Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
3.Op de vraag, hoe twee (of meer) zinnen - d.w.z. mededeelingen, vragen of geboden - eene eenheid kunnen vormen, zonder dat een van beiden zijne onafhankelijkheid verliest, is het gewone antwoord: a. De volgende zin is eene uitbreiding of voortzetting van den vorigen; b. De zinnen vormen eene tegenstelling; c. De eene zin behelst de oorzaak (reden of grond) van den inhoud des anderen. Hierop berust de verdeeling der nevenschikkende zinsverbinding in: aaneenschakelend (copulatief), tegenstellend (adversatief) en oorzakelijk (causaal) verband.
| |
4.Men kan niet zeggen, dat nevengeschikte zinnen geheel onafhankelijk van elkander zijn. De zaak is eigenlijk deze, dat er tusschen zulke zinnen eene wederkeerige afhankelijkheid | |
[pagina 6]
| |
bestaat, zoodat men zoowel den eenen als den anderen in een bijzin zou kunnen veranderen. Het volgende overzicht is bestemd om te doen zien, dat, indien twee onafhankelijke zinnen een geheel vormen, de inhoud van den eenen in den regel als een zinsdeel van den anderen kan aangemerkt worden. In de volgende voorbeelden is de gecursiveerde zin telkens als het aangewezen zinsdeel van den niet-gecursiveerden te beschouwen Ga naar voetnoot1).
Onderwerp. 1. Uw broeder wil de opdracht niet aanvaarden; dit brengt ons geheele plan in de war.
Voorwerp. 2. (Lijdend.) De onderneming lijdt onder die oneenigheid; ik heb dat wel voorspeld. 3. (Oorzakelijk.) Hij zal het u nooit verwijten; daarvan kunt gij zeker zijn.
Bijvoeglijke bepaling. 4. Hij heeft een groot werk aangenomen; het zal hem waarschijnlijk aardig wat opleveren. 5. Eindelijk heeft de vereeniging een besluit genomen; de inhoud daarvan zal spoedig bekend worden.
Bijwoordelijke bepaling. Plaats. 6. Aan het einde der laan staat een huisje; daar woont de bosch-wachter.
Tijd. 7. Eerst brachten wij de kinderen thuis; daarna gingen wij onze visite maken. 8. Woedend verliet hij mij; sinds heb ik hem niet weergezien. 9. Morgen ontvang ik geld; tot zoolang moet gij geduld hebben. | |
[pagina 7]
| |
Oorzaken.
a. in den nazin. 10. (Oorzaak.) De markt rees; want er was veel vraag. 11. (Reden.) De koopman nam mijn bod niet aan; hij verwachtte stellig eene rijzing van de markt. 12. (Grond.) Die driehoeken zijn gelijkvormig; want hunne hoeken zijn gelijk.
b. in den voorzin. 13. (Oorzaak.) Er was veel vraag; daardoor rees de markt. 14. (Reden.) De koopman verwachtte stellig eene rijzing van de markt; daarom nam hij mijn bod niet aan. 15. (Grond.) De hoeken dezer driehoeken zijn gelijk; alzoo zijn zij gelijkvormig. 16. (Middel.) Hij heeft een paar honderd gulden afgedaan; daarmede heeft hij zijne schuldeischers voorloopig tevreden gesteld. 17. (Voorwaarde.) Vertel hem de zaak maar ronduit; dan kunt gij zeker zijn van zijne medewerking. 18. (Toegeving.) Hij is rijk; toch is hij niet gelukkig. 19. (Doel.) De weg moet over acht dagen klaar zijn; daartoe heeft de aannemer nog eene nieuwe ploeg arbeiders aan het werk gezet.
Hoedanigheid en hoegrootheid. 20. (Hoedanigheid.) Vaak zinkt een schip in het gezicht der haven; zoo zag ook hij op het laatst zijn grootsch plan mislukken. 21. (Omstandigheid.) Hij had een gelukkigen aanleg; bovendien was zijn ijver onvermoeid. 22. De Donau gaat naar het Oosten; de Rijn daarentegen neemt westwaarts zijn loop. 23. Hij heeft geen kwaad van u gesproken; integendeel was hij vol lof over u. 24. (Beperking.) Gij hadt vroeger kunnen helpen; in dat opzicht hebt gij reden tot zelfverwijt. 25. (Graad.) De ruiten in de huiskamer bleven den heelen dag bevroren; zoo streng koud was het. 26. (Verhouding.) Uw vertrouwen in hem was zoo groot; des te grievender moet thans uwe teleurstelling zijn.
