Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
[pagina 43]
| |
39.Uit het feit, dat de bijzin (zie § 2 en 32) gedefiniëerd is als een zin, die een zinsdeel van een anderen zin is, volgt noodzakelijk, dat de classificatie der bijzinnen parallel moet loopen met die der zinsdeelen. Bij de behandeling van den enkelvoudigen zin zijn de laatste verdeeld naar hunne functie; op dezelfde wijze behooren dan ook de bijzinnen ingedeeld te worden. Intusschen werd bij de beschouwing van elke soort van zinsdeelen onderzocht, in welken vorm zij kunnen voorkomen, d.i. welke soorten van woorden en welke buigingsvormen er voor gebruikt kunnen worden. In overeenstemming daarmede behoort ook bij elke soort van bijzinnen de vorm beschreven te worden.
Opmerking. Afgescheiden van deze logische gevolgtrekking, is er voor de indeeling der bijzinnen naar het vermelde beginsel - indeeling naar den dienst met beschrijving van den vorm - nog dit te zeggen, dat men op die wijze het logisch bijeenbehoorende ook het best bijeen houdt. Bij eene classificatie naar den vorm, gelijk die in Duitsche leerboeken over grammatica meestal voorkomt, en waarbij dan de wijze van verbinding als criterium geldt, komt men tot eene indeeling in: Relativsätze (aanvangende met een betr. vnwd.), Konjunktionalsätze (met een voegwoord beginnende) en eene derde groep, Nebensätze ohne einleitendes Wort, waartoe dan alle bijzinnen gerekend worden, welke met een vragend woord beginnen of die den vorm van een hoofdzin hebben. Bij elk dezer groepen behoort dan weder eene indeeling naar de functie te volgen, en alzoo worden, dan b.v. in elk der drie rubrieken onderwerpszinnen, voorwerpszinnen en bijvoeglijke bijzinnen aangetroffen. Veel meer bezwaarlijk nog is de indeeling der bijzinnen naar de woordsoorten, waardoor zij vervangen kunnen worden, in: zelfstandige, bijvoeglijke en bijwoordelijke bijzinnen. Het is nl. volstrekt niet juist, dat een bijvoeglijke zin altijd door een bijv. nwd., een bijwoordelijke bijzin altijd door een bijwoord weer te geven zou zijn. De telephoondraden, die over ons huis heenloopen, is niet alleen te vervangen door de over ons huis heenloopende telephoondraden, maar ook door de telephoondraden boven ons huis. En een bijwoordelijke bijzin kan men in negen van de tien gevallen beter door een zelfst. nwd. met een voorzetsel dan door een bijwoord weergeven. Deze drieledige indeeling is daarom geheel verwerpelijk. | |
[pagina 44]
| |
40.De zinsdeelen werden in § 2 van De leer van den enkelvoudigen zin ingedeeld in: gezegden, onderwerpen, voorwerpen, bijvoeglijke bepalingen en bijwoordelijke bepalingen. Als een overgang tusschen de beide laatste groepen werden verder tot eene afzonderlijke 6e rubriek gebracht de bepalingen van gesteldheid, d.w.z. bijvoeglijke woorden (hetzij zelfst. nwdn. of infinitieven met het karakter van hoedanigheidswoorden, hetzij bijv. nwdn. of deelwoorden), welke op eene in den zin genoemde zelfstandigheid betrekking hebben, maar toch een deel van het gezegde uitmaken en de beteekenis daarvan eenigermate wijzigen. De gezegden staan bij die indeeling op den voorgrond. Bij de behandeling van dit zinsdeel is echter reeds opgemerkt, dat de persoonsvorm van het werkwoord - op zichzelf of met een of meer andere woorden het gezegde vormende, - het eenige zinsdeel is, dat nooit door een bijzin kan vervangen worden. Alleen is dit nu en dan het geval met het naamwoordelijke deel van een naamw. gezegde: Hij is nog altijd dezelfde = Hij is nog altijd, wat hij vroeger was. Hieruit volgt, dat er geen reden is, om de gezegdezinnen eveneens voorop te stellen. Verder moet opgemerkt worden, dat indien de inhoud van eene bepaling van gesteldheid door een bijzin weergegeven wordt, dit in den regel een bijwoordelijke bijzin is. Doodarm keerde hij terug = Hij keerde terug, terwijl hij doodarm was. Altijd maar klagende, putte hij het medelijden zijner omgeving uit = Daar hij altijd maar klaagde, enz. Een enkele maal komt het intusschen toch voor, dat een bijzin de functie eener bepaling van gesteldheid heeft; zie bv. het gedichtje: ‘Spoort mij de dag tot danken aan’, enz., waarmede de reeks van opgaven aan het slot van dit boek aanvangt. Voorbeelden van dit geval zijn echter te zeldzaam, om er eene afzonderlijke categorie voor te openen. De gemaakte opmerkingen leiden alzoo tot de indeeling der bijzinnen in vijf groepen:
a. Onderwerpszinnen. b. Gezegdezinnen. c. Voorwerpszinnen. | |
[pagina 45]
| |
d. Bijvoeglijke bijzinnen. e. Bijwoordelijke bijzinnen.
