Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
61.Bijvoeglijke bijzinnen zijn bijzinnen, die den dienst van bijvoeglijke bepalingen verrichten. Aan de beschouwing dezer bijzinnen ga de herinnering vooraf, dat de bijvoeglijke bepalingen in het algemeen dienen, 1o. om de voorstelling eener zelfstandigheid te beperken, 2o. om daaromtrent secondaire mededeelingen te doen, en alzoo de voorstelling uit te breiden. Het beperken geschiedt wederom op twee wijzen: a. door de zelfstandigheid tot eene rubriek te brengen, d.i. te classificeeren: Friesche schaatsen, moeilijke vraagstukken, het lid der Tweede Kamer, zulke of dergelijke maatregelen; of door haar zoo duidelijk aan te wijzen, dat zij niet met eene andere kan verwisseld worden, d.i. door ze met een bepaalden persoon of zaak in verband te brengen, of te individualiseeren: de schaatsen van Piet, deze vraagstukken, het lid uit Assen, die maatregelen. Het uitbreiden geschiedt door de vermelding van eene bijzonderheid, die niet bedoeld wordt als onderscheidingsmiddel, maar alleen dient om terloops iets naders omtrent de zelfstandigheid mede te deelen: Dat lastige vraagstuk heeft mij een vol uur gekost. Die dekselsche jongen wil het maar niet laten. Vondels Roskam is eene hulde aan Corn. Pietersz. Hooft, den vader van P.C. Hooft. Het een en het ander kan ook geschieden door de bijvoeglijke bijzinnen. | |
[pagina 68]
| |
Ter beperking b.v. dienen de bijzinnen in de volgende zinnen: 1o. (classificeerend): Wij behoorden tot de weinige bevoorrechten, die een schoonen zonsopgang treffen. Met menschen, die zoo met zich zelven ingenomen zijn, is het lastig omgaan; 2o. (individualiseerend): Hebt gij de boodschap overgebracht, die ik u van morgen meegaf? Dat is het dorpje, waar ik geboren ben. Daarentegen dienen ter uitbreiding, d.w.z. tot het doen van secondaire mededeelingen, bijzinnen als de volgende: De oorlog, die anders zooveel kwaad sticht, had hier iets goeds uitgewerkt. Zwijgend volgde ik mijn geleider, die nu bijna geheel onzichtbaar voor mij geworden was. Eindelijk bereikten wij eene herberg, waar wij een heel goed onderkomen vonden. Te Scheveningen heerscht roodvonk, wat voor de hôtelhouders eene groote schade zal zijn.
Opmerkingen. 1. De in den vorm van bijvoeglijke bepalingen voorkomende terloopsche mededeelingen bedoelen meestal, van een persoon of zaak nog iets naders te vermelden, ten einde er eene betere voorstelling van te geven. Nu en dan gebeurt het ook wel, dat er eene oorzaak of reden, voorwaarde of toegeving in verscholen is: Ik kon dien zwaren last niet oplichten (= doordat hij te zwaar was). Die sterke kerel kon het blok toch niet oplichten (= ofschoon hij sterk was), enz. Hetzelfde is het geval met de uitbreidende bijzinnen, waarvan in deze paragraaf sprake is: De vrouw van den dokter, die veel van kinderen houdt, heeft een pleegkind aangenomen (= omdat zij veel van kinderen houdt.) Deze onderwijzer, die eindeloos veel geduld en volharding heeft, zal van dien jongen toch niets kunnen terechtbrengen (= ofschoon hij geduld en volharding heeft.) 2. Voor onze eigen taal heeft deze onderscheiding geen practisch belang. In het Fransch wordt de zin, die beperkt (proposition incidente déterminative), niet door eene komma van het antecedent gescheiden: ‘Nous regardons sans émotion les injustices qui ne nous frappent point’; terwijl de zin, die uitbreidt (proposition incidente explicative), daarentegen wèl door eene komma afgezonderd wordt: ‘L'intérêt, qui dirige les hommes d'un pôle à l'autre, est un langage qu'ils apprennent sans grammaire.’ Hetzelfde geldt ook voor het Engelsch, waar de bijv. bijzin, indien hij restrictive is, niet: There is the house where I dwell, en indien hij continuative is, wel gescheiden wordt: I wrote to your brother, who | |
