe dikwijls). Dit geschiedt met de voegwoorden: als, wanneer (bij dichters soms wen), nu, terwijl, toen, nadat, alvorens, eer (dat), voor (dat); sinds (dat), sedert (dat), tot (dat); - zoo lang (als); - zoo vaak (als), zoo dikwijls (als), zoodra (als): Als de zon ondergaat, beginnen de bergspitsen te gloeien. Wanneer hij kwam, bracht hij altijd iets voor de kinderen mee. Nu het begint te vriezen, zal de nood nog toenemen. Terwijl zij leest, breit zij een steekje. Toen de regen had opgehouden, trokken wij weer op weg. Nadat wij ontbeten hadden, gingen wij weg. Alvorens gij binnentreedt, moet gij kloppen. Denkt na, eer (dat) of voor (dat) gij antwoordt. Sinds (dat) of sedert (dat) hij in Gelderland is gaan wonen, heeft hij geen last meer van de koorts. Wacht, tot(dat) ik u kom aflossen. Gij kunt het boek houden, zoolang (als) gij wilt. Zoo vaak (als) of zoo dikwijls (als) ik er kom, moet ik aan het geval denken. Gij kunt komen, zoodra (als) ge wilt. Een voorbeeld van een bijw. bijzin van tijd in den vorm van type-c is: Na hetgeen door den curator is medegedeeld, hebben de crediteuren toegestemd. Een dergelijke zin begint op een bijzin van reden te gelijken. De bijwoorden nu, dan, toen dienen soms in den hoofdzin, om den inhoud van den bijzin van tijd aan te kondigen of er op terug te slaan: Nu leeft hij weer, nu nieuwe taak hem nieuwe zorgen vraagt. Als (wanneer) onze poes zich wascht, dan komt er wis een gast. Toen ik alles toegaf, toen was alles mooi en goed.
Opmerkingen. 1. Bij de voegwoorden, waarachter tusschen haakjes dat of als is gevoegd, kunnen beide voegwoorden ook wegblijven. Ook achter nu Ga naar voetnoot1), toen en terwijl wordt soms dat gehoord: Nu dat ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
het zie. Toen dat ik het zag. Terwijl dat ik hem hielp. Nadat is het eenige voegwoord, waarin dat onontbeerlijk is. In Verdams Mnl. Wdb. (II, kol. 85) worden als voegwoorden van tijd vermeld: onder dien dat (= terwijl), terwilen dat, derwilen dat, die wile dat (= terwijl), tote dien dat (= totdat), nadien dat (= nadat), teerst dat (= zoodra), vore dien dat (= voordat), sider dat (= sedert dat), ere dat (= eerdat), van dat Ga naar voetnoot1) (= van het oogenblik dat). Vgl. verder Stoett, Synt. § 351. 2. Als en wanneer zijn voegwoorden, die voor het verledene en voor het toekomende gebruikt kunnen worden: Als hij kwam, ging ik heen. Als hij komt, ga ik heen. De tegenwoordige tijd in den laatsten zin heeft de beteekenis van een toekomenden. Wanneer een echte tegenw. tijd achter als of wanneer volgt, drukt de zin geen tijd, maar eene voorwaarde uit: Als (wanneer) hij slaapt, moet gij hem niet wakker maken. - Toen verwijst steeds naar het verledene; het is dan ook hinderlijk, achter toen een historisch praesens te hooren gebruiken, bv.: Toen de Prins verneemt, dat de Amsterdamsche vroedschap hem niet in zijne qualiteit ontvangen wil, enz. Beter dienen in dergelijk geval als of nu. Tusschen een op het verledene wijzend als (of wanneer) en toen is dit onderscheid, dat het eerste op een zich herhalend feit, het tweede op een enkel bijzonder feit ziet. Vgl.:
Als ik door die poort ging, overviel mij eene
huivering.
Toen ik door die poort ging, overviel mij eene
huivering.
Ga naar voetnoot2)
In het Mnl. heeft als niet slechts algemeene beteekenis, maar kan het op een enkel feit slaan, zoowel in het verledene als in het tegenwoordige: Als hi quam. Alse ic out ben. Het is daarom niet zoozeer als een germanisme, maar wel als een archaïsme te beschouwen, wanneer dichters in hunne zucht naar het ongemeene als voor toen gebruiken; b.v. Hollandsche duinzang: Want ook hij (Brinio) hield getrouw met Civilis den
eed,
Als de jachtspriet, ten krijg nu geheven,
Als de pijl, voor konijnen en hinden
gesmeed,
Romes huurling in 't hart werd gedreven.
En, als gij, bleek en bang, nu 't vonnis toefdet van uw ondergang,.... (Staring.) Maar u heugt dertig eeuwen door, dat, als 't geweld u vluchten deed,.... (Id.) Bij nadat is op te merken, dat het uit den aard der zaak alleen door voltooide tijdvormen van het werkwoord gevolgd wordt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
75.Als beknopte bijw. bijzinnen van tijd komen voor: deelwoorden (of naamwoordelijke gezegden, uit een bijv. nwd. bestaande), of infinitieven, voorafgegaan door de voorzetsels alvorens te of na te: Door het raam kijkende Ga naar voetnoot1), zag ik de kleine met hare pop bezig. In den appelboom verscholen1), had de boer alles afgeluisterd. Nog maar 24 jaar oud1), stond hij reeds aan het hoofd eener bloeiende zaak. Alvorens te vertrekken, moet gij nog eens bij mij aankomen. Na het gezelschap gegroet te hebben, vertrok hij in allerijl. Herinnerd zij hier aan § 37, Opm. 2. Het doet er weinig toe, of het deelwoord bij het onderwerp of bij eenig ander zinsdeel behoort: De school binnentredende, vond ik alles volmaakt in orde, of: trof mij de stipte orde, of: deed de goede orde mij aangenaam aan. De volgende zinnen echter, waarin het logisch onderwerp van den beknopten bijzin in een bezittelijk vnwd., een genitief of eene voorzetselbepaling van den hoofdzin schuilt, zijn wel te begrijpen, maar beginnen er toch al vrij slordig uit te zien: Over de brug gaande, viel mijn hoed in 't water. Na tot het Christendom overgegaan te zijn, zweeg Da Costa's poëzie. Na de sprekers bedankt te hebben, werd de vergadering door den Voorzitter gesloten. Maar komisch klinkt: Nog geen twee jaar oud zijnde, vertrokken zijne ouders naar Amerika. Tot misverstand kan leiden: Na eene lange reis weer thuis gekomen, verweet mijn vriend mij, dat ik zoo zelden geschreven had. En geheel verwerpelijk is: Te bestemder plaats aangekomen, was er aan logies geen denken.
Opmerking. Hier moet de aandacht gevestigd worden op het feit, dat alvorens voorzetsel en voegwoord kan zijn, met verwijzing naar het verschil tusschen avant de en avant que in het Fr.: Alvorens te antwoorden, denkt hij na, en Alvorens hij antwoordt, denkt hij na. - Soms wordt alvorens als bijwoord gebruikt: Hij bracht alvorens zijne zaken in orde, waar te voren te verkiezen is.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
76.Een bijzonderen vorm hebben de bijw. bijzinnen van tijd, welke met of beginnen en afhankelijk zijn van een hoofdzin, waarin een der bijwoorden nauwelijks, nauw, tenauwernood, pas, niet lang, niet zoodra of niet zoo haast voorkomt: Nauwelijks was de koninklijke familie gezeten, of de voorstelling nam een aanvang. Pas heeft het een paar nachten gevroren, of de dagbladen maken melding van tal van ongelukken. Niet zoodra was de overwinning bekend geworden, of uit alle huizen wapperden de vlaggen. Het bijzondere van deze zinnen is weder (Vgl. § 47 en § 68), dat zij de woordorde van den hoofdzin hebben en er eigenlijk ook eene ontkenning in schuilt. De bedoeling toch is, dat de tijd, dat de koninklijke familie gezeten was en de voorstelling geen aanvang nam, slechts heel kort (= niet lang) duurde. Van die ontkenning heeft de tegenwoordige taal echter geen bewustheid meer en zij gebruikt dezen vorm alleen voor het vermelden van een paar feiten met weinig of geen tijdsverloop er tusschen. Eene andere bijzonderheid in dezen vorm is, dat de bijzin eigenlijk de hoofdmededeeling inhoudt. Dit komt ook wel eens bij andere bijzinnen van tijd voor, b.v.: Ik had mij juist gereed gemaakt om te gaan wandelen, toen uw broer mij een bezoek kwam brengen. De bijzinnen van tijd met of kunnen dan ook meest door bijzinnen met toen vervangen worden, wat bij het onderwijs dan ook het eenvoudigste middel is, om ze te doen herkennen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
77.Eene andere bijzonderheid is, dat bijw. bijzinnen van tijd licht een ander karakter krijgen. Een zin, met nu aanvangende, wordt meest een bijzin van reden: Nu het zoover gekomen is, kunt gij niet meer terug. Zinnen met als en wanneer krijgen een voorwaardelijk karakter: Als (of wanneer) ik een prijs behaal, trakteer ik. En zinnen met terwijl, waarmede meer eene tegenstelling dan gelijktijdigheid uitgedrukt wordt, gaan over tot de bijw. bijzinnen van omstandigheid: Mijn broer doet veel aan muziek, terwijl ik meer van lectuur houd. Verder worde ook herinnerd (Vgl. § 62e en 73), dat bijw. bijzin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
nen van tijd na substantieven, die een tijd noemen, het karakter van bijvoeglijke bijzinnen kunnen aannemen: De dagen, toenzulke ongerechtigheden geduld werden, liggen verre achter ons. Op dagen, wanneer het wat stil in den winkel was. Den dag, nadat hij gekomen was of voordat hij vertrok. Toen, wanneer, nadat en voordat blijven in dit geval voegwoorden.
