Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
24.Onder samentrekking wordt verstaan het eenmaal noemen der gemeenschappelijke bestanddeelen van twee of meer nevengeschikte zinnen: De man schelt aan en geeft zijn kaartje over. Hij gaf haar en zij hem de schuld. De samentrekking van nevengeschikte zinnen is, evenals de ellips in enkelvoudige zinnen, een verschijnsel, dat tot het | |
[pagina 27]
| |
gebied der taalzuinigheid behoort. Bij het gebruik van den term samentrekking is in het oog te houden, dat men niet mag aannemen, dat deze spaarzaamheid eerst later is begonnen en de zinnen, welke samengetrokken zijn, in eene vroegere taalperiode in volledigen vorm voorkwamen. Integendeel blijkt uit de oudere taal, b.v. uit ons Middelnederlandsch, dat daarin meer gewaagde samentrekkingen voorkwamen dan in de tegenwoordige. Ga naar voetnoot1) Door samentrekking worden twee oogmerken bereikt: gelijkheid van klanken wordt vermeden, en de niet-gemeenschappelijke zinsdeelen komen scherper tegen elkaar uit: Mijn broeder zal voor het rijtuig en mijne zuster voor de proviand zorgen. De oppervlakkige telt, een verstandig mensch weegt de stemmen. Hij was eerst onderwijzer en later telegrafist. Zoo neemt men bij samentrekking dikwijls tegenstelling waar, zelfs dan, wanneer er een aaneenschakelend verbindingswoord gebruikt wordt.
| |
25.Sommige schrijvers over spraakkunst spreken ook van samentrekking bij zinnen met veelvoudige zinsdeelen: Mijn vader en mijne moeder zijn in Augustus jarig. Hij spreekt Fransch, Engelsch en Duitsch. Andere strekken het gebruik van den term niet zoover uit, wat o.i. meer aanbeveling verdient. Men kan zeggen, dat het oneigenlijk wordt nog van samentrekking te spreken, wanneer een zin den indruk maakt van slechts ééne mededeeling te bevatten. Dit is het geval, wanneer in een zin veelvoudige zinsdeelen voorkomen, d.w.z. wanneer de zinnen, waarin deze zou kunnen ontbonden worden, slechts in één enkel deel verschillen, zooals in bovenstaande zinnen. Den indruk van eene dubbele of drieledige mededeeling krijgt men bij zinnen als: Mijn vader is in den zomer en mijne moeder in den winter jarig. Hij sprak Fransch met zijne vrouw, Engelsch met zijne moeder en Duitsch met zijn bediende. Daarom schijnt deze grens gerechtvaardigd: men spreke slechts van samengetrokken zinnen, wanneer daarin minstens twee niet-gemeenschappelijke deelen voorkomen. Naar dit ken- | |
[pagina 28]
| |
merk is: Ik heb een brief en eene briefkaart verzonden, een enkelvoudige zin met veelvoudige bestanddeelen, maar heeft men in: Ik heb eerst een brief en later nog eene briefkaart verzonden, twee samengetrokken zinnen te zien. Scherper onderscheiding is niet te maken. Ook blijft deze beperking der beteekenis van den term ‘samentrekking’ altijd iets willekeurigs behouden en behoort men te erkennen, dat wie ook bij zinnen met veelvoudige bestanddeelen van samentrekking spreken wil, daartoe alleszins recht heeft.