[pagina 69]
| |
replied that you had not arrived. Ook is de onderscheiding daar noodig voor het juist gebruik der betrekkelijke voornwdn.; zoo is that steeds restrictive, terwijl who en which óók continuative kunnen zijn. Het is daarom nuttig, bij het onderwijs in het Nederlandsch het aangegeven verschil in de beteekenis der bijvoeglijke zinnen te laten waarnemen. Ga naar voetnoot1)
| |
62.Naar den vorm zijn de bijvoeglijke bijzinnen gewoonlijk te brengen tot het type d, maar er komen ook bijzinnen van deze soort voor, behoorende tot de typen a, b, c en e. d. Aanwijzingen van kenmerken of bijzonderheden van zelfstandigheden, beginnende met vormen van de betr. vnwdn. of met voornaamwoordelijke bijwoorden. Het betr. vnwd. kan door een voorzetsel voorafgegaan worden. | |
[pagina 70]
| |
1o. (Met betr. vnwdn.) De hand, die arbeidt, zal niet licht eene aalmoes vragen. De hartstochten zijn redenaars, wier argumenten steeds overtuigen. Hij was een staatsman, wien de naam van goed patriot ten volle toekwam, maar voor wien het heil des lands en het belang zijner partij één waren. Daar lagen de bosschen, in welker schaduw ik een deel van mijn leven had doorgebracht. Men leidde den verdachte bij het lijk, wat hem echter geen oogenblik in verwarring bracht. 2o. (Met voornaamw. bijwdn.) De schelpdieren, waartoe ook de oesters en mosselen behooren. De stof, waaruit de schelpen bestaan. De zaak, daar ik u gisteren over sprak. Hij liet mij een half uur wachten, waardoor ik te laat aan den trein kwam. a en b. Afhankelijke mededeelingen en vragen, beginnende met de voegwoorden dat, of, of een vraagwoord: Het bericht, dat het schip vergaan was. De overtuiging, dat hij onschuldig was. De vraag, of men de nieuwe onderneming steunen zou. De twijfel, of de zaak wel te vertrouwen was. Het onderzoek, wie den brand het eerst ontdekt heeft, hoe hij is ontstaan, en waar en wanneer de vlammen het eerst zijn uitgebroken, is nog niet afgeloopen. Soms komt ook de type c voor (aanwijzing van personen of zaken, beginnende met een betr. vnwd., maar in dit geval steeds voorafgegaan door een voorzetsel): Deze gemeenzaamheid tegenover wie in rang en bekwaamheid zijne meerderen waren, was hinderlijk. De nieuwsgierigheid naar hetgeen de koning antwoorden zou, was algemeen. e. Aanwijzingen van bijzonderheden, die eigenlijk een bijw. karakter hebben, en ook met voegwoorden (plaats- en tijd-aanwijzende) beginnen, maar hier als bepalingen van zelfstandigheden dienen: De plaats, waar hij het levenslicht zag. Het dorpje, vanwaar hij kwam. Het oord, werwaarts (waarheen) hij verbannen werd. De dagen, toen (ook wel dat) zulke ongerechtigheden gedoogd werden, liggen verre achter ons. Het liefst ging hij wandelen op oogenblikken, wanneer (of dat) er weinig of geen wandelaars in het bosch waren. ‘De stond, dat ons Gods wil hier bracht, bleef ongevierd, werd niet gedacht’ | |
[pagina 71]
| |
(Staring). Den dag, nadat hij aangekomen was, vertrok hij weer. De repetitie wordt gehouden den dag, vóórdat de uitvoering plaats heeft. In de volgende § § worden omtrent deze verschillende vormen, waarin de bijvoeglijke bijzin kan voorkomen, nog eenige opmerkingen gemaakt.