Opmerking. Daarentegen blijft wanneer een bijwoord in afhankelijke vragen als: Wanneer de boot zal aankomen, is niet met zekerheid te zeggen. Ik zal u melden, wanneer gij u bij hem kunt vervoegen. Ik ben benieuwd, wanneer ik zal worden opgeroepen. De bepaling, wanneer de nieuwe onderwijzer in dienst zal treden, is aan B. en W. overgelaten. Ofschoon het verschijnsel zich niet regelmatig vertoont, verdient het toch opmerking, dat het voegwoord wanneer veelal den klemtoon op de tweede lettergreep heeft, terwijl bij het gebruik van het bijwoord nog dikwijls de klemtoon op de eerste lettergreep zich handhaaft, die aan den oorsprong van het woord herinnert: wanneer = ‘op welken tijd eer?’ B.v. Ik zal u schrijven, wann eer ik terugkom en Ik zal u schrijven, wanneer ik terugkom.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijw. bijzinnen van oorzaak en gevolg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
78.Tot deze hoofdgroep zijn te brengen alle bijwoordelijke bijzinnen, welke eenerzijds oorzaken, redenen, gronden, middelen (opzettelijke oorzaken), anderzijds gevolgen, besluiten, gevolgtrekkingen of doeleinden (gewilde gevolgen) vermelden. Daaraan zijn dan als verwanten toe te voegen, die welke voorwaarden (noodige of mogelijke oorzaken, redenen of gronden) of toegevingen (vergeefsche o., r. of gr.) te kennen geven. Voor de definiëering der bovenstaande begrippen zij verwezen naar 1e stuk § 49-51 en in dit stuk § 19, waar de behandeling der bijw. bepalingen van oorzaak en gevolg in den enkelvoudigen zin en het oorzakelijk zinsverband bij nevengeschikte zinnen de omschrijving dier begrippen noodzakelijk maakte. Naar hun vorm behooren deze bijzinnen hoofdzakelijk tot type e (bijzinnen met voegwoorden), en voor een klein deel tot type c (bijzinnen met betr. vnwdn., in dit geval steeds voorafgegaan door een voorzetsel). Verder kunnen de meeste in beknopten | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
vorm voorkomen, vertoonen enkele soorten den vorm van hoofdzinnen of hebben zij een onvolledigen vorm, terwijl hier en daar ook een zeer afwijkende bijzondere vorm te beschrijven valt. Deze volgorde ligt aan de volgende overzichten ten grondslag.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Bijw. bijzinnen van oorzaak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
79.De bijw. bijzinnen, die eene oorzaak vermelden, vangen aan met de voegwoorden doordat en doordien: Doordat deze metalen bol hol is, drijft hij op het water. Doordien ware verdienste dikwijls overbescheiden is, valt zij meestal weinig in het oog. De oorzaak kan ook in den hoofdzin aangeduid worden door de bijwoorden hierdoor of daardoor, in welk geval de bijzin alleen met dat aanvangt: De oneenigheid ontstond hierdoor, dat ieder te veel aan zijne eigene meening bleef hechten. Verder kan eene oorzaak door een zin type-c met een voorzetsel uitgedrukt worden: Dit feit kan niet geloochend worden door wie den toestand der lagere klassen van nabij kent. Wij waren er getuige van, hoe de hollandsche maagd vonnis ontving van wie eenmaal haars gelijken, hare minderen waren. Door hetgeen besloten is, vervallen alle andere voorstellen.
Opmerking. Doordat en doordien, beide ontstaan uit doordien dat, verschillen alleen in dit opzicht, dat het laatste wat ongemeener is en daardoor tot een eenigszins hoogeren stijl behoort. Het gebruik van andere voegwoorden in bijzinnen van oorzaak als: daar, omdat, enz. is te beschouwen als een gevolg hiervan, dat vooral in het spreken en dikwijls ook in het schrijven het verschil tusschen oorzaken en redenen uit het oog verloren wordt. Het opmerken van het verschijnsel, dat in onze taal de oorzaak soms door hier- of daardoor aangeduid wordt, gevolgd door een bijzin met dat, kan in verband gebracht worden met het feit, dat dit in het Hd. altijd geschiedt en doordat niet met durch dass, maar met dadurch dass wordt weergegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Bijw. bijzinnen van reden en grond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
80.De bijw. bijzinnen, die eene reden (motief of beweeggrond) of een grond (argument, bewijsgrond, logische grond) vermelden, beginnen met een grooter aantal voegwoorden. Nog veel minder dan de oorzaken van de redenen en gronden, worden de beide laatste onderling in het spreken en schrijven onderscheiden. (Vgl. Ned. Wdb. II, kol. 187, Omdat en zijne synoniemen). Slechts kan er zeer in het algemeen het volgende van gezegd worden. Omdat is het meest gewone woord, om eene reden aan te geven. Het wisselt meest af met dewijl (wijl) en nu en dan met het meer ongemeene vermits en uithoofde dat, welk laatste, leelijk als het klinkt, best gemist kan worden. Daar, hoewel het ook voor redenen gebruikt wordt, leidt beter een grond in en wisselt in streng betoogenden stijl af met: aangezien, aangemerkt dat en naardien. Nu (dat) is bijzonder geschikt voor een pas geconstateerde reden of grond. Nademaal en overmits zijn verouderd en klinken daardoor zeer deftig. Ga naar voetnoot1) Ter illustratie van een en ander dienen de volgende voorbeelden: Ik heb dat werk niet willen nazien, omdat het zoo slordig was. De redactie wilde het stuk niet opnemen, dewijl het een grof persoonlijken aanval inhield. Vermits er telkens tekorten, zijn, ziet de regeering naar nieuwe bronnen van inkomsten uit. Nu het zoover gekomen is, ga ik er niet weer heen en zal er van samenwerking verder wel geen sprake kunnen zijn. Daar de hoeken van deze driehoeken gelijk zijn, zijn zij gelijkvormig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Aangezien de ongeregeldheden zich herhaald hebben, is het te verwachten, dat de stad opnieuw in staat van beleg zal verklaard worden. De synonimieke verschillen der voegwoorden zijn moeilijk vast te stellen, naardien er groote slordigheid heerscht in het gebruik.
Opmerking. Bijna alle voegwoorden van oorzaak, reden en grond zijn op de bekende wijze uit verbindingen van voorzetselbepalingen, bijwoorden en voorzetsels met dat ontstaan. In het Mnl. komen voor: bi dien, bi dat, dore dat, bedi (dat), omdat (dat echter meer doelaanwijzend voorkomt), nadien dat, aangezien dat en meer andere (Vgl. Stoett, Synt. § 349). - Zie ook III, § 123 II, Opm. 1. De zin achter aangezien, aangemerkt voorkomende - in het Mnl. kwam ook voor gewogen dat - heeft het karakter van een absoluten nominatief. (Zie § 81, Opm.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
81.Zoowel de bijw. bijzinnen van oorzaak, als die van reden en grond, kunnen ook in beknopten vorm voorkomen. Deelwoorden, al of niet door voorwerpen of bepalingen vergezeld en betrekking hebbende op het onderwerp van den hoofdzin, - en alzoo onder de bepalingen van gesteldheid te bekenen - kunnen nl. (Vgl. 1e stuk § 72, Opm. 2) o.a. eene oorzaak of reden aangeven en alzoo als beknopte bijzinnen beschouwd worden: Van alle kanten gejaagd en gesard, verloor hij ten slotte zijn geduld. Fijn en diep voelende, kon zij het in die omgeving niet uithouden. Ook een enkel naamwoordelijk gezegde kan op gelijke wijze gebruikt worden: Aan hard werken gewoon, vond hij zijn nieuwen werkkring niet zoo vermoeiend als zijn voorganger. Buiten zich zelven van verontwaardiging, kon hij geen woord uitbrengen. Soms kan een beknopte bijzin van oorzaak uit een infinitief, voorafgegaan door het voorzetsel door, bestaan: Door zich zoo dwaas aan te stellen, heeft hij zijne kansen geheel verspeeld. Meer wordt een inf. met door als bepaling van middel gebruikt.
Opmerking. In al de gegeven voorbeelden heeft het deelwoord, het bijv. nwd. of de daarmede gelijkstaande uitdrukking het onderwerp van den zin ook tot onderwerp. Eene constructie, waarin het deelwoord van een eigen onderwerp is voorzien, is in strijd met ons taaleigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch komen enkele voorbeelden voor: De verklaring was met een kruis onderteekend, hebbende de getuige verklaard niet te kennen schrijven. De termijn verstreken zijnde, weigerde de schoolopziener de stukken in ontvangst te nemen.
De Wissel veertien daag
Ontbrekend, was 't crediet verdwenen
Bij Schagcher-Ephraïm, zijn welbeklanten buur.
(Staring.)