De beide laatste termen zijn eigenlijk verkortingen voor: bijvoeglijke- en bijwoordelijke-bepalingszinnen.
| |
41.De vormen dezer bijzinnen worden het best bij de behandeling van elk der soorten beschreven. Met weglating van alle bijzondere vormen, die in deze of gene groep gedrongen zijn, kunnen echter voorloopig voor den gewonen vorm van den bijzin (Vgl. § 34) de volgende vijf typen vastgesteld worden: Type- a. De bijzin is eene afhankelijke mededeeling, beginnende met het voegwoord dat. Zoo kan de mededeeling: Hij komt hier, op de volgende wijzen als bijzin voorkomen: Dat hij hier komt, is zeker. Ik verwacht, dat hij hier komt. Ik reken er op, dat hij hier komt. Het bericht, dat hij hier komt, verheugt mij. Type- b. De bijzin is eene afhankelijke vraag, beginnende bij eene vraag 1e soort Ga naar voetnoot1) met het voegwoord of, en bij eene vraag 2e soort met een vraagwoord (vragend voornwd. of vragend bijwoord). Zoo kunnen de vragen: Komt hij hier? Wie komt hier? Wanneer komt hij hier? op de volgende wijze als bijzinnen voorkomen: Mij is onbekend, of hij hier komt, wie hier komt, wanneer hij komt. Ik weet niet, of hij hier komt, wie hier komt, wanneer hij komt. Ik ben nieuwsgierig, of hij hier komt, wie hier komt, wanneer hij komt. | |
[pagina 46]
| |
De vraag, of hij hier komt, wie hier komt, wanneer hij komt, laat mij onverschillig. Type- c. De bijzin is eene aanwijzing van een persoon of zaak, beginnende met een der betrekkelijke voornwdn.: wie, die, wat of hetgeen. Zoo wordt Een leugenaar door: Wie liegt, Het ware of de waarheid door: Wat waar is, weergegeven. In velerlei functie komt deze type voor: Wie goed doet, goed ontmoet. Die het gezegd heeft, meent het niet. Een rijksdaalder is voor hem, wat voor mij een dubbeltje is (nl. een bagatel). Hij kastijdt, wien hij liefheeft. Wie er belang in stelt, geeft hij gaarne inlichtingen. Soms worden deze beginwoorden door een voorzetsel voorafgegaan, dat eene betrekking uitdrukt tusschen eene voorafgaande zelfstandigheid of werking en den inhoud van den volgenden zin: Ga naar voetnoot1) Dat is eene les voor wie te heetgebakerd zijn. Ik reken op hetgeen gij gezegd hebt. De nieuwsgierigheid naar hetgeen de regeering besluiten zal. De zaak is uitgemaakt door hetgeen gij medegedeeld hebt. Type - d. De bijzin bepaalt eene zelfstandigheid, en begint met een betrekkelijk voornaamwoord of een voornaamwoordelijk bijwoord: Menschen, die een zittend leven leiden. De maatregelen, waardoor de orde hersteld is. Type - e. De bijzin bepaalt eene werking of toestand en begint met een onderschikkend voegwoord, waarin eene voorzetselbepaling opgesloten ligt: waar (op de plaats, dat), toen (op den tijd, dat), nadat (na den tijd, dat), doordat (door de oorzaak, dat), omdat (om de reden, dat), indien (in het geval, dat); of met zulke, die op eene vergelijking berusten: zooals, gelijk (als), evenals, zoover (als), zoodra (als), in zooverre (als), enz. Met uitzondering van type-d, die alleen voor bijvoeglijke bijzinnen kan dienen, kunnen de andere alle in verschillende functiën voorkomen, wat derhalve bij de beschouwing der | |
[pagina 47]
| |
verschillende soorten van bijzinnen in bijzonderheden behoort nagegaan te worden.
| |
42.Het zou wel gemakkelijk zijn, indien er korte duidelijke namen bestonden, om met een enkel woord aan te geven, tot welke der in § 41 aangegeven typen een bijzin naar zijn vorm behoort. Zulke namen zijn echter niet voorhanden; alleen de term afhankelijke vraag is in gebruik, maar hij wordt, juist doordat er geen namen voor de andere typen zijn, dikwijls misverstaan en gecoördineerd met namen, die tot eene verdeeling op geheel anderen grondslag behooren. Daar het echter een moeilijk werk is, geschikte namen te bedenken, zal in het vervolg, indien de vorm moet aangegeven worden, nu en dan van de aanwijzing: type - a, b, c, d of e gebruik gemaakt worden. Verder zijn de termen voorzin, tusschenzin en nazin doelmatig te bezigen, om de plaats van een bijzin ten opzichte van den hoofdzin aan te geven. De volgende zinnen geven van elk geval een voorbeeld: Toen ik kwam, ging hij heen. Hij kreeg, wat ik niet had durven verwachten, den eersten prijs. Hij is boos, omdat gij hem hebt laten wachten. Eindelijk zijn nog de termen bijzin van den 1en, 2en of 3en graad enz. in gebruik, om aan te geven, of een bijzin direct van den hoofdzin, of van een bijzin van den 1en graad, of van een van den 2en graad, enz., afhankelijk is. Het is echter eene onderscheiding, die slechts eene zeer enkele maal noodig kan zijn. |
|