Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
14.Het tegenstellend zinsverband dient om gedachten, die meer of minder ver uiteenliggen, tot een geheel te vereenigen. Soms is het verschil zoo groot, dat de tegenstelling diametraal of polair wordt: De jeugd leeft in de toekomst, maar de grijsheid in het verleden. Ook een minder groot verschil wordt als tegenstelling uitgedrukt: Bier smaakt lekkerder, maar water verslaat beter den dorst. Doch steeds is het de bedoeling, den afstand te doen uitkomen tusschen twee begrippen of gedachten, die in een of ander opzicht met elkander vergeleken kunnen worden. Wil men dit niet doen uitkomen, maar integendeel de tegenstellingen vermelden, als geschikt om pendantsgewijze een geheel te vormen, dan gebruikt men aaneenschakelend verband: Oorlog en vrede, Nacht en morgen, Rijken en armen. Gelijk reeds gezegd is (§ 5), kunnen niet meer dan twee zinnen tegenstellend verbonden worden. Eene uitzondering daarop maakt het keus-latende of, dat twee of meer gedachten of begrippen verbinden kan. Bij tegenstellingen bestaat in sommige gevallen geen logische gelijkheid meer, wat dan uitgedrukt wordt door den zwaarderen nadruk op het voornaamste der twee verbonden deelen. Tot het overzien der bijzonderheden dient de verdeeling in zuiver, vervangend, beperkend en scheidend tegenstellend verband.
| |
15.Zuiver tegenstellend verband. Dit komt voor, wanneer twee begrippen of gedachten als polen tegenover elkander gesteld worden. Het verband wordt uitgedrukt door het voegwoord maar of het voegw. bijwoord daarentegen; soms ook is de | |
[pagina 17]
| |
opzettelijke aanwijzing van het verband overbodig. Bv.: Hij gaat met de eer strijken, maar zijn compagnon heeft het werk gedaan. De hovelingen hieven luide klachten over hem aan; het volk daarentegen zong zijn lof. De meester, in zijn wijsheid, gist; De leerling, in zijn waan, beslist. (Staring.)
Opmerking. De tweede zin is bij zulke verbindingen altijd als de hoofdgedachte te beschouwen. Indien men de tegengestelde omstandigheid, door daarentegen aangeduid, in een bijzin wil weergeven, kan daartoe een bijw. bijzin van omstandigheid, met terwijl beginnende, gebezigd worden. Nog is op te merken, dat daarentegen meestal niet voorop, maar tusschen de deelen van den tweeden zin in staat.
| |
16.Vervangend tegenstellend verband. Van dezen aard is het tegenstellend verband, als de inhoud van den tweeden zin staat tegenover hetgeen in den eersten zin ontkend wordt. De tegenstelling wordt dus gevormd door eene bevestigende tegenover eene ontkennende gedachte. Het verband wordt uitgedrukt door het voegwoord maar, of met eenige versterking door de bijwoorden integendeel en neen. Bv.: Geen woorden, maar daden zijn hier noodig. - Hij heeft geen kwaad van u gesproken; integendeel, hij prees u zeer. - Vat dit niet als nieuwsgierigheid op; neen, 't is zuivere belangstelling. Ook hier is het uitdrukken van het zinsverband niet altijd noodig: Niet in de lagere rangen is de oorzaak van het kwaad te zoeken; de leiding deugt niet. In al deze gevallen krijgt de tweede zin den meesten nadruk. Eene enkele maal komt de ontkende gedachte achteraan: Onwil is het, geen onvermogen.
Opmerking. Ofschoon integendeel nog een bijwoord te achten en op zich zelf als bijw. bepaling van omstandigheid te beschouwen is, bewerkt het gewoonlijk geen inversie. Het wordt dan, evenals het modaliteit uitdrukkende neen, door eene kleine pauze gevolgd, vaak aangewezen door eene komma.
| |
17.Beperkend tegenstellend verband. De tweede zin kan in tegenstelling zijn met een gevolg of besluit, dat uit den inhoud van den eersten zin te wachten was, maar achterwege blijft. Zulk eene beperkende tegenstelling wordt ingeleid door | |
[pagina 18]
| |
de voegwoorden maar of doch, of de voegwoordelijke bijwoorden: echter, toch, evenwel, intusschen, ondertusschen, dan, nochtans, niettemin, desniettemin, desondanks en desniettegenstaande. Bv.: Zij hebben oogen, maar zij zien niet. Wij liepen nog wat wij loopen konden; dan, de trein was weg. Hij is rijk; toch is hij niet gelukkig. De tweede zin bevat in dergelijke gevallen steeds de hoofdgedachte. Voor eene zeer geringe beperking gebruikt men ook alleen: Uw stuk is goedgekeurd en zal opgevoerd worden; alleen zijn hier en daar kleine wijzigingen aan te brengen.