De substantieven getuige, termijn en wissel hangen hier in de lucht: onderwerpen zijn het niet, daar ze niet met persoonsvormen in verband staan, en toch gebruikt men er den 1en naamvalsvorm voor. Om die reden geeft men aan zulke vormen naar de terminologie der Latijnsche grammatica den naam van absolute naamvallen. Het zijn navolgingen van het Latijn, waarin zinnen, die in het Nederlandsch met voegwoorden van tijd, oorzaak, reden, voorwaarde of toegeving beginnen, door een absoluten ablatief + een deelwoord worden weergegeven, en zoo vertaald worden, alsof er in het Nederlandsch stond: De koningen verdreven zijnde, werd de vrijheid gegrondvest. De oorzaak der ziekte gevonden zijnde, zijn de geneesheeren vol moed. De natuur zich verzettende, is de kunst machteloos, enz. Bij Hooft vindt men dergelijke Latinismen herhaaldelijk: De Raadt van Staate voorts, had genoeghzaam uit; ontbiedende de Hartogh, in plaats van dien te vergaaderen, somtyds enkele leeden des zelven by zich. Vallende deeze hem zoo kout op het hart, dat.... 'T welk door den Hartogh oovergeschreven zijnde, werd hy (Montigny) op 't slot van Samincas gevoerd. Ten laatste, de knechten aan 't end gevochten, de paarden der orde bijster zijnde, 's vijands heer aan 't waggelen; en hebbende eerst de ruiters den rug gekeert, werd na een lang en stijfzinnigh weederstaan, het voetvolk gelijkelijk uit den velde gedreeven Ga naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Herinnerd zij hier nog, dat de zelfst. nwdn. na de voorzetsels gedurende, staande, hangende en niettegenstaande (Vgl. 1e stuk § 48 d en § 59 Opm.) oorspronkelijk absolute nominatieven bij deze deelwoorden waren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
82.Als bijzondere vormen der bijw. bijzinnen van deze groep verdienen nog de volgende opgemerkt te worden. 1o. Een bijw. bijzin van grond kan alleen met dat aanvangen, wanneer de bewering in den hoofdzin met behulp van een hulpww. of bijwoord van modaliteit, of door middel van een min of meer oratorische vraag wordt uitgedrukt: Hij moet hard geloopen hebben, of hij heeft stellig hard geloopen, dat hij zoo bezweet is. Wie is zij toch, dat men haar dus ongestraft hoonen durft! 2o. De oorzaak, reden of grond kan aangegeven worden door een naamwoord, gevolgd door een bijzin met als (soms die): IJveraar als (of die) hij was, kon hij die lauwheid niet dulden. Onbuigzaam en bitter als de strijd van het leven hem gemaakt heeft, zal hij het in die betrekking niet lang kunnen uithouden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Bijw. bijzinnen van middel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
83.De bijw. bijzinnen van middel (opzettelijke oorzaak) kunnen alleen met het voegwoord doordat aanvangen. Bij de behandeling der bijw. bepalingen van middel is er reeds op gewezen, dat de verwantschap van oorzaken en míddelen blijkt uit het gemeenschappelijk gebruik van het voorzetsel door. Zoo is het ook natuurlijk, dat doordat (of doordien) in het eene en het andere geval gebruikt wordt. Uit den hoofdzin moet dan blijken, of de oorzaak al of niet als opzettelijk aangewend te beschouwen is. In de volgende zinnen wordt telkens een middel aangegeven: Hij heeft zijn doel bereikt, doordat hij alles vermeed, wat de hartstochten kon opwekken. Doordat hij zich aanwende zachter te spreken, slaagde hij er in, de kinderen beter naar zich te doen luisteren. Intusschen, daar bij het vermelden van een middel het onderwerp van den hoofdzin en de gebruiker van het middel meestal één zijn, komt het veel meer voor, dat de beknopte vorm | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
aangewend wordt, d.w.z. een infinitief, voorafgegaan door door te of met te: Door mijn vinger in water met azijn te steken, heb ik het bloeden doen ophouden. Hij verdient nu den kost met couranten rond te brengen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Bijw. bijzinnen van gevolg, besluit of gevolgtrekking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
84.De bijw. bijzinnen, die een gevolg, een besluit (of daad, d.i. een uitgevoerd besluit) of eene gevolgtrekking vermelden, kunnen alle met de voegwoorden zoodat of vandaar dat, en respectievelijk met waardoor, waarom en weshalve beginnen. Daar een gevolg staat tegenover eene oorzaak, een besluit of daad tegenover eene reden, en eene gevolgtrekking tegenover een grond, wordt het karakter dezer bijzinnen het best ingezien, wanneer ze vergeleken worden met zinnen, waarin eene oorzaak, reden of grond als bijzin voorkomt; b.v.: a. Te A. loopen een paar honderd arbeiders zonder werk, doordat de groote suikerfabriek aldaar de vorige week is afgebrand (oorzaak). b. Er heeft zich eene commissie tot het inzamelen van liefdegiften gevormd, omdat er thans veel geleden wordt in de gezinnen dier werklieden (reden). c. De arbeidende bevolking gaat nu een treurigen winter te gemoet, daar de fabriek waarschijnlijk niet weer opgebouwd wordt (grond). Wanneer nu de oorzaak, reden of grond als hoofdzinnen worden uitgedrukt, krijgen de bijzinnen, die het gevolg, het besluit of de gevolgtrekking vermelden, den volgenden vorm: a. De groote suikerfabriek te A. is de vorige week afgebrand, zoodat (of waardoor) een paar honderd arbeiders zonder werk loopen (gevolg). b. Er wordt thans veel geleden in de gezinnen dier werklieden, zoodat (of waarom) zich eene commissie tot het inzamelen van liefdegiften heeft gevormd (besluit). c. De fabriek wordt waarschijnlijk niet weer opgebouwd, zoo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
dat (of weshalve) de arbeidende bevolking nu een treurigen winter te gemoet gaat ((gevolgtrekking).
Opmerkingen. 1. Wanneer de bijzinnen met waardoor of waarom beginnen, kan men ze (vgl. § 64) even goed als bijvoeglijke bijzinnen opvatten, die den geheelen hoofdzin tot antécédent hebben, en met voornaamwoordelijke bijwoorden beginnen. Door de overeenkomst met zoodat zijn waardoor en waarom echter beter als voegwoorden te beschouwen en de bijzinnen tot de bijwoordelijke te rekenen. 2. Het verschil tusschen waardoor en waarom is beter in het taalgevoel bewaard, dan dat tusschen waarom en weshalve, welke laatste woorden veel voor en door elkander gebruikt worden. Weshalve is bovendien eenigszins verouderd, klinkt daardoor deftiger en leent zich dientengevolge bijzonder voor een officiëelen stijl.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
e. Bijw. bijzinnen van doel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
85.De bijw. bijzinnen van doel (gewild gevolg) vangen aan met de voegwoorden opdat en ten einde: Hij maakt wat voort, opdat hij van avond vroeg klaar zij. Wacht nog eenigen tijd, ten einde niemand u van overhaasting kunne beschuldigen. In beknopten vorm kan een doel aangegeven worden door een infinitief, voorafgegaan door de voorzetsels om te of ten einde te: Wij deden het alleen, om u een dienst te bewijzen. Ten einde niet te veel van het weer afhankelijk te zijn, trok hij zijne oudste plunje aan.
Opmerkingen. 1. De werkwoordelijke vormen in een bijzin van doel beteekenen steeds eene mogelijkheid. Meestal wordt dit uitdrukkelijk aangegeven door vormen van den toekomenden tijd: opdat hij vroeg klaar zal zijn, of wel van de aanvoegende wijs: opdat hij vroeg klaar zij. 2. In het gebruik van doelaanwijzende infinitieven met om te heerscht groote slordigheid. Bedacht moet worden, dat het onderwerp van den infinitief hetzelfde moet zijn als dat van den hoofdzin. Even slordig is dus: Ik heb het boek naar den binder gebracht, om in te binden, als: om ingebonden te worden. Nauwkeurig is alleen: om het te laten inbinden Ga naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Opgemerkt moet verder worden, dat zulk een infinitief met om te niet altijd een gewild gevolg uitdrukt. Dikwijls vermeldt hij alleen een gevolg, dat als eene soort van noodlottige beschikking een ommekeer te weeg brengt: Frederik van de Paltz aanvaardde de Boheemsche kroon, om haar na weinige weken weer te verliezen. Vol moed vatte hij zijne taak ter hand, om helaas, na korten tijd tot de ervaring te komen, dat hij er niet toe berekend was. Hij legde zich ter ruste, om nimmer weer op te staan. Maar ‘du sublime au ridicule il n'y a qu'un pas.’ De laatste zin begint al iets komisch te hebben. De vorm is dan ook heel geschikt om ironisch gebezigd te worden: Met bespottelijke verwachtingen trok mijn broer naar den wedstrijd, om miet de kous op 't hoofd terug te keeren. Zij wou en zou naar Baden-Baden en trok er dan ook heen, om drie dagen later doodziek thuis te komen. Verdwijnt in deze zinnen het opzettelijke en drukt de inf. met om te alleen een gevolg uit, nog verder gaat men, waar een dergelijke vorm alleen gebruikt wordt, om na eene opsomming van handelingen de slothandeling te vermelden: Wij gaan naar Haarlem, vervolgens naar Zandvoort, wandelen dan langs het strand naar IJmuiden, om met den laatsten trein weer naar Amsterdam terug te keeren. Ten einde hetzelfde met een bijzin te zeggen, zou men een bijzin met het voornaamw. bijw. waarna moeten bezigen. Dit uit zekere slordigheid voortgevloeid gebruik van den inf. met om te komt zelfs in poëzie voor; b.v.:
(Als) 'k dartelziek het handje vroeg
Van mooie Klaartje
En met haar voortzwierde op de baan,
Om stout dat weeld'rig lijf te
omvaên, enz.
4. Te onderscheiden is ten einde als voorzetsel: ten einde klaar te zijn, en als voegwoord: ten einde ik of hij klaar zij. Vgl. fr. afin de en afin que.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
f. Bijw. bijzinnen van voorwaarde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
86.Bij de behandeling der bijw. bepalingen (Vgl. 1e stuk § 58) is gebleken, dat eene voorwaarde, d.i. eene mogelijk of noodig geachte oorzaak, reden of grond, slechts in enkele gevallen door eene bepaling (zelfst. nwd., voorafgegaan door bij, in of ingeval van, of eene constructie als desverkiezende, enz.) kan uitgedrukt worden. Eveneens bleek bij de behandeling van de nevengeschikte zinnen, dat het nevenschikkend verband zich er slechts dan toe leent, als de voorwaarde in den vorm | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
van een wensch, vraag of gebod vooropgesteld wordt. Dit geval komt hierna nogmaals ter sprake. De meest gebruikelijke vorm echter voor het uitdrukken van eene voorwaarde is de bijw. hijzin van voorwaarde. De verwantschap met de bijw. bijzinnen van oorzaak, reden en grond blijkt het best uit een stel voorbeelden als het volgende: Doordat er veel vraag was, ging de markt omhoog. Omdat die koopman mij trachtte te bedriegen, wilde ik niets meer met hem te doen hebben. Daar de hoeken dezer beide driehoeken gelijk zijn, zijn ze gelijkvormig. Wordt deze oorzaak, reden of grond als mogelijk of noodig voorgesteld, dan ontstaan bijw. bijzinnen van voorwaarde als de volgende: Indien er veel vraag is, gaat de markt omhoog. Indien de koopman mij tracht te bedriegen, wil ik niets meer met hem te doen hebben. Indien de hoeken van twee driehoeken gelijk zijn, zijn deze gelijkvormig. In plaats van den term voorwaarde gebruikt men ook den term veronderstelling, wanneer in den bijzin iets aangenomen wordt, dat aanleiding zou kunnen zijn tot het voorspellen van een gevolg, het nemen van een besluit of het maken van eene gevolgtrekking: Indien er zooveel vraag is geweest, dan zal de markt wel omhoog gegaan zijn. Indien de koopman mij werkelijk tracht te bedriegen, wil ik niets meer met hem te doen hebben. Indien de hoeken der driehoeken gelijk waren, dan waren deze gelijkvormig.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
87.De bijw. bijzinnen van voorwaarde beginnen met de voegwoorden als, wanneer, indien of bijaldien, zoo, mits, ingeval (dat), en de voegw. uitdrukkingen: aangenomen dat, verondersteld dat, gesteld dat, welke laatste drie uitsluitend voor het uitspreken van eene veronderstelling dienen. Soms ook wordt of in zijne oorspr. beteekenis van indien gebezigd. Als er een tekort in de kas is, zullen de leden het gezamenlijk dragen. Wanneer men zich flink beweegt, heeft men weinig last van de koude. Indien een koopman drukke zaken heeft, is tijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
geld voor hem. Zoo de ongeregeldheden zich herhalen, zullen er strenger maatregelen genomen worden. Gij kunt medegaan, mits gij niet weer telkens over vermoeidheid klaagt. Ingeval (dat) men u niet toelaat, kunt gij u op mij beroepen. Gesteld, aangenomen, verondersteld dat er een verzuim heeft plaats gehad, dan is het toch niet meer te herstellen. ‘Het zou u dragelijker zijn, dan of er vreemdelingen kwamen,... enz.’ (Potgieter, Aan New-York.)
