Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
41.De bijwoordelijke bepalingen drukken bijzonderheden uit (omtrent het waar, het wanneer, het waardoor of waarom en het hoe of hoeveel) van een door een gezegde (of ook door eene bepaling) vermelde handeling, toestand of eigenschap. Ga naar voetnoot2) Evenmin als de bijvoeglijke bepalingen (bijvoegingen of attributen) steeds door bijvoeglijke woorden worden uitgedrukt, evenmin bestaat eene bijwoordelijke bepaling altijd uit een bijwoord. Het is daarom niet overbodig, nog eens uitdrukkelijk vast te stellen, wat onder dezen term verstaan moet worden. De bijwoordelijke (adverbiale) bepalingen vormen in de eerste plaats eene tegenstelling met de bijvoeglijke (adnominale) bepalingen. Terwijl de laatste steeds bijzonderheden van zelfstandigheden vermelden, doen de eerste hetzelfde ten aanzien van handelingen en toestanden of eigenschappen, welke in zinnen kunnen voorkomen. In de tweede plaats vormen de bijwoordelijke bepalingen eene tegenstelling met de voorwerpen. Zij komen met de laatste hierin overeen, dat zij steeds eene bijzonderheid van eene handeling of toestand vermelden. Het verschil bestaat daarin, dat | |
[pagina 90]
| |
de voorwerpen zelfstandigheden vermelden, die actief of passief in handeling of toestand betrokken zijn en alzoo nauwe verwantschap met de onderwerpen vertoonen, terwijl de bijwoordelijke bepalingen omstandigheden mededeelen, waardoor de voorstelling van handeling of toestand nauwkeuriger en scherper wordt. Deze omstandigheden zijn van zeer verscheiden aard. Een overzicht er van wordt het best verkregen, door ze in vier groote rubrieken te groepeeren. Er zijn nl. bij een werking of toestand de volgende bijzonderheden te onderscheiden: 1o. bijzonderheden omtrent de verhouding van werking of toestand tot eenig punt of deel der ruimte; 2o. bijzonderheden omtrent de verhouding van werking of toestand tot eenig punt of deel van den tijd; 3o. bijzonderheden omtrent de verhouding van werking of toestand tot andere, welke er als oorzaken of gevolgen mede in betrekking staan; 4o. bijzonderheden omtrent aard en omvang van werking of toestand, of hunne verhouding tot de werkelijkheid. Bij de nadere beschouwing dezer bijzonderheden zal blijken, dat elke groep weer in onderafdeelingen te splitsen is, vooral wat de beide laatste afdeelingen betreft. Hieruit volgt, dat het eenig bezwaar oplevert, de rubrieken met een enkelen naam volkomen juist aan te wijzen. Het meest in overeenstemming met het bestaande gebruik geschiedt dit door de termen: bijwoordelijke bepalingen van plaats, van tijd, van oorzaak en gevolg, en van hoedanigheid en hoegrootheid, of ook wel: locale, temporale, causale en qualitatieve en quantitatieve bepalingen. De begrippen, welke aan deze termen gehecht moeten worden, kunnen echter eerst uit eene beschouwing van de onderdeelen, die in elke rubriek voorkomen, worden afgeleid. Weer zal dan blijken, hoe eene bijwoordelijke bepaling vaak, al naar den aard der voorstelling, waarvan zij een deel uitmaakt, tot de eene of de andere categorie kan behooren. | |
[pagina 91]
| |
42.Wat den vorm der bijwoordelijke bepalingen betreft, is op te merken, dat als zoodanig de volgende woordsoorten gebruikelijk zijn: 1o. bijwoorden, somtijds voorafgegaan door een voorzetsel; Daar staat uw broeder. Straks komt hij. Daardoor is hij zonder werk. IJverig doet hij zijn werk. Het heeft hem veel gekost. Hij komt stellig. 2o. zelfstandige naamwoorden of voornwdn. (soms ook een bijwoord) met een voorzetsel: Uw broeder staat bij het hek. Hij ging naar boven. Hij kwam na mij. Sinds gisteren is hij hier. Door dien brand zijn de arbeiders zonder werk. Met ijver legt hij zich daarop toe. Volgens de couranten komt de koning niet. 3o. zelfstandige naamwoorden in den 4en nvl.: Hij liep den Nieuwendijk. Hij blijft den heelen dag. Hij stierf het kruisbeeld in de hand. Het boek kost eenen gulden. 4o. zelfstandige naamwoorden in den 2en nvl.: Hij ging zijns weegs. Hij komt des morgens. Hij kwam ouder gewoonte te laat. 5o. infinitieven met een voorzetsel: Alvorens binnen te gaan, klopte hij. Na geklopt te hebben ging hij binnen. Wij eten om (ten einde) te leven. Gij zult winnen, door (met) toe te geven. Hij ging heen, zonder te qroeten. Hij gaf toe, in plaats van vol te houden.