Opmerking. Het verschijnsel der samentrekking komt niet bij alle nevengeschikte zinnen voor. Alleen zulke zinnen zijn er voor vatbaar, die eene zekere gelijkheid van bouw vertoonen en dit is het meest het geval bij aaneengeschakelde en tegengestelde zinnen. Aaneengeschakelde zinnen worden het meest samengetrokken, wanneer het verband door het voegwoord en wordt uitgedrukt. Evenzoo wanneer er in het geheel geen verbindingswoord is: U past gehoorzaamheid: uw leider het bevel. Wordt het verband door een voegwoordelijk bijwoord uitgedrukt, en staat dit in den tweeden zin vooraan, dan is er geen samentrekking mogelijk, omdat dan in dien tweeden zin de inversie moet uitkomen: Het boek is niet belangrijk; bovendien is het slordig samengesteld. Wel echter weer, als het voegwoordelijk bijwoord in het lichaam van den tweeden zin voorkomt, of het verband ten overvloede ook nog door en wordt aangegeven: Het boek is onbelangrijk, de samenstelling bovendien allerslordigst Ga naar voetnoot1). Bij tegengestelde zinnen is samentrekking mogelijk, wanneer het verband door de echte voegwoorden maar, doch, of, wordt uitgedrukt: De Rijn stroomt naar het Westen, maar de Donau naar het Oosten. Hij is thuis, doch op het oogenblik niet te spreken. Gij moet mij helpen, of ik u. Evenzoo wanneer het voegwoordelijk bijwoord daarentegen het verband aangeeft, mits het in den tweeden zin niet vooraan staat: De Zuidwestenwinden zijn vochtig; de Oostelijke daarentegen droog. En verder nog, wanneer de voegwoordelijke bijwoorden van het beperkend tegenstellend zinsverband door en of maar vergezeld worden: en echter, en nochtans, en desniettegenstaande, maar integendeel, enz. Het ligt in den aard der zaak, dat in oorzakelijk verbonden zinnen geen samentrekking voorkomt. Terwijl de samentrekking bij aaneenschakeling en tegenstelling voornamelijk ten doel heeft, de niet gemeenschappelijke begrippen naast of tegenover elkaar te doen uitkomen, | |
[pagina 29]
| |
zijn het bij het oorzakelijk verband vooral de verbonden gedachten, die de aandacht vragen en zoo volledig mogelijk uitgedrukt willen zijn. Geheel onmogelijk is dan ook de samentrekking bij het gebruik der oorzakelijke verbindingsmiddelen: want Ga naar voetnoot1), immers, namelijk, toch. Wel komt ze voor, wanneer het verband door en daardoor, en daarom, en dus, wordt aangegeven, in welk geval men, evenals bij het bovenvermelde gebruik van en echter, enz. in den grond der zaak met eene aaneenschakelende verbinding te doen heeft.
| |
26.In sommige gevallen is de samentrekking ongeoorloofd, d.w.z. een ontwikkeld taalgevoel wordt er door gehinderd. Toch doen zich telkens gevallen voor, hetzij in de gewone spreektaal, hetzij in verzen, Ga naar voetnoot2) welke spotten met de strengheid en regelmaat, die een gedisciplineerde taalzin geneigd is voor te schrijven. Dit moet bedacht worden, om in zulke gevallen niet in de dwaling te vervallen, dat een doctrinair: ‘het is niet geoorloofd,’ in dergelijke quaesties alles zou beslissen. Dit opgemerkt zijnde, kan echter als algemeene regel gelden, dat samentrekking alleen mogelijk is, wanneer de gemeenschappelijke deelen van nevengeschikte zinnen overeenkomen in beteekenis en in de spraakkunstige functie. Soms zijn ook de eischen van de woordschikking een beletsel.