Opmerking. Als en wanneer kunnen hier gebruikt worden, omdat een tijdbepalende zin (vgl. § 77) zoo licht een voorwaardelijk karakter krijgt. Indien is ontstaan uit indien dat (= in het geval dat), dat in het Mnl. nog voorkomt, evenals het voorwaardelijke opdien dat of te dien dat. Zoo is terug te brengen tot de meer omstandige uitdrukking bi also dat (= ingeval dat, op voorwaarde dat) Vgl. Verdam, Mnl. Wdb. I kol. 373. Al deze voegwoorden leiden eene voorwaarde zonder meer in. Mits (dat) en ingeval (dat), beide van later oorsprong, hebben de eigenaardigheid, dat mits op de noodzakelijkheid van de vervulling der voorwaarde den nadruk legt, - waartoe ook de aanvoegende wijs achter mits medewerkt, - terwijl ingeval (dat) de vervulling der voorwaarde als twijfelachtig voorstelt. De zinnen achter gesteld, verondersteld en aangenomen staan, evenals de zinnen achter aangezien, met absolute nominatieven bij een deelwoord gelijk; ze beteekenen nl. dit of dat gesteld, aangenomen, aangezien zijnde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
88.De voorgaande voegwoorden dienen om eene voorwaarde te stellen. De voegwoorden tenzij en tenware dienen om eene voorwaarde uit te sluiten. Wordt die uitgezonderde voorwaarde vervuld, dan gebeurt het tegenovergestelde van hetgeen in den hoofdzin vermeld staat: Ik ga van middag wandelen, tenzij het regene, of ten ware het regende. De onderwijzer wil den leerling niet meer in de klasse toelaten, tenzij deze excuus vrage, of ten ware deze excuus vroeg(e). Hetzelfde doel kan bereikt worden door een bijzin, aanvangende met of en in de woordorde van den hoofdzin. In het gezegde behoort dan steeds het modaliteitswerkwoord moeten voor te komen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ga van middag wandelen, of het moet (of moest) regenen. De onderwijzer wil den leerling niet meer in de klasse toelaten, of deze moet (of moest) excuus vragen.
Opmerking. Tenzij en tenware zijn ontstaan uit (h)en si dat, (h)en ware dat = het en zij dat, het en ware dat = indien het niet zij dat, indien het niet ware dat. De beteekenis wordt het duidelijkst door het te vertalen met behalve indien Ga naar voetnoot1). Deze vertaling doet uitkomen, hoe in tenzij en tenware èn eene uitzondering èn eene voorwaarde ligt. Het verschil is hierin gelegen, dat de uitgesloten voorwaarde achter tenzij mogelijk, die achter ten ware onwaarschijnlijk of onmogelijk wordt geacht. Vandaar achter het eerste de aanvoegende, achter het andere de voorwaardelijke wijs. Dit onderscheid wordt bij het gebruik van een bijzin met of aangegeven, door het werkwoord moeten òf in de aantoonende, òf in de voorwaardelijke wijs te plaatsen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
89.Een bijzin van voorwaarde kan in den vorm van een vragenden of van een gebiedenden zin voorkomen: Waait er een bries, fluks de zeilen omhoog! Mist gij, beiden moet gij sneven; Treft gij, beiden zijt gij vrij. Houd goeden moed, dan kroont het eind het werk. Weet te slagen, dan wordt u veel vergeven. In den grond der zaak heeft men in beide gevallen met eene nevenschikking te doen. Door den toon, waarop zulke zinnen uitgesproken worden en de korte pauzeering, die hen van den hoofdzin scheidt, wordt het duidelijk, dat zij voor het taalgevoel met bijzinnen gelijk staan. Voor bijzinnen in den vragenden vorm geldt bovendien nog, dat indien zij geen bijzinnen, d.i. zinsdeelen van een anderen zin waren, zij niet als nazinnen zouden kunnen voorkomen, b.v.: ‘Geene smarten als des harten heugenis, blikt het heden naar 't verleden in 't gemis.’ (Potg.) Wars toch was de man van spreken, werd er niet door onderricht nut gesticht. (Id.) Dit gebruik van vragende voorw. zinnen als nazinnen is al oud. Huygens zingt in zijn Voorhout: Leven sal u niet begeven,
Isser leven in mijn dicht.
En ook in het Mnl. komt het verschijnsel voor; bv.: Die hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
soude staen in staden (bijstaan), soudet recht na rechte gaen (C. en E.) - Ic seide, ic wilde hem gheloven, wildi crupen in die valdore, dat hij ... enz. (Rein.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
90.Daar een deelwoord, als bepaling van gesteldheid voorkomende, (Vgl. 1e stuk § 72 Opm. 2) in verband met de rest van den zin eene voorwaarde kan beteekenen, zijn er ook bijzinnen van voorwaarde in beknopten vorm: Over al de leden omgeslagen, heeft het tekort weinig te beteekenen. Op dien weg voortgaande, zal hij zijn doel nimmer bereiken.
De dreg, die, ent'rend uitgesmeten,
Moet bijten in des vijands want,
Hangt voor den boegspriet aan haar keten.
Ga naar voetnoot1)
(Bogaers.)
Infinitieven, die dezen dienst verrichten, komen hoogst zelden voor. Gij hadt beter gedaan met hem aan zijn lot over te laten, is er een voorbeeld van. Het middel wordt hier voorwaarde. Ook een doelaanwijzende infinitief kan het karakter van eene voorwaarde krijgen: Ik ben, om de waarheid tezeggen, er niet bijzonder mee ingenomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
91.Verder doet zich hier het verschijnsel voor, wat bij de voorgaande bijw. bijzinnen nog niet voorkwam, dat bijzinnen van voorwaarde onvolledig of onvolkomen van vorm kunnen zijn (Vgl. § 38). Het verbindingswoord is dan wel aanwezig, maar er ontbreken deelen aan den zin, die uit den hoofdzin aangevuld kunnen worden, of waarvan de aanvulling voor de hand ligt: Zoo noodig, kunt gij u op mij beroepen. Indien één toestand, de hare (die der gouvernante) is valsch. Gij kunt mij wel komen afhalen, mits niet al te vroeg. Somtijds ontbreekt ook het verbindingswoord en de onvolkomen zin is als een gebod te beschouwen: Nog één stap, en gij zijt een kind des doods.
Een kronkeling des wegs, - wie bracht uit verre
heem'len
Die pracht van vreemde voog'len hier?
(Potg.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De beteekenis is natuurlijk: Indien ge een kronkeling van den weg aflegt, staat ge verbaasd over den rijkdom van vreemde vogels, die hier bijeengebracht is. Maar hoeveel levendiger drukt de dichter dit uit door ellips en oratorische vraag!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
92.Eindelijk zijn omtrent de bijw. bijzinnen van voorwaarde nog de volgende bijzonderheden op te merken. 1o. Het komt voor, dat een bijzin van voorwaarde tegelijk den dienst van onderwerp of voorwerp verricht: Het zou mij niet verwonderen, indien hij den brief in zijn zak gehouden had. Men zal het mij niet ten kwade duiden, zoo ik de vele lofspraken maar onvermeld laat. Het door het aangeduide onderwerp of voorwerp verwijst hier naar den inhoud der bijzinnen. 2o. Soms geldt een bijzin van voorwaarde, hetzij met of beginnende, hetzij in den vragenden vorm, als een hoofdzin, bestemd om een onvervulbaren wensch uit te drukken: Och, of hij wijzer ware! Had ik hem maar eerder gewaarschuwd! In den 2en pers. wordt dan soms het onderwerp weggelaten, alsof het gezegde een gebiedende wijs ware: Had het maar wat vroeger gezegd. Het werkwoord staat in al dergelijke zinnen in de voorwaardelijke wijs.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
g. Bijw. bijzinnen van toegeving. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
93.De bijw. bijzinnen van toegeving vermelden eene toegeving of vergeefsche oorzaak, reden of grond. Voor den bijzin van oorzaak: Doordat hij zijn best doet, komt hij vooruit, komt eene toegeving in de plaats, wanneer de oorzaak niet baat: Ofschoon hij zijn best doet, komt hij niet vooruit. De bijzinnen van toegeving beginnen met de voegwoorden ofschoon, schoon, hoewel, hoezeer, niettegenstaande (dat), in weerwil dat, toegegeven dat, of - al, of - ook, of met het bijwoord al, gevolgd door een zin met de vragende woordschikking. In den hoofdzin wordt de toegeving nu en dan ten overvloede aangeduid door de bijwoorden van toegeving: toch, evenwel, nochtans, enz. Hieruit blijkt de verwantschap tusschen de be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
perkend tegenstellende zinsverbinding, waarbij de laatste woorden als voegw. bijwoorden dienen, en het toegevend zinsverband. Het eenige verschil is, dat wat bij het eerste in twee mededeelingen is vervat, bij het laatste in ééne mededeeling gezegd wordt. Ofschoon hij rijk is, is hij niet gelukkig. Hoewel het een zeer goed vruchtenjaar geweest is, is het fruit toch duur. Hoezeer uw vertrek mij spijt, mag ik u niet terughouden. Niettegenstaande of in weerwil (dat) wij alle voorzorgen hadden genomen, is de proef nochtans mislukt. Toegegeven dat men u slecht behandeld heeft, daarmede is uwe wraakzucht nog niet gerechtvaardigd. Of ik al praatte als Brugman, de man was niet te overtuigen. Of ik ook mijn uiterste best deed, ik kon mijn patroon niet voldoen. De vorsch springt weder naar den poel, Al zit hij op een gouden, stoel. Ook kan eene toegeving door een bijzin type- c met een voorzetsel uitgedrukt worden: Kalm, maar beslist gaat hij op zijn doel af, trots wie hem tegenstreven. Ondanks hetgeen ik hem tegemoet voerde, bleef hij bij zijne eens opgevatte meening.