| |
63.Het type d is het hoofdtype voor de bijvoeglijke bijzinnen. De beschouwing er van kan gepaard gaan met oefeningen in het correct gebruik van de verschillende naamvallen der betrekkelijke voornaamwoorden. Ga naar voetnoot1) Dit zijn òf vormen van het aanwijzende die of dat, òf van de vragende woorden wie, wat en welk, die echter, zoodra zij betrekkelijke voornaamwoorden worden, hun vragend karakter verliezen en ook aanwijzend worden. Er is een sollicitant bij, wiens stukken niet in orde zijn, staat gelijk met: Er is een sollicitant bij; diens stukken zijn niet in orde. Wanneer men de etymologische beteekenis van die en welke steeds was blijven voelen, dan zou men die geregeld moeten gebruiken om nauwkeurig aan te wijzen, en welke (= hoedanige, lat. qualis), om tot eene rubriek te brengen; b.v.: De maatregelen, die hij genomen heeft, en Maatregelen, welke op den langen duur noodlottig werken. Van dit onderscheid weet de tegenwoordige taal niets meer. Welke komt bijna uitsluitend in de schrijftaal voor, als eene welkome afwisseling van die, doch liefst waar het zaken geldt. Vooral de genitieven van welke worden bij voorkeur tot zaken beperkt. In bedoelde gevallen is welke een zelfstandig voornwd. Dit betr. vnwd. kan echter ook bijvoeglijk voorkomen, wanneer in het algemeen het antécédent nog eens in den bijzin genoemd wordt, hetzij onder denzelfden, hetzij onder een anderen naam: Hij deed mij een verhaal van zijn wedervaren in de binnenlanden, welk verhaal telkens door hem afgebroken werd met de opmerking, dat hij niet overdreef. Wij bezochten het Blinden-instituut, welke inrichting een bezoek overwaard is. Daar | |
[pagina 72]
| |
waren schippers, matrozen, cargadoors, welke lieden allen in groote onrust verkeerden. Hetzelfde verschijnsel komt ook voor, als het antécédent in den inhoud van het gezegde opgesloten ligt: Zij is zeer zuinig, welke eigenschap zij van hare moeder heeft. Hij zat voortdurend aan de tafel te stooten, welke plagerij mij eindelijk begon te vervelen. Eene bijzondere groep vormen de bijvoeglijke bijzinnen, waarvan het antécédent uit den geheelen inhoud van den hoofdzin bestaat. Het laatstgegeven voorbeeld behoort er toe. Meestal beginnen zij met de betr. voornwdn. wat of hetgeen, en ofschoon zij gewoonlijk als nazinnen voorkomen, kunnen zij ook tusschenzinnen en soms zelfs voorzinnen zijn: Uw neef is een lafaard, hetgeen ik bereid ben met feiten te staven. Da Costa was, wat het hollandsche karakter niet is, bij uitnemendheid hartstochtelijk. En wat ik niet had durven verwachten, de deugniet vroeg excuus. Het gebruik van hetwelk in zulke gevallen heeft dan alleen bezwaar, wanneer er gevaar zou zijn voor dubbelzinnigheid, door de aanwezigheid van een onz. enkv. zelfst. nwd. in den hoofdzin, bv.: Mijn buurman heeft voor de zomermaanden een buitentje gehuurd, wat zijn huisgenooten heel goed aanstaat. (Vgl. verder ook het slot der volgende §.)
| |
64.Waar de aanduiding van eene zaak voorafgegaan moet worden door een voorzetsel, gebruikt onze taal bij voorkeur voornaamwoordelijke bijwoorden, Ga naar voetnoot1) combinaties van twee bijwoorden, waarvan het eerste steeds een der bijwdn. daar, hier, waar, er, ergens, nergens en overal is, bv. daarover, hiermede, waaruit, er bij, ergens in, nergens onder, overal tegen. Als tweede lid kunnen ook dienen de voorzetsels: naar, nevens, omtrent, tusschen en van. De samenstellingen met er doen den dienst van een pers. vnwd. met een voorzetsel, die met hier en daar van een aanw. vnwd., die met waar van een vragend vnwd., die met ergens, nergens en overal van een onbepaald vnwd., alle voorafgegaan door een voorzetsel, terwijl die met waar en daar ook den dienst van een betr. vnwd. | |
[pagina 73]
| |
met een voorzetsel kunnen verrichten. Meestal worden hier verbindingen met waar gebruikt (vgl. de voorbeelden), die dan liefst niet gescheiden worden. Bij die met daar is de scheiding omgekeerd juist regel: ‘'t Lot heeft menigeen bedrogen:
Immer wil het, dat het rad,
Daar 't op rust, steeds wordt
bewogen.’
‘Mocht de beitel 't gezwier doen aanschouwen,
Daar zich 't raafzwarte haar in
verlust,
't Waar' genot... enz.’