Opmerking. Het is duidelijk, dat de beide eerste rubrieken de belangrijkste zijn, en van de onder 3o, 4o en 5o vermelde gevallen veel minder voorbeelden aangetroffen worden. Bijwoordelijke genitieven vooral zijn zeer zeldzaam. De meeste zijn dan ook reeds bijwoorden geworden: goedsmoeds, geenszins, goedschiks Ga naar voetnoot1), halfstok(s), langzamerhand, enz. (Vgl. III, § 16, opm. 3, al. 3). | |
[pagina 92]
| |
Bijw. bepalingen van plaats. | |
43.Onder dezen naam worden samengevat de verschillende bijzonderheden, die omtrent de verhouding van een werking of toestand tot eenig punt of deel der ruimte kunnen vermeld worden. Men kan zich geen toestand of werking denken buiten de ruimte; maar de voorstelling wordt onmiddellijk scherper en juister, indien aangegeven wordt, in welke betrekking de t. of w. tot een deel dier ruimte moet gedacht worden. Deze bijzonderheden komen neer op het volgende. Medegedeeld of gevraagd kan worden: 1o. op welke plaats eene werking geschiedt: Hij woont hier. Waar woont hij? Er is niets nieuws onder de zon. 2o. in welke richting, hetzij naar, hetzij van een punt der ruimte, de werking plaats heeft: Hij komt herwaarts. Hij ging derwaarts. Vanwaar kwam hij? Werwaarts begaf hij zich? Hij liep naar de haven. 3o. welk deel der ruimte bij de werking doorloopen wordt: Hij loopt liever het Rokin dan de Kalverstraat. De bal rolde de baan over. De slag werd mijlen ver gehoord. Welken weg ging hij? Hoe ver bracht hij u? Men is niet gewoon, deze soorten van plaatsbepalingen door afzonderlijke termen aan te duiden. Voldoende is het, dat ingezien worde, hoe de bijw. bepalingen van plaats antwoorden op de vragen: waar, vanwaar of waarheen, welken weg of hoever.
| |
44.Als bijw. bepalingen van plaats komen voor: 1o. een groot aantal bijwoorden: hier, daar, waar, ergens, nergens, elders, ginds, rond, rondom (in het rond), overal, alom, allerwegen, halverwege, onderweg, aan, achter, voor, na, achteraan, vooraan, beneden, boven, binnen, buiten, bezijden, bij, door, om, in, uit, langs, mede, tegen, hiernaast, daarnaast, links, rechts, op, neer, onder, over, dicht, dichtbij, ver, veraf, heinde en ver, wijd en zijd; - hiervandaan, daarvandaan, waarvandaan, hierheen, daarheen, waarheen, herwaarts, derwaarts, wer- | |
[pagina 93]
| |
waarts, hemelwaarts, bergop, stroomaf, links af, rechtsom, af, toe, heen, weg, voort, achteruit, vooruit, enz. 2o. voorzetselbepalingen, ingeleid door de voorzetsels: aan, achter, beneden, bezijden, binnen, boven, buiten, bij, door, in, langs, naar, naast, om, om-en-bij, omstreeks, omtrent, onder, op, over, rondom, te, tegenover, te midden van, tot, tusschen, uit, van, voor, enz. 3o. zelfstandige naamwoorden in den 4en nvl.: Hij ging de deur uit, den tuin in, den berg op, de brug over, enz. De koetsier reed den straatweg. Wij wandelden het voetpad. Hij vergezelde mij een eind. 4o. een enkel zelfst. n w d. in den 2en nvl.: Hij ging zijns weegs. Ga naar voetnoot1)
Opmerkingen. 1. Bij een overzicht der onder 1o. vermelde bijwoorden blijkt, dat vele daarvan meestal eene plaats aanwijzen, in betrekking òf tot den spreker: Ik zat hier en hij zat daar, òf tot het onderwerp van den zin: Hij hoorde beneden eenig geraas. Ook hebben de bijwoorden van plaats dikwijls betrekking op eene te voren genoemde localiteit: Hij woonde toen te Amsterdam. Hier deed hij een tijdlang goede zaken, maar ten slotte liep het hem tegen en moest hij elders zijn fortuin zoeken. Verder komt het eveneens voor, dat de plaats, ten opzichte waarvan eene aanwijzing geschiedt, niet eens genoemd of aangeduid behoeft te worden. In eene woning bv. drukken voor en achter betrekkingen tot de straat uit; in eene klasse beteekenen vooraan en achteraan betrekkingen tot den werkmuur. Eindelijk is in sommige bijwoorden als bergop, stroomaf het uitgangspunt der plaatsaanwijzing zelf opgenomen. 