Opmerking. Om de beteekenis der toegevende voegwoorden te doorzien, loont het de moeite op een algemeen verschijnsel te letten, dat zich bij het uitspreken van toegevingen voordoet. Het doel is nl. steeds, het vruchtelooze te doen uitkomen van de eene of andere oorzaak of reden, waarvan men reden had effect te verwachten. Om dat doel te bereiken, gaan de sprekers in vele gevallen aan het overdrijven en wemelt het in elke taal van toegevende uitdrukkingen in hyperbolischen vorm: Al regent het varkens, Jan Salie krijgt er geen borstel van. Schoon men mij koeien met gouden horens beloofde, ik had er geen zin in, enz. Gelijksoortig aan deze overdrijving, ofschoon veel zwakker, is de nadruk, de versterking, die in bijzinnen van toegeving door de woordjes (bijwoorden) wel, zeer, al, ook en schoon (= al, reeds Ga naar voetnoot1), hd. schon) aan de gedachte gegeven wordt. Ofschoon, of-al, of-ook bestaan dus eigenlijk uit het voorwaardelijke of (= indien), gecombineerd met de versterkende woorden schoon, al, ook, die den hoorder er op voorbereiden, dat de vervulling der voorwaarde toch niet gebaat heeft of baten zal. Begint de zin met hoewel of hoezeer, dan zijn dit eigenlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
toegevende zinnen van dezelfde soort als in eene volgende paragraaf besproken zullen worden en die met vraagwoorden beginnen; wel en zeer brengen hier den nadruk te weeg. Toen ofschoon voorheen nog gescheiden werd: En of het schoon hier jaer-mart is.
Hij koopt ze niet een kerremis.
(Cats).
kwam de versterkende kracht van schoon nog meer uit. Nu die kracht weinig of niet meer gevoeld wordt, schrijft men ofschoon terecht aaneen, evenals hoewel en hoezeer, waar de functie van wel en zeer evenmin meer duidelijk gevoeld wordt. Wil men die functie uitdrukkelijk doen uitkomen, dan scheidt men de deelen weer: Hoe zeer hij mij beleedigd heeft, enz. In niettegenstaande dat en in weerwil dat is het voorzetsel door toevoeging van dat voegwoord geworden. Opmerking verdient eindelijk, dat soms de bijwoorden al en ook alleen het toegevend karakter uitdrukken; de primitief voorwaardelijke beteekenis van den zin wordt dan door de vragende woordschikking aangegeven: Doet hij ook zijn best, het geeft niet veel. Sprak hij al gelijk Brugman, men luisterde toch niet. Met behoud van de vragende woordschikking kan al, - wat met ook niet mogelijk is, - naar het begin van den zin verhuizen: Al doet hij zijn best, enz. Op grond van dit ontbreken van allen invloed op de woordschikking, in verband met hetgeen omtrent de beteekenis van al is meegedeeld, blijft men dit al dus met reden tot de bijwoorden rekenen. In een bijzin van toegeving met al kan eene werkelijkheid toegegeven worden en moet in dat geval een vorm der aantoonende wijs worden gebruikt: Al staat hij vroeg op, hij is toch altijd laat klaar. Maar zeer dikwijls wordt met dezen vorm iets onwerkelijks toegegeven en daarom komt achter al herhaaldelijk een vorm der voorwaardelijke wijs: Al stond hij vroeg op, hij zou toch niet op tijd klaar kunnen zijn. Al gaf ik toe, de zaak zou daarmede toch niet uit zijn. Al had ik vacantie, ik zou er niet kunnen heengaan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
94.Een bijzin van toegeving kan ook in den vorm van een mededeelenden zin in de aanvoegende wijs of van een gebiedenden zin voorkomen: In de bijzonderheden moge hij zich vergist hebben, in hoofdzaak is zijne voorstelling van de zaak volkomen juist.
Uw zon zij nauwlijks opgegaan
En rijze nog, - zij zal verbleeken.
Potgieter, Aan
New-York).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Schel maar toe, wij doen toch niet open. Doe de menschen maar goed, ondank is meestal uw loon. In het eene geval wordt de toegeving door den conjunctief, in het andere door het bijwoord maar uitgedrukt. Echter kan dit maar ook wel wegblijven: bijv. in Potg., Aan New-York:
Worstel nu met hem (de Theems),
Neen, overwin: toch zult gij vallen!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
95.Daar eene bepaling van gesteldheid in verband met de rest van den zin eene toegeving kan beteekenen, (Vgl. 1e stuk § 72, Opm. 2) zijn er dus ook bijw. bijzinnen van toegeving in beknopten vorm: Aan hard werken gewoon, was hij tegen die zware taak toch niet bestand. Van alle kanten gejaagd en gesard, liet hij zich intusschen niet tot drift verleiden. Uit de vergelijking van deze zinnen met die uit § 81 blijkt, dat het van den inhoud van den hoofdzin afhangt, of de bepaling van gesteldheid als eene toegeving, dan wel als eene oorzaak of reden te beschouwen is. Dientengevolge kan ook een bijw. bijzin van den vorm, die in § 82, 2o beschreven wordt, het karakter van een bijzin van toegeving krijgen: Toegevend als hij was, kon hij zulk eene verregaande lauwheid toch niet dulden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
96.Eveneens zijn er bijw. bijzinnen van toegeving in onvolledigen vorm. Door een verbindingswoord wordt dan het toegevend karakter uitgedrukt en de ontbrekende deelen worden den hoorder ter invulling overgelaten: Schoon nog maar 24 jaar oud, staat hij reeds aan het hoofd eener belangrijke zaak. Hoe arm ook, kon hij altijd nog wat missen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
97.Het laatste voorbeeld is eigenlijk een onvolledig exemplaar van eene soort van bijzinnen van toegeving, welke zich door eene bijzondere beteekenis en een geheel bijzonderen vorm onderscheiden. Zij dienen om toe te geven, dat een of ander deel van den zin volkomen onverschillig is, d.w.z. dat het geenerlei invloed op den inhoud van den hoofdzin kan hebben, ook wanneer een dergelijk zinsdeel op alle denkbare wijzen gewijzigd werd. Het eigenaardige van den vorm bestaat daarin, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
dat deze bijzinnen met de voornaamwoorden of bijwoorden beginnen, die anders als vraagwoorden dienen, maar in dit geval als onbepaalde voornwdn. of bijwoorden te beschouwen zijn. Meestal worden deze voornwdn. en bijwoorden versterkt door het toegevende ook. In de volgende voorbeelden is de naam van het zinsdeel, waarvan de onverschilligheid toegegeven wordt, telkens achter den bijzin geplaatst: Wie ook kome (ond.), ik ben niet te spreken. Wat deze knaap ook worde (naamw. deel v.h. gez.), ver brengen zal hij het nooit. Wat men hem ook voorzette (lijd. voorw.), hij eet altijd met smaak. Wien gij uw geheim ook wilt toevertrouwen (meew. voorw.), houd dezen man er buiten. Waaraan ik ook twijfelen mocht (oorz. voorw.), niet aan zijne eerlijkheid. Welke boeken ik hem ook gegeven heb (bijv. bep.), ze vervelen hem alle. Waar hij ook heenga (bijw. bep. van plaats), ik zal altijd aan hem denken. Wanneer hij ook kome (id. van tijd), hij zal mij welkom zijn. Waardoor het ongeluk ook veroorzaakt moge zijn (id. v. oorz.), het is niet meer te verhelpen. Hoe hij zich ook beijvere (id. v. hoed.), hij komt niet vooruit. Hoeveel de schilderij ook kosten moge (id. v. hoev.), de baron wil haar hebben.
Opmerkingen. 1. Bijzinnen als de behandelde, waarin een deel als onverschillig toegegeven wordt, verhouden zich tot de overige toegevende zinnen, waarin het vruchtelooze van eene geheele gedachte wordt vermeld, als vragen naar een enkel zinsdeel tot vragen naar een geheele gedachte. Bv.: Worden alle anderen u ontrouw? en Wie wordt u ontrouw? verhouden zich op dezelfde wijze als de bijzinnen in: Worden alle anderen u ontrouw, op mij kunt gij rekenen, en: Wie u ook ontrouw worde, op mij kunt gij rekenen. 2. Dat de vraagwoorden, waarmede de hier behandelde bijzinnen beginnen, het karakter van onbepaalde voornaamwoorden of bijwoorden hebben, blijkt voldoende uit de beteekenis. Men zou al deze zinnen ook als volgt kunnen weergeven: Deze of gene moge komen, Men mag hem voorzetten, wat men wil, Ge moogt onverschillig wien uw geheim toevertrouwen, Laat hij hier en daar en overal heengaan, Hij moge te eeniger tijd komen, enz. Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Meestal komt in zulke zinnen de aanvoegende wijs voor, daar gewoonlijk slechts eene mogelijkheid wordt erkend. Is het iets zeer onwaarschijnlijks, dan wordt ook de voorwaardelijke wijs gebezigd: Waar hij ook kwame, hij zou overal zijn hoofd stooten. Intusschen wordt ook de aantoonende wijs gebruikt, hetzij als plaatsvervanger der aanvoegende wijs, hetzij om met bewustheid uit te drukken, dat het toegegevene bepaaldelijk verwacht wordt: Wie zich ook komt aanmelden, gij moet een bewijs van legitimatie vorderen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijw. bijzinnen van hoedanigheid en graad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
98.In het 1e stuk, § 62 is aangegeven, hoe de qualiteit of de quantiteit van eene werking of toestand op verschillende manieren in bepalingen kan uitgedrukt worden, nl. door het vermelden: 1o. van de wijze of het hoe eener werking; 2o. van de omstandigheden, waarmede zij gepaard gaat; 3o. van eene beperking, waaraan zij onderworpen is; 4o. van eene in maat, gewicht of prijs uitgedrukte hoegrootheid, of van de intensiteit eener werking of de graad eener eigenschap, of van eene verhouding. Wat in dit opzicht door bijzinnen kan uitgedrukt worden, loopt hiermede niet geheel parallel, maar komt er toch mede overeen. Omstandigheden, beperkingen en verhoudingen kunnen eveneens door bijzinnen uitgedrukt worden. Bijzonderheden omtrent maat, gewicht of prijs daarentegen niet. Omtrent het hoe van eene werking of toestand kan men met een zin alleen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
iets zeggen door het maken van eene vergelijking. De intensiteit of graad kan eveneens uitgedrukt worden door eene vergelijking, maar ook nog op eene andere wijze, nl. door het vermelden van een gevolg. Op grond van het voorafgaande is deze hoofdgroep in de volgende vijf kleinere groepen te splitsen: a. bijzinnen van vergelijking (gelijkheid, ongelijkheid of schijnbare gelijkheid); b. bijzinnen van omstandigheid; c. bijzinnen van beperking; d. bijzinnen van graadaanwijzend gevolg, en e. bijzinnen van verhouding. De vorm is als regel type-e; er zijn echter ook beknopte en onvolledige bijzinnen in deze groep, en verder komen enkele bijzondere vormen voor. Ga naar voetnoot1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Bijw. bijzinnen van vergelijking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
99.Zoowel de wijze als de intensiteit Ga naar voetnoot2) eener werking, benevens de graad eener hoedanigheid, kunnen aangegeven worden door eene vergelijking. De bijzin behelst dan het resultaat der vergelijking en constateert òf eene gelijkheid, òf eene ongelijkheid, òf eene schijnbare gelijkheid. Deze bijzinnen vangen aan in het eerste geval met de voegwoorden: als, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijk, zoo (als), evenals, evenmin als; in het tweede met dan, en in het derde met alsof. De inhoud der bijzinnen wordt in den hoofdzin soms aangeduid door het bijwoord zoo. Hij is niet zoo oud, als hij voorgeeft. Gelijk de ouden zongen, zoo piepen de jongen. Zoo men doet, zoo men ontmoet. Evenals de blinden zich geene kleuren kunnen voorstellen, missen de dooven voorstellingen van klanken. Evenmin als de band de waarde van een boek bepaalt, beslist iemands uiterlijk over zijne innerlijke waarde. Hij maakt er meer werk van, dan de zaak waard is. Hij gedraagt zich, alsof hij hier heer en meester was, of als ware hij hier heer en meester. Het boek is zoo duidelijk, als het maar kan zijn. Het boek is dikker, dan het moest zijn. Het boek is zoo goed, alsof het nieuw was.