| |
27.Het samentrekken van zinsdeelen, die niet in beteekenis overeenkomen, is zoo hinderlijk, dat het maar zeer zelden voorkomt, tenzij bij wijze van taalkundige scherts, als in het bekende: Hier zet men koffie, thee en over de Zaan. Ziehier echter een ernstig bedoeld voorbeeld, ontleend aan Hooft, bij wien door zijn streven naar bondigheid meer interessante waagstukken op het gebied der samentrekking te vinden zijn. In het verhaal der komst van Pacieco te Vlissingen Ga naar voetnoot3) komt deze zin voor: | |
[pagina 30]
| |
‘Maar zich vindende, in een ommezien, met een gerit graauws om de ooren, en spellende uit het gelaat (want de taal verstond hy niet) hunne verbolgenheit, kreegh hy zoo groot een' angst voor zijn lyf, dat hy, waanende zich alzoo te redden, zynen zeeghelring van den vinger trok, kuste, en aan de Ryk leeverde, met zeggen: Heer, ik ben uw gevangen. De Hopman, die goedt Spaansch sprak, vatte zyn' meening, en den ring aan, die door qaaf van zynen zoone Simon de Ryk althans onder my berust.’ Het volgende voorbeeld is genomen uit een geschrift van den dag Ga naar voetnoot1): ‘Hebt echter geene vrees: het overzweet des arbeids dekt reeds schoon de uitgaven, en als nu eens de grenstol een duim of wat lager is geworden, doch vooral niet meer, om, intusschen, de rogge van den boer redelijk op prijs - en zijn hoofd boven water te houden, dan zal, zooals de minister van daarginds meent te weten, minder duur brood naar de markt komen, en eten allen daarvan.’ Een dergelijk gebruik van een gemeenschappelijk zinsdeel èn in de letterlijke èn in eene afgeleide beteekenis heeft iets grappigs. Komisch zou b.v. klinken: De kindermeid hield den jongste op den arm en tegelijk een oogje op de andere kinderen, of: Hij bracht zijn meisje naar huis en den nacht verder in zoete droomen door, welke soort van aardigheden licht voor vermenigvuldiging vatbaar zijn. Ernstig bedoeld komen dergelijke samentrekkingen dan ook weinig voor. Ga naar voetnoot2) Tot deze zelfde rubriek behooren ook samentrekkingen, waarbij een werkwoord in den eenen zin zelfstandig, in een | |
[pagina 31]
| |
anderen koppelww. of hulpww. is: Ik had een paar vorentjes gevangen en nu genoeg van de vervelende liefhebberij. Zulke samentrekkingen komen intusschen weinig voor; wèl het geval, dat het ww. in den eenen zin hulpww., in den anderen koppelww. is: Het boek is onbelangrijk en bovendien allerslordigst samengesteld; of in beide gevallen hulpww., maar niet met de zelfde beteekenis: De nieuwe onderwijzer is tegen 1 Nov. benoemd en de ontslagene 15 Oct. vertrokken, enz. Voorbeeldig zijn zulke zinnen niet, maar toch ook niet bepaald hinderlijk.
| |
28.Meer wordt gezondigd tegen den regel, dat de samengetrokken deelen in dezelfde grammaticale functie moeten voorkomen. Eene uitzondering daarop is, dat verschil in persoon of getal bij het werkwoord geen beletsel is voor het taalgevoel. B.v. Ik geef hem en hij mij de schuld. ‘De sjorringen zijn los gewonden,
De prop gerukt uit de ijz'ren monden.’
(Bogaers.)
Maar verschil in naamval, verschil in wijze zijn wel hinderlijk. Toch treft men gevallen aan, waarin de meer nauwkeurige vorm terecht stijf zou worden gevonden. Dagbladschrijvers maken zich vaak aan de fout schuldig. Een paar voorbeelden zijn: Het hoofdbestuur van het Nut is ook uitgenoodigd en zal op het raadhuis (te Edam) een collation aangeboden worden. - Bij deze ramp (een spoorwegongeluk) werden veertig personen gedood of de beenen afgesneden. In den eersten zin is de fout licht te herstellen. In den tweeden zin zou ‘hun werden de beenen afgesneden’ onduldbaar precies zijn. Eene geheel andere constructie zou gekozen moeten worden, om hieraan te ontkomen. Dat dichters stoute samentrekkingen wagen, is licht te begrijpen. De volgende voorbeelden zijn van Potgieter: ‘O Zoon van het Oost! die de zengende stralen
Gebiedt, en wij zien en ons schroeit de
woestijn.’
(Aan I. da Costa.)
‘Welk een plage
Was die vrage
Zijn gemoed!
. . . . . . . . . . . . . . . . . .
| |
[pagina 32]
| |
Och, hem luidde,
Hij misduidde
Ze als verw'ijt.’
(Geerte's Uitvaart.)