Opmerking. De gegeven voorbeelden bewijzen inderdaad, dat van twee nevengeschikte zinnen de eene gedachte als een element van de andere beschouwd kan worden. Alleen zinnen, die als naamwoor- | |
[pagina 8]
| |
delijk deel van het gezegde of als meewerkend voorwerp van een daaraan nevengeschikten zin aan te merken zijn, komen niet voor Ga naar voetnoot1). Toch kan op dit verschijnsel geen indeeling van de nevengeschikte zinnen gegrond worden. Vooreerst zijn er verscheidene onder, die wel voorkomen, maar waarin het verband der deelen van dien aard is, dat het gebruik van een hoofdzin met een bijzin in den regel de voorkeur heeft. Dit is bv. vooral met die onder 1-5 het geval. En vervolgens vallen juist die zinnen, waarin het nevenschikkend verband zeer gebruikelijk is, nl. die, bestaande uit een paar gedachten, welke eene tegenstelling vormen, (vgl. 18, 22 en 23) of waartusschen oorzakelijk verband bestaat (10-19), niet genoeg in het oog, of zijn te zeer verspreid onder de vele andere. En eindelijk zijn sommige gevallen van nevenschikkend verband, bv. dat met het scheidende of in een overzicht als het bovenstaande in het geheel niet thuis te brengen. Het bovenstaande overzicht heeft dan ook slechts terloops ten doel, de mogelijkheid van eene andere dan de gewone indeeling der nevenschikkende verbindingen na te gaan. Het is hoofdzakelijk bestemd, om te doen inzien, dat er zeer veel nevenschikkend verband bestaat, hetwelk alleen aangegeven wordt door een zinsdeel van den tweeden zin, dat terugslaat op den inhoud van den vorigen. In de bovenstaande gevallen is dat zinsdeel, meestal een voornaamwoord of bijwoord, steeds gecursiveerd. Er is daarentegen ook ander nevenschikkend verband, dat gevoeld wordt, ook zonder dat het wordt uitgedrukt, of dat aangegeven wordt door echte voegwoorden, als en, maar en want, die noch van den eenen, noch van den anderen zin een deel uitmaken. En hierin is de oorzaak gelegen van enkele moeilijkheden, die zich bij de behandeling van dit onderdeel der zinsleer voordoen. Voorloopig kunnen zij alleen worden aangeduid; bij de behandeling der onderdeelen komen zij vanzelf voor den dag.
| |
5.Volgens de opgave in § 3 is derhalve het nevenschikkend zinsverband aaneenschakelend, tegenstellend of oorzakelijk. Hierbij behoort opgemerkt te worden, dat deze drie verbindingswijzen niet volkomen op ééne lijn staan. Het tegenstellend en het oorzakelijk verband bestaat nooit anders dan uit de verbinding van twee zinnen: tegenstelling toch kan slechts | |
[pagina 9]
| |
bestaan tusschen twee dingen, terwijl de verbinding van eene oorzaak en een gevolg evenzeer steeds eene tweeheid is. Bij het aaneenschakelend zinsverband is dit anders. Hier is niet alleen eene verbinding van twee, maar ook van meer zinnen mogelijk. Wat zulk eene reeks van zinnen dan tot eene eenheid maakt, is eene gedachte, soms uitgesproken, soms niet, welke door de vereenigde zinnen moet opgewekt worden. Zoo is in de bekende allegorie: ‘Willem I legde de fondamenten van ons staatsgebouw, Maurits trok de muren op en Frederik Hendrik bracht het onder dak,’ de gemeenschappelijke gedachte der drie zinnen: De onafhankelijkheid der Nederlanders is voor een groot deel aan de Oranjes te danken. - Of, om nog een ander voorbeeld te geven, gaat men de samenstelling der periode op blz. 1 en 2 der Inleiding na, - beginnende met: De beschouwing van... enz. - dan vindt men daar eerst een zin, die de belangrijkheid van den samengestelden zin als taalproduct aangeeft. Een tweede zin - aanvangend met dientengevolge - vermeldt het gevolg daarvan: de aanwezigheid van een groot aantal verschijnselen, waarvan de waarneming taalbegrip en taalgevoel kan baten. Uit dit gevolg vloeit weer een ander gevolg voort, - uitgedrukt in een zin, met zoo beginnend - nl. het practisch belang der beschouwing van samengestelde zinnen voor het onderwijs. En deze gedachte is het dan, die ten slotte de vier volgende zinnen met Vooreerst, Verder, Voorts en Eindelijk tot eene eenheid maakt, want elke daarvan dient, om een der verwachte practische voordeelen te omschrijven, en alzoo te doen uitkomen, dat deze voordeelen vele zijn. De aard van het aaneenschakelend zinsverband is dan ook zoo veelzijdig, dat het veel moeilijker te definiëeren valt dan de beide andere soorten. Het overzicht in § 4 doet reeds zien, dat het bijeenbehooren van gedachten tal van betrekkingen insluit. In het algemeen kan men daarom alleen zeggen, dat het zinsverband aaneenschakelend is, overal waar het niet tegenstellend of oorzakelijk moet heeten.