Opmerkingen. 1. Uit de voorbeelden blijkt, hoe de vergelijking nu eens de wijze eener werking, dan weer den graad eener hoedanigheid aangeeft. Voorts is nog op te merken, dat de vergelijking deels zonder beelden, deels met beelden geschiedt. Voorbeelden van het eerste zijn: Hij deed, gelijk hem bevolen was. Gelijk er weinig complimenten zijn zonder eenige leugen, zijn er ook weinig grofheden zonder eenige waarheid. Voorbeelden van het laatste zijn: De kameel vervolgt zijn weg, gelijk de kloknaald tikt. Gelijk het geurend viooltje zich in het gras verbergt, zoo houdt ware verdienste zich op den achtergrond. Eene andere opmerking is, dat er nu eens gelijkheid wordt geconstateerd tusschen de deelen van twee gedachten, dan weer tusschen geheele gedachten. In de volgende zinnen is er slechts gelijkheid geconstateerd tusschen de gespatiëerde deelen: Hij schrijft, zooals hij spreekt. Hij verdient nu zooveel per week, als hij vroeger in de maand verdiende. Daarentegen drukken de volgende zinnen gelijkheid tusschen geheele gedachten uit: Onnadenkend verwoestte hij zijn leven, zooals een kind zijn speelgoed vernielt. Gelijk wij uwen moed van toen bewonderen, zoo laken wij uwe lichtzinnigheid van heden. 2. Uit het overzicht der voegwoorden blijkt, dat het meest verbindingen met als zijn. Gelijk is oorspronkelijk een bijv. nwd., dat in het Mnl. door een 3en nvl. gevolgd werd, bijv.: Hi quam recht ghelijc enen wilden lewen (Vgl. Ned. Wdb. III, 1176). Nog wordt gelijk als een bijv. nwd. beschouwd, wanneer het achter het tweede lid der vergelijking komt: Hij kwam op mij af, een brieschenden leeuw gelijk. Vooropstaande is het langzamerhand gelijk gesteld met als en voegwoord geworden. Verouderd, maar niet geheel in onbruik, is gelijkerwijs (als). Alsof is eene verbinding van het vergelijkende als met het voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
waardelijke of (= indien). Eigenlijk is dus een zin met alsof een elliptische vergelijkende zin met een bijzin van voorwaarde er in: Hij deed als [hij doen zou], indien hij mij niet kende. Somtijds blijft het vergelijkende als weg: Hij deed, of hij mij niet kende. Doch ook het voorwaardelijke of kan wegblijven: Hij deed, als kende hij mij niet. Dat dan de vragende vorm gebruikt wordt, is in overeenstemming met het verschijnsel, bij de bijzinnen van voorwaarde opgemerkt, (§ 89), dat bij weglating van het voegwoord een voorwaardelijke zin den vorm van eene vraag (of gebod) aanneemt. Daar achter alsof steeds eene schijnbare gelijkheid volgt, behoort er logisch de voorwaardelijke wijs achter te komen, wat ook onvermijdelijk blijkt bij bovenvermelde aanvulling van de ellips. Bij het gebruik van het enkele als wordt hiervan ook nooit afgeweken: Hij doet, als kende hij mij niet. Maar wel komt soms een praesensvorm voor na alsof: Hij doet, alsof hij mij niet kent. Het is, alsof men niets weet, niets denkt, niets in zich heeft. (Pierson). Deze vervanging van de onwerkelijkheidswijs Ga naar voetnoot1) door den tegenw. tijd van den indicatief is grammaticaal niet verdedigbaar, maar, vooral in de spreektaal, moeilijk tegen te houden. Het verschijnsel verdient in elk geval bespreking met het oog op het Fransch, waar achter comme si steeds een imperfektsvorm vereischt wordt. In het Hd. komt de afwijking evenals bij ons nu en dan voor en wordt zij door strenge taal rechters tot de Sprachdummheiten gerekend.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
100.Beknopte bijzinnen van vergelijking zijn er niet. In verband echter met het in Opm. 1 bij de vorige § besproken verschijnsel, dat de bijzinnen van vergelijking veelal slechts in een enkel of een paar deelen met den hoofdzin verschillen, komen onvolkomen of onvolledige bijzinnen van vergelijking des te meer voor: Gelijk een kind, liet hij zich leiden. Ik kon hem leiden, als een kind. Hij zorgde als een vader voor mij. Ik ben liever slachtoffer, dan bedrieger. Schenk liever uw kinderen uw vertrouwen, dan vreemden. De dwaling verhoudt zich tot de waarheid, als het droomen tot het waken. De waarheid is vaak onwaarschijnlijker, dan de verdichting. In al deze gevallen zijn de onvolkomen zinnen licht aan te vullen uit den hoofdzin, bv.: Gelijk een kind [zich laat leiden], | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
liet hij zich leiden. Ik kon hem leiden, als [men] een kind [leidt]. Deze aanvullingen kunnen dienen om den naamval van woorden als vader, bedrieger, vreemden en verdichting in zinnen als de vorenstaande te bepalen. Zij mogen echter niet leiden tot de voorstelling, alsof deze volkomen vormen voorheen in gebruik waren geweest.
Opmerking. In de gegeven voorbeelden zijn de onvolkomen bijzinnen van vergelijking bestemd om den inhoud van het gezegde te bepalen, en alzoo bijwoordelijk. Evenals echter enkele bijw. bijzinnen van plaats en tijd nu en dan bijvoeglijk gebruikt kunnen worden als bepalingen bij namen van plaatsen en tijden, evenzoo worden bij uitbreiding onvolkomen bijzinnen van vergelijking ter bepaling van zelfstandigheden gebezigd en krijgen zij aldus een bijvoeglijk karakter: Een geluid als het kraken van voetstappen deed haar opschrikken. Die soort van menschen hebben zenuwen als scheepstouwen. In een werkkring als den uwen moet men dubbel voorzichtig zijn. Tegenover een klant als den baron durfde de winkelier niet zoo op zijn stuk staan. Regel is het in zulke gevallen, dat de naamval van het substantief der bepaling overeenstemt met dien van het bepaalde substantief. Intusschen wordt ook dikwijls de nominatief gebruikt: Tegenover een klant als de baron, voor een man als gij, in een werkkring als de uwe, doordat men in de gedachte een vorm van het ww. zijn invult, wat in vele gevallen zeer verdedigbaar is. Om de grammaticale functie van het vergelijkende woord duidelijker te doen uitkomen, is echter de congruëntie doelmatiger: Ik wilde een man als den burgemeester dat verdriet niet aandoen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
101.Nog merkwaardiger dan deze veel voorkomende onvolkomen bijzinnen van vergelijking zijn die, waarin een andere bijzin is opgenomen - hetzij in gewonen, hetzij in beknopten vorm - zoodat van de vergelijking niets dan het voegwoord als of dan voorhanden is. Als een voorbeeld daarvan zijn, gelijk reeds opgemerkt is, de bijzinnen met alsof te beschouwen: Hij loopt als [hij loopen zou], of (= indien) hij dronken was. Er zijn er echter meer en daaronder ook, die ter bepaling van zelfstandigheden dienen. Voorbeelden met als: Tooneelen, als die wij nu bijgewoond hebben, zijn niet langer te dulden. Een plan, als waarvan ditmaal sprake is, heeft veel kans van slagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie gaarne in de eenzaamheid de wereld weg ziet deinzen,
Hier voert een hooger rijk zij in,
Op zoden, even diêr wie fluist'ren, als wie
peinzen.
(Potg.)
Op eene plaats, als waar wij ons nu bevinden, past zulke luidruchtigheid niet. Als om mij te plagen, liet hij mij een kwartier wachten. In al deze voorbeelden ligt de aanvulling voor de hand: Even diêr wie fluistren, als ze wie peinzen diêr zijn. Als deed hij het, om mij te plagen, liet hij... enz. Voorbeelden met dan: Het is mij aangenamer, dat gij zelf komt, dan dat gij schrijft (ond.). Die knaap doet eer wat men hem verbiedt, dan wat men hem beveelt (lijd. voorw.). Vertrouw meer op hetgeen uw hart dan op wat uw verstand u zegt (oorz. voorw.). Ik wandel liever achter in het bosch, dan waar het zoo druk is (bijw. bep. v. plaats). Indien dergelijke zinnen volledig waren, zouden zij dezen vorm moeten hebben: Het is mij aangenamer, dat gij zelf komt, dan dat het mij aangenaam is, dat gij schrijft, enz. Intusschen is ook hier niet uit het oog te verliezen, dat dergelijke aanvullingen zuiver theoretische zijn; in de practijk zijn zij nooit voorgekomen en zij kunnen dan ook alleen dienen, om af te meten, in hoever de onvolkomen zinnen van de volledigheid afwijken. Wanneer men deze beschouwing der onvolkomen bijz. van vergelijking voortzet, bemerkt men, hoe ver de zucht naar beknoptheid gaat. In al de gegeven voorbeelden is nog een dubbel verbindingswoord, bv. als die, als waarvan, dan dat, dan wat, dan waar, enz. Maar vaak laat men ook het tweede weg, gelijk uit de volgende voorbeelden blijkt: Berichten, als wij nu ontvangen hebben. Er heerscht meer vrijheid, dan wij hier gewoon zijn. In deze zinnen zijn achtereenvolgens die en waaraan uitgelaten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Bijw. bijzinnen van omstandigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
102.De bijw. bijzinnen, die eene omstandigheid vermelden, vangen aan met de voegwoorden: terwijl, zonder dat en in plaats dat. Deze bijzinnen hebben alleen betrekking op | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
het hoe van eene werking of toestand, niet op den graad. Terwijl hij mij onderzoekend in de oogen keek, vroeg hij mij, waar ik den vorigen avond geweest was. Hij stond de operatie door, zonder dat een enkele kreet hem ontsnapte. In plaats dat hij mij een handje hielp, liep hij mij voortdurend in den weg. Ook zinnen met laat staan dat en daargelaten dat zijn tot deze rubriek te brengen: Hij vroeg mij niet eens, of ik binnen wou komen, laat staan dat hij mij iets te eten of te drinken aanbood. Daargelaten dat zijn werk nooit bijzonder net uitvalt, zit het bovendien vol fouten. Terwijl wisselt in dezen zin nu en dan af met daar (of waar), vooral in verzen:
Ze (de golven) wieglen me op den vloed,
Daar ze als dolfijnen roeien.