Ook in de spreektaal komt dit geval veel voor: De onderneming, daar ik u onlangs over schreef. Daar het gebruik van voornaamwoordelijke bijwoorden zich hoofdzakelijk tot aanduidingen van zaken beperkt, klinkt het een weinig geringschattend, ze van personen te bezigen. Zoo zal men zonder bezwaar zeggen: De kwajongen, waarover je geklaagd hebt, maar zal men daarentegen verkiezen: De jonge dame, met wie ik gedanst heb, boven waarmee ik gedanst heb. Een bijvoeglijke bijzin, die tot bepaling van den geheelen hoofdzin dient (Vgl. § 63), kan behalve met wat en hetgeen ook met een voornaamwoordelijk bijw. aanvangen: Mijne goederen zijn drie dagen onder weg gebleven, waarover ik mij beklaagd heb bij de Directie. Amsterdam weigerde den prins in zijne qualiteít van afgevaardigde der Staten-Generaal te ontvangen, waarna deze woedend de stad verliet. Heden nacht is de groote suikerfabriek afgebrand, waardoor een groot aantal werklieden broodeloos zijn. Het laatste voorbeeld zal men weder ontmoeten, wanneer de bijw. bijzinnen en wel die van gevolg ter sprake komen. De mogelijkheid, om hetzelfde uit te drukken door waardoor in zoodat te veranderen, verklaart, waarom dergelijke zinnen met waardoor en waarom tot de bijw. bijzinnen konden gebracht worden.
| |
65.Dat er ook bijvoeglijke bijzinnen van de typen a en b, d.w.z. afhankelijke mededeelingen en afh. vragen, kunnen | |
[pagina 74]
| |
voorkomen, is in overeenstemming met hetgeen bij de behandeling der bijvoeglijke bepalingen gebleken is (Vgl. 1e stuk § 40 f en g), nl. dat, wanneer een gezegde gesubstantiveerd wordt, de bij dat gezegde behoorende voorwerpen bijvoeglijke bepalingen worden, die dan hetzij door een zelfst. nwd. in den genitief, òf door een znwd. met een voorzetsel worden weergegeven. Uit: de stad beschrijven, den misdadiger verdedigen en op iemands hulp vertrouwen of nieuwsgierig zijn naar den uitslag, ontstaan dan: de beschrijving der stad, de verdediging van den misdadiger en het vertrouwen op zijne hulp of de nieuwsgierigheid naar den uitslag. Op gelijksoortige wijze gaan lijdende en oorzakelijke voorwerpszinnen in bijvoeglijke bijzinnen over, wanneer het gezegde, waarmede de voorwerpszinnen in betrekking staan, gesubstantiveerd wordt in een werkings- of toestandsnaam, en zoo zijn dus bijvoeglijke zinnen met dat, of of een vraagwoord mogelijk, als in § 62 a en b voorkomen. Nog een andere manier, waarop eene afhankelijke mededeeling met dat een bijvoeglijke bijzin kan worden, vertoonen zinnen als de volgende: Het spreekwoord, dat het hemd nader is dan de rok. De voorwaarde, dat de stukken in de Latijnsche taal moeten geschreven zijn. Het geval, dat drie lijnen elkaar in drie punten snijden. Ga naar voetnoot1) In dergelijke gevallen is de bijzin te beschouwen als eene soort van bijstelling, die zich tot het voorafgaande substantief verhoudt als een eigennaam tot een soortnaam. En zoo ontstaan ook uit gewezen oorzakelijke voorwerpszinnen van het type c nu en dan bijvoeglijke bijzinnen van hetzelfde type: Zijne jaloerschheid op wie hem dreigen voorbij te streven. Mijn vertrouwen op hetgeen hij beloofd heeft.
| |
66.De voorbeelden van bijvoeglijke bijzinnen type e zijn niet anders dan bijwoordelijke bijzinnen van plaats en tijd, die hier de bijfunctie van bijvoeglijke bepaling verrichten. Dit | |
[pagina 75]
| |
geval komt overeen met het verschijnsel (vgl. I, § 40 i), dat ook een bijwoord van plaats of tijd een substantief bepalen kan. De stapel links. Den dag daarna. Opgemerkt moet nog worden, hoe in de hier bedoelde gevallen het antécédent steeds een plaats- of een tijdnaam is, en hoe de inhoud der bijzinnen meest ook door bijvoeglijke genitieven of voorzetselbepalingen weergegeven kan worden (vgl. I § 39 f en g): De plaats zijner geboorte. Het oord zijner verbanning. De dagen der ongerechtigheid. De dag na zijne komst. De dag voor de uitvoering. De woorden, waarmede deze soort van bijzinnen beginnen, zijn en blijven ook in dit geval onderschikkende voegwoorden. Toen en wanneer (zie de voorbeelden) worden hier soms door het grammatisch verbindende dat vervangen.