| |
6.De aard der nevenschikkende zinsverbinding wordt bepaald door den inhoud der zinnen, en de toon alleen, waarop zij uit- | |
[pagina 10]
| |
gesproken worden, is dikwijls geheel voldoende om dien aard te doen uitkomen, bv.: De moeder slooft, de vader drinkt, de kinderen zijn echte deugnieten. - De meisjes passen heel goed op; de jongens zijn echte deugnieten. - Aan de opvoeding zijner kinderen schijnt hij weinig te doen; de jongens zijn echte deugnieten. Ga naar voetnoot1) In vele gevallen echter wordt het verband verduidelijkt door bepaalde verbindingsmiddelen. Dit zijn òf echte voegwoorden òf voegwoordelijke bijwoorden. De echte voegwoorden zijn weinig talrijk: en, noch; Ga naar voetnoot2) - maar, doch, of; - want. Zij zijn niet anders dan verbindingsmiddelen, maken noch van den eenen, noch van den anderen zin een zinsdeel uit en hebben geen invloed op de woordorde van den tweeden zin. Omdat de pauzeering en het leesteeken vóór deze voegwoorden komen, behooren zij schijnbaar tot den tweeden zin, maar eigenlijk staan zij tusschen beide zinnen in. De voegwoordelijke bijwoorden zijn veel talrijker. Zij verrichten een dubbelen dienst: zij maken een zinsdeel (bijwoordelijke bepaling) uit van den tweeden of volgenden zin, welk zinsdeel tegelijkertijd verbindingsmiddel wordt, doordat het terugwijst naar den inhoud van den vorigen zin. Daarom is de hoofdnaam bijwoorden, terwijl de secondaire functie wordt aangewezen door den term voegwoordelijk. Dat het zinsdeelen en daarom nog bijwoorden zijn, blijkt uit twee verschijnselen. Vooreerst behoeven zij niet altijd vooraan in den tweeden zin te staan: Het examen was niet schitterend; | |
[pagina 11]
| |
van afwijzen kon echter geen sprake zijn. - Al zijne berekeningen faalden; hij kon derhalve niet aan zijne verplichtingen voldoen. Zelfs kunnen zij het slot van den tweeden zin vormen: Zijne voordracht was zeer eentonig; hij had een spraakgebrek bovendien. En komen zij vooraan te staan, dan bewerken zij, evenals elke bijwoordelijke bepaling, die voorop geplaatst wordt Ga naar voetnoot1), inversie: Ook beweerde hij, Toch ging hij, Daarom riep hij, enz. Bij de verdere behandeling dezer verbindingsmiddelen zal blijken, dat er enkele onder zijn, die de echte voegwoorden in zooverre naderen, dat zij, vooropstaande, niet noodzakelijk door inversie gevolgd behoeven te worden.
| |
7.Een paar merkwaardige verschijnselen bij het gebruik der verbindingsmiddelen - eigenlijk tot de stijlleer behoorende - zijn de asyndeton (de onverbondenheid): Mannen, vrouwen, kinderen, - en de polysyndeton (de veelverbinding): En mannen, en vrouwen, en kinderen; de eerste een middel om den stijl te versnellen en de verbonden deelen als een samenhangend geheel te doen uitkomen, de laatste als een middel om den stijl te vertragen, de veelheid te doen uitkomen en op elk der deelen in het bijzonder de aandacht te vestigen. Een voorbeeld van polysyndeton levert Potgieters schets van Karel V (Rijksmuseum, 317): ‘Een spelend jongsken, erfgenaam van de Nederlandsche Staten en prins der Asturiën; - een krijgshaftige knaap, troonsopvolger van Arragon, en Napels, en Sicilië, en Sardinië, en Navarra, enz.’ Een voorbeeld van asyndeton terzelfder plaatse is: ‘Dertig jaren lang heeft hij er Ga naar voetnoot2) sinds dien oogenblik voor gewaakt, voor gezorgd, voor gevreesd, voor geoorloogd, om gebeden misschien, onloochenbaar er voor geboet, - aanschouw die vóór den ouderdom gekromde gestalte, zie dien vóór den winter besneeuwden baard!’
| |
8.Nog een belangrijk verschijnsel bij de samengestelde zinnen is de samentrekking, het slechts eenmaal noemen der ge- | |
[pagina 12]
| |
meenschappelijke deelen van twee of meer nevengeschikte zinnen. Dit is eigenlijk niet anders dan eene soort van ellips, waarvan de bijzonderheden het best ter sprake komen als de verschillende soorten van nevenschikking zijn afgehandeld. |
|