(Bogaers.)
Diêr Holland, dat een lente neêr zaagt
zijgen,
Wier bloesempracht geen plaatse liet voor
blaên,
Daar geur en gloed ontvloeide aan alle
twijgen.
(Potg.)
Opmerking. Uit de voorbeelden blijkt, dat deze soort van bijzinnen, òf eene omstandigheid vermelden, die de werking of den toestand vergezelde, òf eene, die uitbleef. Laat staan dat drukt uit, dat er van de omstandigheid, die er op volgt, in het geheel geen sprake was. Achter daargelaten dat volgt eene omstandigheid, die terloops vermeld wordt, maar buiten overweging blijft. Terwijl bijzinnen in het algemeen begrippen of kenmerken uitdrukken, behelzen de bijzinnen van omstandigheid, vooral die, welke met terwijl beginnen, dikwijls eene (secondaire) mededeeling, die even goed in den vorm van een hoofdzin kon gegeven worden: Terwijl de jeugd in de toekomst leeft, verwijlt de grijsheid in het verledene. Meestal bestaat er eenige tegenstelling tusschen de op die wijze verbonden gedachten, zoodat ze nevenschikkend door daarentegen of integendeel zouden kunnen verbonden worden. De zin achter daargelaten staat gelijk met een absoluten nominatief bij een deelwoord, evenals de zinnen achter aangenomen, gesteld, toegegeven dat.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
103.Beknopte bijzinnen van omstandigheid bestaan uit infinitieven met de voorzetsels zonder te of in plaats van te: Hij ging heen, zonder mij te waarschuwen. In plaats van zijne stem wat te ontzien, schreeuwde hij er maar op los. Ook laat staan kan voor een infinitief dienst doen en krijgt dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
ongeveer de kracht van een voorzetsel: Mijn doel was niet u onaangenaam te zijn, laat staan u te beleedigen. In al deze gevallen geven de beknopte zinnen uitblijvende of negatieve omstandigheden aan. Om de positieve, de zich voordoende of voorgedaan hebbende omstandigheden, in beknopten vorm uit te drukken, gebruikt men deelwoorden of adjectieven: Door eene dichte volksmenigte omstuwd, begaf de deputatie zich naar het paleis. Daar splitst hij (de woudstroom) rijken, landschappen zonder tal drenkende uit zijnen overvloed, hoofdsteden de schatting brengende der staten, waarover zij gebiên. Stil gaat hij zijn weg, vrij van alle begeerte naar toejuichingen, onverschillig evenzeer voor laster of blaam. Nogmaals moet opgemerkt worden, dat, indien deze deelwoorden en adjectieven niet als beknopte bijzinnen, maar als zinsdeelen beschouwd worden, zij tot de bepalingen van gesteldheid behooren. Soms bestaat de beknopte bijzin ook wel uit een absoluut deelwoord, vergezeld van een 1en nvl. bij een onvoltooid, en van een 4en nvl. bij een voltooid deelwoord: Wij verrasten daar op den top van het duin een knaap, de blonde haren in den wind wuivende. Den rug gekromd, stond de slaaf voor zijn meester. Als zij daar aan het Tolhuis hunne mooie stad overzien, de Westertoren fier zich verheffend boven tal van andere en de omtrek der halve maan wegflauwend aan den horizon.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
104.Als een bijzondere vorm van deze bijzinnen zijn te vermelden, die welke met of beginnen en het meergemelde verschijnsel (Vgl. § 76) vertoonen van de woordschikking van den hoofdzin te hebben: Nooit kom ik hem tegen, of hij houdt mij staande (= zonder dat hij mij staande houdt). Zelden komt hij in de stad, of hij brengt mij een bezoek. De gouvernante doet geen tien schreden, of zij laat de landpalen van haar rijk achter zich.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Bijw. bijzinnen van graadaanwijzend gevolg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
105.Deze bijzinnen van gevolg onderscheiden zich hier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
door van die in de derde hoofdgroep, dat het gevolg alleen vermeld wordt, om graad- of intensiteitsverschil uit te drukken; vgl. bv. Ons huis is maar klein, zoodat we geen logé's kunnen bergen, en: Ons huis is zoo klein, dat we geen logé's kunnen bergen. Wanneer een bijzin van gevolg voor dit laatste doel moet dienen, gaat meestal eene aanduidende graadbepaling in den hoofdzin vooraf: zoo, zoodanig, zoozeer, in die mate, zulk, genoeg of te, en begint de bijzin zelf met dat; alleen na te volgt dan dat. Het komt echter ook wel voor, dat de aankondigende bepalingen wegblijven. Die verwaande knaap heeft mij laatst zoodanig verveeld, dat ik hem vooreerst niet hoop weer te zien. De straatjongens hadden den man in die mate getergd, dat hij een er van bijna een ongeluk geslagen had. Het was zulk eene teleurstelling voor mij, dat ik er den geheelen dag stil van was. De stemming van het volk was zoo oproerig, dat men het ergste duchtte. Uw neef is zoo stipt op zijn tijd, dat ik mijn horloge naar hem zou kunnen regelen. De man is rijk genoeg, dat hij zich die weelde veroorloven kan. Wij vonden den afstand te groot, dan dat wij dien te voet konden afleggen. Het boek is te dik, dan dat wij het in één avond zouden kunnen uitlezen. Het regent, dat het giet. Het vriest, dat het kraakt. Hij loopt, wat hij kan. Wanneer de aankondigende bepaling uit genoeg of te bestaat, kan de bijzin ook in beknopten vorm voorkomen, bestaande uit een infinitief met om te: Hij is rijk genoeg, om zich die weelde te kunnen veroorloven. Wij vonden den afstand te groot, om dien te voet af te leggen. Voor het tweede voorbeeld met dan dat kan men ook wel zeggen: Het boek is te dik, om het in één avond te kunnen uitlezen, maar dan drukt men zich wat algemeener uit en zegt men eigenlijk: Het boek is te dik, dan dat men het in één avond zou kunnen uitlezen.
Opmerking. Een infinitief met om te in deze beteekenis kan soms als bijvoeglijke bepaling voorkomen: 't Is een gezicht om van te schrikken; of ook wel als naamw. deel van het gezegde: 't Is om te huilen. 't Is om zich dood te ergeren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
106.Bij deze soort van bijzinnen zijn een paar bijzondere vormen op te merken: 1o. Een bijzin van graadaanwijzend gevolg kan ook bestaan uit een der bekende zinnen, die met of aanvangen en de woordorde van den hoofdzin hebben. Dit is het geval, wanneer de aankondigende graadbepaling ontkennend is en uit niet zoo, niet in die mate, niet zooveel, enz. bestaat: De afstand is niet zoo groot, of wij kunnen dien wel te voet afleggen. Hij heeft u beleedigd, maar niet in die mate, of er is nog wel verzoening mogelijk. Zooveel heeft hij niet te doen, of hij kan nog wel wat schrijfwerk voor zijne rekening nemen. In den bijzin ligt hier wederom eene ontkenning opgesloten, die voor den dag komt, wanneer men hem in plaats van met of, met dat laat beginnen: dat hij niet nog wat schrijfwerk voor zijne rekening kan nemen, enz. 2o. Eene tweede bijzonderheid is deze, dat de graadaanwijzende gevolgzin als hoofdzin voorafgaat en de eigenlijke hoofdzin, met zoo, in die mate, zulk, enz. voorop, daarachter volgt. Zoo kunnen de voorbeelden uit § 105 ook den volgenden vorm aannemen: Vooreerst hoop ik dien verwaanden knaap niet weer te zien, zoo heeft hij mij laatst verveeld. De man had een der straatjongens bijna een ongeluk geslagen, zoo hadden zij hem getergd, enz. Wat den vorm betreft, zou er reden zijn, om dit geval onder de nevenschikking te brengen, aangezien beide zinnen den vorm van den hoofdzin vertoonen. Uit den toon, waarop zij worden uitgesproken, en de korte pauzeering tusschen beide, is echter af te leiden, dat voor het taalgevoel de eene zin, en wel de eerste, een zinsdeel van den anderen blijft. Het verschil tusschen dezen vorm en den gewonen vorm bestaat hierin, dat door het gevolg voorop te laten gaan, de intensiteit van de handeling of de hoedanigheid sterker uitkomt en het met nadruk uitgesproken zoo daardoor meer inhoud krijgt. De verbinding wordt daardoor levendiger en het is dan ook zeer begrijpelijk, dat deze vorm veel in verzen voorkomt; bv.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Een snoer van paarlen, zoudt ge meenen,
Vlijt zwierig om het boord zich henen -
Zoo trilt het vlokkig schuim er aan.
(Bogaers).
De meester van het spel op 't schaakbord van Europe
Ga naar voetnoot1),
Wiens hand er licht of schaûw op stort,
Zoo zeer beheerscht zijn zet der wereld vreeze en
hope,
Schiet in deez' worsteling te kort.
(Potg.)
De vruchtelooste kamp
Ga naar voetnoot2), die deerenis zou vergen,
Zoo zwaar drukt op partij haar
wicht,
Als 't iemand vrij stond om den hemel zelf te tergen,
Door strijd te voeren tegen 't licht.