Ook bij Bilderdijk komen ze veel voor: ‘Denk, gevoel en vier de toomen
Aan 't gevoel, dat in u zwelt;
Maar ken Hollands taal volkomen,
Kneed, maar doe haar nooit geweld.’
En een erger voorbeeld, dan de volgende regels van hem aanbieden, is stellig moeilijk te vinden Ga naar voetnoot1): ‘Moogt gij rozen zien ontluiken,
Waar ik niets dan distelstruiken,
Vruchten, waar ik eikels vond!
Frissche bron, waar ik moerassen!
En de last niet zwaarder wassen,
Dan gij vroolijk dragen kondt.’
Hier wenscht Bilderdijk zijn vriend toe, niet alleen dat deze rozen, maar ook dat hij vruchten en eene frissche bron mag zien ontluiken, waar de dichter zelf niets dan distelstruiken, eikels en moerassen vond. Het staan van vond in den 3en, in plaats van in den 4en regel bemoeilijkt ook het inzicht, dat moerassen eveneens als voorwerp bij dit gezegde behoort. En kras is ook, het Moogt gij van den eersten regel te laten dienen voor het Moge, dat de 5e regel vóór de last vordert. Dergelijke waagstukken zal niemand kunnen verdedigen; overigens zal men dichters in dezen gaarne vrijheid gunnen. In proza heeft men het recht strenger te zijn. Toch zal men bezwaarlijk aanmerking kunnen maken, als Beets den heer Kegge tot Van der Hoogen laat zeggen: ‘Haar zult gij nooit, niet een enkel woord meer toespreken, zelfs niet groeten.’ Hier zou spraakkunstige nauwkeurigheid echt pedant klinken. Hinderlijk is het samentrekken, wanneer er verschil van wijze is tusschen de werkwoordelijke vormen, b.v.: Mijn broer had | |
[pagina 33]
| |
het boek al ingepakt en het u stellig op tijd gestuurd, als de looper niet juist van huis geweest was. In het volgende voorbeeld, aan een opstel ontleend, verzet het taal gevoel zich tegen de samentrekking, omdat de infinitiefvorm kunnen in den eenen zin als voltooid deelwoord en in den anderen als infinitief geldt: Van schuld bekennen is bij hem geen sprake; dat heeft hij nooit en zal hij ook nu niet kunnen doen Ga naar voetnoot1).
| |
29.Ook verschil in woordschikking kan, gelijk opgemerkt is, een beletsel zijn. Wegens den dood zijner vrouw heeft hij zijne zaak aan kant gedaan en er eene mooie som geld voor gekregen. De bepaling wegens den dood zijner vrouw bewerkt in den eersten zin inversie (heeft hij), maar daar deze bepaling niets met den tweeden zin te maken heeft, behoort hier de gewone mededeelende woordschikking hij heeft voor te komen. Ook als de tweede zin met eene bepaling begint, die inversie noodig maakt, verzet zich het taalgevoel tegen eene samentrekking, waarbij die inversie zou verloren gaan. Hooft schrijft b.v.: ‘Opgestapt uit den scheepe, ziet hij van verre de Ryk naa hem toetreden; en waanende 't waar om hem te bewelkomen, zet zynen gang derwaarts, waar de gespatiëerde bepaling voor ons oor eischt, dat er zet hij volge. Eene dergelijke fout zal thans weinig meer gemaakt worden; Brill haalt echter de volgende voorbeelden uit Bilderdijk aan: ‘Zij vallen neder, en met de armen om zijn voet
Geslingerd, bidden aan.’
en ‘Hij wekt den moed in 't hart van al wie
overleven,
En met een vijftigtal, waaraan hij 't voorbeeld gaf,
Rukt op het middenvak van Segols heirfront
af.’
