Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
88.De beschouwing der verschillende taalverschijnselen in den enkelvoudigen zin, welke in het vorige hoofdstuk voltooid is, kan alleen tot zoodanige vertrouwdheid met die verschijnselen leiden, als voor het geven van taalonderwijs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onmisbaar is, indien de verkregen kennis door toepassing wordt bevestigd. Dit kan geschieden door de bekende oefening, welke onder den naam van zinsontleding bekend is. Deze oefening kan op twee manieren gehouden worden. Al de deelen van een zin kunnen worden beschreven, of deze benoeming kan zich bepalen tot enkele bepaald aangewezen deelen. De eerste manier is het omslachtigst, doordat zij de noodelooze beschrijving van telkens terugkeerende zinsdeelen insluit. Als regel verdient daarom de tweede manier de voorkeur, waarbij hoofdzakelijk de aandacht op de merkwaardigste deelen van eene reeks van zinnen gevestigd wordt. Intusschen is het nuttig, haar nu en dan door de eerste af te wisselen. Bij het benoemen van zinsdeelen is het wenschelijk, zich niet alleen van de functie, maar ook van den vorm rekenschap te geven. Bij de gezegden, onderwerpen en voorwerpen is in dit opzicht niet veel afwisseling en kan het wel achterwege blijven; bij de drie groepen van bepalingen komt, gelijk gebleken is, meer veelvormigheid voor en is beschrijving van den vorm zeer nuttig. De volgende voorbeelden zijn eene proeve, hoe een en ander op vlugge en overzienbare manier kan geschieden.
I. De mannen van handel en nijverheid, de groote macht in staat en maatschappij onzer dagen, hebben genadiglijk hunne toestemming gegeven tot eenige weken vorst. (Mededeelende zin).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Hoe kon het gehoor van onzen eersten dichter zijner verbeelding zoo zeer de wieken knotten! (Uitroep in den vorm van een vragenden zin).
In de volgende voorbeelden bepaalt de ontleding zich tot de door cursiveering aangewezen zinsdeelen en volgt de beschrijving van den vorm der bepalingen alleen, als die niet al te gewoon is.
III. Het (oog) ziet het voorspook des gevechts zijn honderd armen ijvrig roeren.
IV. Ge hebt nu al een halfuur daar alleen liggen mijmeren met uw hoofd buiten boord.
V. Vooreerst hebben wij aan den titel van ouderwetschen winter van der jeugd af aan de gedachte aan iets zeer groots en eerbiedwaardigs leeren verbinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Arbeidende runderen te muilbanden heeft van oudsher bij alle volken voor een onhoffelijk bestaan gegolden.
VII. De Engelsche heeren maakten hun compliment aan den Koning over zijne onmetelijke populariteit.
VIII. Volontairs vallen eigenaardig in twee klassen te verdeelen: inheemsche en uitheemsche.
IX. Echter een blauwtje moest zijn lot zijn.
X. Winnen de schreeuwers der hoofdstad het van die der hofstad in welluidendheid?
Ten slotte volgen nog eenige voorbeelden om op gelijke wijze behandeld te worden.
Bovendien geniet de Maatschappij als aanzienlijk handelslichaam zelve, dag aan dag, uur aan uur, bijna onmerkbaar bij iedere transactie, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar deugdelijk merkbaar bij de jaarlijksche onkostenrekening, mede al de voordeelen van den goedkoopen waterweg. Tot het aanbieden van een adres van condoleantie aan den Koning wordt besloten. Ziet ge daar dat gevaarte zich afteekenen tegen de lucht? De inheemsche vrijwilliger blijft onzen klerk eene rots der ergernis. In de dagen van Willem IV placht men den handel op ieder slempmaal te gedenken onder den toast van: ‘de zieke bruid!’ Noch reukwerk, noch wierook, gaan in zoetheid het windje te boven, van de geuren des hooiwagens zwaar. Als ware het afbreken hun lust geworden, beijveren eenige historische critici onzer dagen zich, om feiten te ontzenuwen tot fabels. En de vorst, dien zijne eeuw den wijzen noemde, had om afkomst en gebied zijn jeugdig hoofd aangewezen, als het waardigste van alle voor Karel den grooten's diadeem. Ter vlakte voort als zij! - waar tal van
heuvelklingen,
Versierd met lentes eersten dos
In gouden regen en in bloeiende seringen
Haar rechterzij begrenst door bosch;
Terwijl haar slinke, die de groote weg
omkronkelt
In honderd groepen
Ga naar voetnoot1) blijken geeft,
Dat hier, waar aller geest wedijverende vonkelt
Tot in 't vernuft gelijkheid leeft.
(Potgieter).
|
|