Opmerkingen. 1. Uit het gezegde volgt, dat de eerste zin hier alzoo eene vergeefsche oorzaak of reden Ga naar voetnoot1), d.i. eene toegeving bevat. Van twee beperkend tegenstellend verbonden zinnen kan men dan ook steeds den eersten in een bijw. bijzin van toegeving veranderen: Ofschoon zij oogen hebben, zien zij niet. En de vermelde voegwoordelijke bijwoorden zijn op zich zelf alle tot de bijw. van toegeving te brengen. Zij blijven ook dikwijls in den hoofdzin, als de eerste zin bijzin wordt. 2. Achter enkele dezer voegw. bijwoorden: echter, evenwel, nochtans, intusschen, ondertusschen en niettemin blijft soms de inversie weg; het zeldzame dan (hetzelfde als nochtans, mnl. nodanne), dat steeds zonder inversie voorkomt, krijgt in dit verband bijna geheel het karakter van een voegwoord. 3. Uit §§ 15-17 blijkt nu ook het verschil tusschen maar en doch. Het eerste kan bij het zuiver, het vervangend en het beperkend tegenstellend verband dienen; doch alleen bij het laatste. Voor leerlingen, die Duitsch leeren, kan opgemerkt worden, dat maar alleen in het eerste en derde geval door aber, maar in het tweede door sondern weergegeven wordt.
| |
18.Scheidend tegenstellend verband. Hiervan is sprake, wanneer twee of meer gedachten of begrippen verbonden worden, waarvan de eene de andere uitsluit, d.w.z.: dat, indien een van de opgenoemde gevallen zich voordoet, de een of meer andere, die er naast staan, niet kunnen voorkomen. De verbinding geschiedt dan door het voegwoord of, al of niet bij elk der verbonden deelen herhaald. Als aequivalent van òf-òf doet ook hetzij-hetzij of hetzij-òf dienst, wat echter alleen bij zins- | |
[pagina 19]
| |
deelen of bijzinnen van gelijke logische waarde mogelijk is. Bv.: Kom het mij even zeggen, of schrijf mij een briefkaart. Ge kunt met thee, koffie of chocolade ontbijten. De bijeenkomst zal plaats hebben, hetzij 's avonds, hetzij den volgenden morgen. Ge kunt de voorstelling alleen geheel bijwonen, als ge 's nachts in Amsterdam blijft, hetzij dat ge bij mij logeert, hetzij dat ge in een hôtel gaat. Wanneer twee bijzinnen, die met het onderschikkend voegw. of beginnen, scheidend tegenstellend verbonden moeten worden, gebruikt men niet het nevenschikkende of, maar dan of dan wel: Ik weet niet, of het luiheid dan of het onwil van hem is. In de spreektaal wordt de onwelluidendheid van een dubbel of soms vermeden door het tweede in dat te veranderen: of het luiheid, of dat het onwil van hem is. Ook Potgieter schrijft: ‘Het was hem om het even, of hij trapte, of dat hij getrapt werd.’ Aan de constructie met dan is, streng genomen, in de schrijftaal de voorkeur te geven. Soms is de wederkeerige uitsluiting der verbonden gedachten zoo sterk, dat het achterwegeblijven van het eene feit noodwendig het tegengestelde in het leven roept: Hij of niemand kan mij helpen. Het was pompen of verdrinken. Overwinnen of sterven. Of ge bezorgt mij heden het geld, òf ik schrijf aan uwe ouders. Hetzelfde doel kan ook bereikt worden door het voegw. bijw. anders: Ik verlang eene andere kamer, anders ga ik heen. Deze verbinding met anders kan ook dienen, om de noodzakelijkheid van eene voorafgaande gedachte aan te geven: Hij heeft den brief stellig niet ontvangen; anders had hij wel geantwoord.
Opmerkingen. 1. Hetzij is eigenlijk eene uitdrukking, bestemd om een bijw. bijzin van voorwaarde in te leiden, maar het woord heeft het karakter van een nevenschikkend verbindingsmiddel gekregen, omdat het alleen gebezigd kan worden, als er keus tusschen twee of meer voorwaarden is: Hetzij ge spreekt, hetzij ge schrijft, wees waar. 2. Het zoogenaamde verklarende of in dubbele namen of titels: De synecdoche of gedeeltelijke aanduiding. Benleil of de zoon der duisternis, is niet anders dan het bovenbehandelde of, waardoor keus gelaten wordt tusschen de eene en de andere benaming. 3. Het nevenschikkende of, met eene oratorische vraag er achter kan oorzakelijk verband uitdrukken: Het ongeval is uw eigen schuld; | |
[pagina 20]
| |
of zijt ge niet van alle kanten gewaarschuwd? (= Ge zijt immers van alle kanten gewaarschuwd.) Het behoort daarom beter in de volgende rubriek thuis. 4. Hier zou ook ter sprake kunnen komen het eigenaardige verband in zinnen als: Geen vraagstuk, of hij loste het op. Pas waren we binnen, of het begon te regenen. Ik ga niet uit, of het moet regenen. Nooit komt hij mij tegen, of hij houdt mij staande. Het boek is niet zoo dik, of ge kunt het in een avond wel uitlezen. Sommigen brengen dit eveneens onder het nevenschikkend verband. Indien de vorm alleen beslist, dan is dit zeker juist gezien. Er zijn ook redenen, aan de beteekenis en den toon ontleend, om deze verbindingen onder de bijzonderheden van het onderschikkend verband te behandelen. Vandaar dat ze hier voorloopig onbesproken blijven. 5. Voor eene voortgezette studie van dit onderdeel zij verwezen naar het belangrijke artikel over of in het Woordenboek. |