In de beide fragmenten is het weglaten der inversie ongeoorloofd en verwacht men terecht bidden zij aan en rukt hij.
| |
30.Ofschoon in bijzinnen, wat bij de behandeling dezer zinnen blijken zal, iets voorkomt, dat op samentrekking gelijkt | |
[pagina 34]
| |
(Vgl. § 38), is het toch aan te bevelen, dezen term alleen tot de nevenschikking te beperken. En daarom verzet zich dan ook de taalzin tegen samentrekking van zinnen, die slechts schijnbaar nevengeschikt zijn. Dit is het geval bij die bijzinnen, welke met of aanvangen en waarin steeds eene onuitgedrukte ontkenning ligt opgesloten, b.v.: ‘Hij ontmoette daar niemand, of hij had weleens zaken met hem gedaan. Nauwelijks zag hij mij, of hij kwam op mij af. Nooit gaat hij de deur uit, of hij neemt eene paraplu mee. In geen dezer zinnen zal men in proza neiging gevoelen, om in de met of aanvangende bijzinnen het onderwerp hij weg te laten. Daarom is deze weglating dan ook hinderlijk en belemmerend voor het verstaan der gedachte in regels als de volgende: ‘Geen zee zag ooit uw vlag, of ( ) heeft voor u
gebeefd.’
(Helmers.)
‘En om 't geheim zoo mooglijk op te delven,
Ontmoet hij vrouw, noch vrijster bij den weg,
Of ( ) houdt ze staan, en vraagt aan jong en
ouden,
Waar of zij toch ter wereld meest van houden.’
(Bilderdijk.)
‘(Nooit) werdt ge wakker,
Door mijn ‘kom hier!’
Of ( ) vloogt van d' akker,
Of ( ) blonkt van vier.’
(Potgieter.)
‘Al ruischend voert een stroom van harmonie
Verheffend me in 't melodisch wieg'len mede,
Die nauw van verr' des tempels tinne zie,
Of 't wiekenpaar der geestdrift ook
verbreede.’
(Potgieter.)
In de eerste drie voorbeelden moeten, waar het teeken ( ) staat, de onderwerpen zij, hij en gij ingevuld worden; in het laatste voorbeeld komt bovendien ten onrechte de woordschikking van den bijzin voor en zou de zin naar den eisch moeten luiden: Of ik verbreed ook 't wiekenpaar der geestdrift.
Opmerking. Als eene tegenstelling der samentrekking zijn te beschouwen verschillende rethorische redevormen, waarbij gemeenschap- | |
[pagina 35]
| |
pelijke woorden en uitdrukkingen in de verbonden zinnen met nadruk herhaald worden. Daartoe behooren: de anaphora (herhaling aan het begin): Goud is het breed portaal, goud zijn de binnenzalen. de epiphora (herhaling aan het slot), b.v. in Bellamy's Roosje: ‘Nu roept en schatert al de jeugd:
Draag Roosje nu in zee.
Hij grijpt haar ijlings van den grond
En loopt met haar in zee.
. . . . . . . . . . . . . . .
Mijn vrienden, helpt mij, ach, ik zink
Hier in een draaikolk neer.
Het meisje grijpt hem om den hals
En zinkt met hem ter neer.’
de symploke (herhaling in omgekeerde orde): De Heer is groot, Zijn Naam is groot, oneindig groot zijn wezen. de epanalepsis (herhaling der beginwoorden aan het slot): Uitwegen zoeken mag een lafaard doen, ik wil geen uitwegen zoeken. en eindelijk de anadyplosis (herhaling van het slot van elken zin aan het begin van den volgenden), waarvan in Vondels Jaerghetyde een kunstig voorbeeld voorkomt: ‘De boôm van Duitschlant kraeckt, en siddert
overal,
Van zoo vermaert een val.
Van zoo vermaert een val, besterft de vreught en
hope
In 't aenschijn van Europe:
Euroop gevoelt dien slagh: zij zucht en zit
verdooft
Om 't ploffen van dat Hooft:
Dat Hooft
Ga naar voetnoot1),
dat heiligh Hooft, dat springh op springhvloet schutte:
Dat Nassaus glori stutte.’
Al deze kunstige redevormen behooren tot de vroegere rethoriek en worden hier alleen als curiositeit vermeld. De moderne letterkunde is afkeerig van zoodanig duidelijk overleg in de keuze van den vorm. |
|