| |
67.In enkele gevallen kan een bijvoeglijke bijzin ook den vorm van een hoofdzin behouden: Ik kom terug tot de vraag: ‘Zullen wij adhaesie betuigen of niet?’ Het spreekwoord: ‘De appel valt niet ver van den stam,’ is eene onrechtvaardige voorbarigheid. Hij hield zich aan den regel: ‘Onthoud u in geval van twijfel.’ De theorie te onzent aan de orde van den dag: ‘Eén vogel in de hand is beter dan tien in de lucht’ (Potgieter). Ook hier zijn de zinnen als apposities bij den voorafgaanden soortnaam te beschouwen. Daar een naamwoordelijke vorm van het werkwoord (deelwoord of infinitief) mede als bijvoeglijke bepaling kan dienst doen (vgl. I, § 39e), zijn er ook beknopte bijvoeglijke bijzinnen: Gebouwen, van hooge en spitse gevels voorzien. In lood gevatte ruiten, achter ijzeren tralies verborgen. Een sluier, van achteren ruim nederhangende. Hagelwit linnen, naar buiten poffend uit de opengesneden mouwen. Hij had de overtuiging, goed gehandeld te hebben. Eene som van f1000, te betalen in vier driemaandelijksche termijnen. De kans om promotie te maken is niet groot. Menigmaal volstaat ook een naamwoordelijk deel van het gezegde: Een knaap, veel te rijp voor zijn leeftijd. Een jonkman, knap van uiterlijk, maar wat tenger. | |
[pagina 76]
| |
68.Bij de bijvoeglijke bijzinnen doen zich de volgende bijzonderheden voor: a. Ofschoon het regel is, dat het betrekkelijk vnwd. voorop staat en op zijn hoogst door een voorzetsel voorafgegaan wordt, ontmoet men nu en dan bijvoeglijke bijzinnen, waarin een onderwerp, voorwerp of bepaling aan het betr. vnwd. voorafgaat: ‘Tenzij gij in die ondankbaarheid vergelding ziet voor den ondergang, een volk berokkend, de bouwvallen van welks tempels drie eeuwen later Europa's bewondering wekken.’ (Potgieter). ‘De volken eer vervreemdend van dien God, de ontkenning van Wiens woord en éénig goed gebod van ouds de welbron was van 's werelds diepste ellenden.’ (Da Costa). ‘Vijf en twintig jaren, in de eerste tien van welke het parterre-publiek geregeld ééns per week in tranen zwom.’ (Potgieter). Dit zijn altemaal literaire constructies, die in gewone taal veel te weidsch zouden klinken, - bv.: De weduwe, het schoolgeld van wier kinderen hij betaalde, stelde dat weinig op prijs. Men zegt dan eenvoudiger en beter: De weduwe, voor wier kinderen hij het schoolgeld betaalde. b. In de tweede plaats zijn er bijvoeglijke bijzinnen, overeenkomende met de in § 47 en § 60 beschrevene, d.w.z. die met of beginnen, de woordorde van den hoofdzin vertoonen en door eene verscholen dubbele ontkenning eene sterke bevestiging uitdrukken: Ik sprak niemand, of hij was zeer ingenomen met het plan (=, die niet... enz.). Daar was geen vraagstuk te bedenken, of hij kon het oplossen (= dat hij niet... enz.). Men kan tegen uw broer geen enkele opmerking wagen, of hij maakt er zich boos over (= waarover hij zich niet... enz.). Uw neefje kon geen van zijne makkers ontmoeten, of hij moest hem zijn horloge laten zien (= wien hij niet... enz.). Er was geen enkele bladzijde in het boek, of er waren een paar drukfouten in gebleven (= waarin niet... enz.).
