Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
[pagina 3]
| |
1.Een samengestelde zin is eene vereeniging van twee of meer zinnen, welke door hun inhoud, de wijze waarop zij gerangschikt of verbonden zijn, en den toon, waarop zij worden uitgesproken, een geheel uitmaken: De klok slaat negen uur en de schooldeur gaat toe. De kunst is lang, het leven is kort. De verkooping is niet doorgegaan, want er waren geen liefhebbers. Het geld, dat stom is, maakt recht, wat krom is. Als de kat van huis is, dansen de muizen.
Opmerking. De spraakkunst beperkt zich hoofdzakelijk tot de beschouwing der beide eerste bijzonderheden. En uit den inhoud, èn uit den vorm blijkt het logisch verband der deelen van den samengestelden zin, en wanneer dit goed gevat wordt, zal de toon, waarop de spreker of lezer ze uitspreekt of voordraagt, gewoonlijk de ware zijn. Omgekeerd zal de toon, waarop een samengestelde zin wordt gezegd, er veel toe bijdragen, om den hoorder het logisch verband goed te doen gevoelen Ga naar voetnoot1). Bij eene methodische beoefening der leeskunst, gelijk die bv. aan eene tooneelschool op haar plaats kan wezen en die ook voor onderwijzers geen overdaad is, zou de toon, waarop samengestelde zinnen uitgesproken worden, een belangrijk deel van het werk moeten uitmaken. Gewoonlijk wordt echter aan deze oefening weinig aandacht geschonken, of hebben aanwijzingen slechts plaats in de toevallige | |
[pagina 4]
| |
opeenvolging, waartoe de afwisselende leesstof aanleiding geeft. Daarom verdient het wellicht aanbeveling, aan het ontbinden van samengestelde zinnen eene oefening in het correct voordragen er van te verbinden Ga naar voetnoot1). De zinsontleding kan daardoor ook wat aantrekkelijker worden en het practisch belang er van zal duidelijker blijken. Behalve de toon zijn bij samengestelde zinnen ook de pauzeeringen van belang. Deze doen de onderdeelen van den zin uitkomen en dragen bij tot het gemakkelijk overzien van den zin. Wie schrijft, moet zijn lezer dat overzien door eene goede punctuatie gemakkelijk maken.
| |
2.Het verband tusschen de deelen van een samengestelden zin kan tweeërlei zijn: 1o. nevenschikkend, wanneer de zinnen ten opzichte van elkander gelijke logische waarde hebben: Hij gaat op reis en zijn broeder zal zijne zaken waarnemen. Ik hoor, dat hij op reis gaat en dat zijn broeder zijne zaken zal waarnemen. 2o. onderschikkend, wanneer de eene zin een zinsdeel (onderwerp, naamw. deel van het gezegde, voorwerp, bijv. bepaling of bijw. bepaling) van den anderen is: Dat hij bekend heeft, verheugt mij. Hij is niet, wie hij schijnt. Hij doet, wat hij wil. De taak, die hem wacht, is zwaar. Hij komt, zoodra hij gereed is. Een zin, die een zinsdeel is van een anderen zin, heet een bijzin. De kenmerken, waardoor een bijzin zich naar den vorm onderscheidt, komen later ter sprake, als de bijzinnen in het bijzonder worden beschouwd. (§ 33-38.) Als tegenstelling van dezen term bijzin, zal in het vervolg steeds de term hoofdzin worden gebezigd. Volgens deze opvatting is een hoofdzin dus een zin, die geen bijzin is. Naast deze negatieve bepaling kan verder de positieve staan, dat een hoofdzin een zin is, die op zich zelf eene mededeeling, vraag of gebod uitdrukt. | |
[pagina 5]
| |
Opmerkingen. 1. Deze afspraak omtrent den term hoofdzin geeft aan de beteekenis daarvan eene uitbreiding, die niet algemeen is. Sommigen willen alleen van een hoofdzin spreken, om den (grammaticaal) voornaamsten zin van een samengestelden zin te benoemen. Het is geriefelijker, den term ook voor elken niet-afhankelijken zin te kunnen gebruiken. 2. Hierna zal blijken, dat de bovenstaande omschrijving der begrippen nevenschikking (parataxis) en onderschikking (hypotaxis) niet voldoende is, om in alle gevallen tusschen beide verbindingswijzen een scherp onderscheid te maken. Er zijn nl. bijzinnen, die den vorm van een hoofdzin hebben, bv.: Ik weet, het is verkeerd. Pas waren wij binnen, of het begon te regenen. Mist ge, beiden moet gij sneven; Treft ge, beiden zijt gij vrij! enz. De overwegingen, welke in die gevallen tot eene keuze kunnen leiden, blijven achterwege, tot dergelijke zinnen in bijzonderheden beschouwd worden. 3. Uit de voorbeelden in § 2, 1o blijkt, dat er nevenschikking bestaan kan niet alleen tusschen hoofdzinnen, maar ook tusschen bijzinnen. Daar laatstbedoeld verband eerst bij de behandeling van den bijzin ter sprake kan komen, beperkt de beschouwing van het nevenschikkend zinsverband zich tot dat van hoofdzinnen. |
|