(Id.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Bijw. bijzinnen van beperking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
107.Deze zinnen stellen door het aangeven van een voorbehoud of eene uitzondering eene grens aan de beteekenis van den hoofdzin. Restrictief, vangen zij aan met de voegwoorden voorzoover (als), in zooverre (als), of met de constructies wat.... betreft, wat.... aangaat, wat.... aanbelangt, en exceptief, met de uitzonderende voegwoorden: behalve dat, uitgenomen dat, of uitgezonderd dat. Voorzoover het in mijn vermogen is, zal ik u helpen. In zooverre ik op de rapporten kan afgaan, is er geen sprake van kwade trouw. Wat den datum betreft, daaromtrent zal later eene beslissing genomen worden. De jaargangen zijn compleet, behalve dat er aan één titelblad en inhoudsopgave ontbreekt. Deze huismoeder doet al haar werk alleen, uitgezonderd dat zij één dag in de week eene schoonmaakster heeft. Hier komen ook weer bijzinnen voor van het type c, aanvangende met een betr. vnwd., voorafgegaan door een voorzetsel: Hij is volkomen ingelicht aangaande hetgeen in de vergadering besproken is. Dat is geen kost voor wie eene zwakke maag heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog een andere vorm is, dat de beperking in den hoofdzin aangeduid wordt door een bijwoord als: hierin, daaromtrent enz., en dat de bijzin alleen met dat aanvangt: De beide boeken verschillen hierin, dat het eerste meer voor vakmannen, het tweede voor het groote publiek bestemd is. In dit opzicht hebt gij ongelijk, dat gij de transportkosten over het hoofd gezien hebt. Eene veel gebruikte beperkende uitdrukking in het gemeenzame is: dat ik weet, gelijk het voorkomt in zinnen als: Uw broeder is dien avond niet ter vergadering geweest, dat ik weet.
Opmerking. De bijw. bijzinnen van beperking zijn nauw verwant met de vergelijkende, gelijk uit de voegwoorden voorzoover (als) en inzooverre (als) blijkt. Wat in de uitdrukkingen wat... aangaat enz., is tot de betr. voornwdn. te brengen. Het doet dienst als onderwerp bij aangaat, betreft, aanbelangt, enz., en heeft tegelijkertijd het karakter van verbindingswoord, alsof er stond: Voor wat mij betreft, enz. De zinnen achter uitgezonderd en uitgenomen staan met absolute nominatieven gelijk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
108.Evenals de vergelijkingen worden ook de uitzonderingen herhaaldelijk in onvolkomen bijzinnen uitgedrukt. Behalve wordt dan dikwijls vervangen door dan. Allen waren uitgegaan, behalve de meid. Niemand was er thuis, behalve de meid. Gij moogt mij alles voorzetten, uitgezonderd zuurkool. De tandmeester is alle dagen te spreken, uitgenomen 's Maandags. Al de leerlingen kregen een prijs, behalve uw broer. De onderwijzer gaf allen leerlingen een prijs, behalve uw broer. Hij roemde alle leerlingen, behalve uw broer. Ik had niets in huis, dan bier. Niets smaakte hem, dan bier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen. 1. Wanneer dergelijke onvolkomen zinnen van beperking aangevuld worden, doet zich het verschijnsel voor, dat indien de hoofdzin bevestigend is, de bijzin ontkennend moet luiden. Is daarentegen in den hoofdzin eene ontkenning, dan is de bijzin bevestigend. Zoo luiden de beide eerste en de beide laatste zinnen, aangevuld, als volgt: Allen waren uitgegaan, behalve dat de meid niet was uitgegaan. Niemand was er thuis, behalve dat de meid wel thuis was. Ik had niets in huis, dan (= behalve) dat ik bier in huis had. Niets smaakte hem, dan dat bier hem smaakte. Dan in den zin van behalve kan nooit anders gebruikt worden, dan wanneer in den hoofdzin eene ontkenning voorkomt. Dergelijke theoretische aanvullingen hebben in zooverre practische waarde, dat zij in staat stellen den naamval te bepalen van de substantieven in zulke onvolkomen zinnen. Zoo staat in de gegeven voorbeelden zuurkool in den 4en nvl., broer achtereenvolgens in den 1en, 3en en 4en nvl., en bier in den 4en en den 1en nvl.
2. Voor de historie van behalve zij verwezen naar de studie van Dr. Beckering Vinckers over dit woord in Noord en Zuid IV: Amphibieén in het Woordenrijk. Letterlijk beteekent het: aan de halven (= zijden) en is dus oorspr. bijwoord. Voorts heeft het dienst gedaan als voorzetsel. Dit is in de tegenwoordige taal ook nog wel het geval, in het bijzonder wanneer het voorop komt in den zin. Men hoort dan bv.: Behalve mij was er niemand. Behalve wordt dan door een accusatief gevolgd, wat te verklaren is, vooreerst door den invloed van het aequivalente buiten mij, en vervolgens misschien door het feit, dat de hoofdzin nog moet volgen en het dientengevolge nog niet vaststaat, welke functie het op behalve volgende naamwoord hebben zal. Komt echter de bepaling na den hoofdzin, dan blijft behalve gewoonlijk zonder invloed op den naamval van het volgende naamwoord. Die naamval hangt dan af van de functie, die het woord in den aangevulden zin blijkt te vervullen. Daaruit mag afgeleid worden, dat althans in dat geval behalve als voegwoord wordt gevoeld, met de beteekenis van ter zijde gesteld zijnde dat.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
109.Evenals bij de onvolkomen bijzinnen van vergelijking doet zich ook bij de onvolkomen bijzinnen van beperking het verschijnsel voor, dat er een geheele bijzin in opgenomen is. Uit de aanvulling blijkt dan het karakter van dien bijzin. Zoo blijkt uit de aanvulling: Al het bepaalde is hem naar den zin, behalve [dat het hem niet naar den zin is,] dat hij betalen moet, dat de laatste zin een onderwerpszin is. De volgende voorbeel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
den doen zien, hoe bijzinnen van verschillende soort in hetzelfde geval kunnen verkeeren. Hij vond alles goed, behalve dat hij betalen moest. Hij had overal op gerekend, behalve dat hij betalen moest. Hij leest allerlei boeken, behalve die op zijn vak betrekking hebben. Gij hebt uw boek overal gezocht, behalve waar het te vinden was. Altijd was hij bij de hand, behalve toen ik hem noodig had. Ik wil niet meer van dien jongen weten, behalve indien hij excuus vraagt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
110.Het komt soms voor, dat achter een ontkennenden hoofdzin met een comparatief er in, een der reeds bij herhaling behandelde zinnen met of volgt, die de woordschikking van den hoofdzin vertoonen: Ik weet niet beter, of ik heb betaald. Hij dacht niet anders, of hij was afgewezen. Het kon niet anders, of dat spelletje moest ten slotte op eene vechtpartij uitloopen. Wanneer men opmerkt, dat in elk dezer bijzinnen eene gedachte uitgesproken wordt, die alle andere mogelijkheden uitsluit, dan is er reden, om ze tot de hier behandelde bijzinnen van beperking te brengen. Deze opvatting wordt gesteund door het feit, dat als aequivalenten van deze zinnen bijzinnen met het uitsluitende dan (= behalve) te gebruiken zijn, die alleen in dit opzicht verschillen, dat zij wèl de woordorde van den bijzin hebben: Ik weet niet beter, dan dat ik betaald heb. Hij dacht niet anders, dan dat hij afgewezen was. Het kon niet anders, dan dat dit spelletje op eene vechtpartij moest uitloopen.
Opmerking. Nu deze soort van bijzinnen voor de laatste maal ter sprake komen, kan de volgende recapitulatie dienen, om te doen uitkomen, van welke uiteenloopende categorieën van bijzinnen zij aequivalenten kunnen zijn. De volgende voorbeelden zijn gerangschikt naar de paragrafen, waarin zij behandeld werden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ofschoon in de meeste gevallen bij de vervanging door een anderen vorm eene ontkenning voor den dag komt, zijn er echter, - b.v. het 3e voorbeeld bij de onderwerpszinnen, de drie voorbeelden bij de oorz. voorwerpszinnen en het voorbeeld van den beperkenden bijzin - waarin dit niet het geval is. Dit behoort tot de duistere punten in de verklaring van deze eigenaardige soort van bijzinnen Ga naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
e. Bijw. bijzinnen van verhouding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
111.De bijzinnen, die de verhouding aangeven, waarin de werking of toestand, in den hoofdzin vermeld, tot die van den bijzin staat, beginnen met naarmate (dat) en naar gelang (dat): Naarmate iemands horizon ruimer wordt, neemt zijn gevoel van nietigheid toe. Naar gelang wij den top van den berg naderden, werd de koude heviger. Een bijzondere vorm om eene verhouding uit te drukken is het gebruik van het bijw. hoe in den bijzin en het correlatieve bijw. des te in den hoofdzin: Hoe hooger hij staat, des te dieper zal zijn val zijn. Of beide zinnen vangen met hoe aan en de woordorde van den hoofdzin wordt parallel aan die van den bijzin: Hoe meer de zon de kim nadert, hoe langer de schaduwen worden (en niet: hoe langer worden de schaduwen). De laatste vorm leende zich met weglating van al het overbodige tot verschillende populaire zegswijzen: Hoe langer, hoe liever. Hoe ouder, hoe gekker. Hoe later op den dag, hoe schooner volk.
Opmerking. Wanneer de zin, waarvan een verhoudingszin afhangt, zelf ook een bijzin is, vereischt de constructie eenige oplettendheid: Iedereen zal toegeven, dat hoe zwaarder de taak is, het slagen des te verdienstelijker wordt, of: hoe verdienstelijker het slagen wordt; of ook: dat het slagen des te verdienstelijker wordt, naarmate de taak zwaarder is, maar niet: dat hoe zwaarder de taak is, des te (of hoe) verdienstelijker wordt het slagen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijw. bijzinnen van modaliteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
112.In het 1e stuk, § 69, opm. 3 is er reeds de aandacht op gevestigd, dat de modaliteit ook vaak door kleine tusschenzinnen uitgedrukt wordt: geloof ik, meen ik, dunkt me, vrees ik, enz. Evenzoo zijn er enkele bijwoordelijke bijzinnen, die tot hetzelfde doel gebruikt worden. Zij vangen aan met de voegwoorden zooals, gelijk en naar (dat), en komen in het algemeen hierop neer, dat zij nu eens meer stelligheid aan den hoofdzin geven, dan weer de stelligheid der uitspraak verzwakken of verzachten. Zooals het spreekwoord zegt, elk acht zijn uil een valk te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelijk mijn broer u al schreef, de zaken gaan hoe langer hoe meer achteruit. Gelijk het uitblijven van alle berichten reeds had doen vermoeden, is het treurig met de expeditie afgeloopen. Naar het mij voorkomt, is er geen herstel mogelijk. Zooals ik wel vreesde, liep de zaak mis. Ook de vorm type-c met de voorzetsels volgens en naar komt voor: Naar of volgens hetgeen de dagbladen melden, is er eene verandering in het ministerie te wachten. |
|