Opmerking. Uit de voorbeelden blijkt, dat in al de hoofdzinnen eene ontkenning aanwezig is. In het 17e-eeuwsche Nederlandsch kwam | |
[pagina 77]
| |
in dergelijke bijzinnen de ontkenning nog voor, waardoor beter uitkwam, dat het eigenlijk bijw. bijzinnen van voorwaarde geweest zijn: ‘Zonder yemandt te laten vertrekken, oft hij en hadde eerst zyn aandeel betaalt,’ (= indien hij niet... enz.). In het Mnl. missen dergelijke zinnen in den regel het voegwoord of - enkele malen komt het al is voor - doch hebben zij wel de ontkenning: ’Van hem (= hun) allen wasser gheen, hine woude sterven eer hi vlo.’ Hun voorwaardelijk karakter is echter ook hier niet onduidelijk, als men weet, dat de beteekenis van zulke constructies gewoonlijk door een bijzin met tenzij kan weergegeven worden; in het aangehaalde voorbeeld dus door: tenzij hij sterven wilde, eer hij vluchtte Ga naar voetnoot1).
c. Eindelijk zijn er bijvoeglijke bijzinnen, die samengesteld zijn op de manier van de in § 52 a beschreven zinnen, en die het eigenaardige verschijnsel vertoonen, dat zij met een betrekkelijk vnwd. of voornaamwoordelijk bijwoord beginnen, hetwelk als zinsdeel niet behoort in den zin, dien het opent, maar in den daarop volgenden: De jongen, die ik hoor, dat hier geweest is, was niet door mij gestuurd. De man, wien gij denkt, dat ik het vragen zal, weet er juist niet van. De bode, dien gij wilt, dat ik er heenzend, is vandaag niet beschikbaar. Het hôtel, waarin hij gezegd heeft, dat wij logeeren moeten, lijkt me niet erg. Een voorstel, waaraan ik niet twijfelde, dat gij uwe goedkeuring zoudt hechten. Welaan, laat dit geval u leeren,
Mijn lieve Jan,
Dat een verstandig kind geen dingen moet begeeren,
Die hij te voren weet,
Dat hij niet krijgen kan.
De goede Heer Verschuur, die ik zag, dat mij hoe langer hoe meer begon te waardeeren (Bilderdijk). Mount Vernon, waarin men meende, dat aan Washington's assche de welverdiende rust gewaarborgd was. (Potg.) Het is eene poëzie, welker aanschouwelijkste schilderingen we ons verbeelden, dat we onder het voorbijvaren bespiên. (Id.)
Opmerking. Om zulke zinnen te doorzien, doet men het best, ze steeds te beschouwen, als bestaande uit een zin als: ik hoor, gij denkt, gij wilt, hij heeft gezegd, enz. en een lijdenden voorwerpszin: dat die hier geweest is, dat ik het dien vragen zal, dat ik er dien | |
[pagina 78]
| |
heenzend, dat wij daar(in) logeeren moeten, enz. Ga naar voetnoot1) Het is eene constructie, welke ook in het Duitsch en Engelsch voorkomt. Er hat alles was man will dass ein Mann haben soll. That is a sort of wine which I know that he likes; en die ook in het Fransch der 17e eeuw voorkwam: M.M. de Bouillon ont répondu par un écrit que je crois qu'on vous a envoyé aussi (Sevigné). Zij schijnt ontstaan te zijn onder den invloed van den Latijnschen accusativus cum infinitivo1). Onder het besef daarvan, of doordat men het betr. vnwd. die verkeerdelijk van het onmiddellijk volgende werkwoord afhankelijk achtte, hebben vele schrijvers, o.a. Van Lennep, het betr. vnwd. in zulke zinnen steeds als een accusatief beschouwd. Intusschen is het meer te verdedigen, den naamval van het betr. vnwd. te doen afhangen van de betrekking, waarin het staat tot het werkwoord, waartoe het werkelijk behoort. (Zie de voorbeelden.) Het is aan te bevelen, zulke zinnen, als zij wat lang worden, te vermijden, daar zij er dan erg leelijk kunnen gaan uitzien, b.v. De wissel, dien ik van den looper hoorde, dat gij niet hebt willen honoreeren. Beter is: De wissel, dien gij, naar ik van den looper hoorde, niet hebt willen honoreeren. Ook andere wendingen zijn mogelijk. |
|