2. Uit de voorbeelden blijkt, dat ook de naam eener zelfstandigheid, al of niet voorafgegaan door een voorzetsel, als plaatsbepaling kan voorkomen. Het substantief wijst dan eveneens een punt of een deel der ruimte aan, waartoe de in het gezegde vermelde werking of toestand in betrekking staat. Meestal zijn dit namen van plaatsen: heelal, aarde, hemel, hel, de namen van werelddeelen, landen, meridianen, breedtecirkels, gewesten, steden, dorpen, straten, pleinen, gebouwen, woningen, vertrekken, en welke namen men meer voor deelen of punten der ruimte hebben mag. Maar zeer dikwijls wordt zulk een deel der ruimte ook aangewezen door het noemen van personen of zaken, die de bedoelde ruimte innemen of aanbieden: naast uw broer, achter den koning, in den inktkoker, enz. | |
[pagina 94]
| |
Het verschil tusschen deze betrekking en die tusschen een voorwerp en het onderwerp is duidelijk. Niet de plaatsaanwijzende zelfstandigheid is in de werking of den toestand betrokken, maar de door haar ingenomen of aangeboden ruimte. Hij staat naast uw broer, of Hij zwemt over de rivier zijn alzoo eigenlijk korte uitdrukkingen met de beteekenis: Hij staat op eene plaats, gelegen naast de plaats, ingenomen door uw broer, of Hij zwemt over eene ruimte, gevormd door de rivier. In § 23 en § 33 is echter aangewezen, hoe licht eene plaatsbepaling in de categorie der voorwerpen dringt. De ruimtebetrekking wordt dan werkingsbetrekking. Met een zin als: Hij staat op netheid of Hij hangt aan zijne familie is eene omschrijving als de bovenstaande dan ook niet meer mogelijk.
| |
45.De volgende bijzonderheden omtrent de plaatsbepalingen verdienen de aandacht: a. Het komt voor, dat eene richtingsbepaling verdubbeld wordt, door er een bijwoord achter te voegen: Van de grenzen af tot Arnhem toe. Van het Noorden uit. Door de kleeren heen. Op het ziekbed neer. Op het huis aan. Met den stroom mede, enz. Eveneens wordt een accusatief van plaats door een bijwoord gevolgd, om de ontoereikendheid der plaatsbepaling aan te vullen: Den berg op of af. De straat door. Het plein over. Het bijwoord wordt dan meest als een deel van het werkwoord beschouwd en duidt gewoonlijk met het naamwoord samen de richting of de grens eener beweging aan. Staat het bijwoord voor het naamwoord, dan wordt het als voorzetsel beschouwd en geeft dan gemeenlijk eene plaatsbepaling, antwoordende op de vraag waar. Eene onnauwkeurigheid om den wille van het metrum is alzoo b.v. te zien in de volgende regels uit Bogaers' Tocht naar Gibraltar: En vroolijk hupt de kielenrij
De groene waterheuv'len over,
in plaats van over de groene waterheuvelen. b. In enkele gevallen geschiedt de plaatsaanwijzing door twee voorzetsels: Van achter den ploeg. Tot bij de brug. Het | |
[pagina 95]
| |
tweede voorzetsel wijst dan met het volgende substantief eene plaats aan, terwijl het eerste voorzetsel eene richting van of naar die plaats uitdrukt. Eene uitdrukking als: Van uit het kreupelbosch, is niet te verdedigen, daar hier beide voorzetsels eene richting aangeven. c. Bij enkele gezegden is de vermelding der plaatsbepaling even noodzakelijk als de vermelding van een voorwerp, b.v. bij zich bevinden en zich begeven. Er is echter geen reden voor, dergelijke plaatsbepalingen van de overige te gaan onderscheiden, doch het is goed op het geval te wijzen, dat de noodzakelijkheid niet uitsluitend een kenmerk der voorwerpen is. d. Plaatsbepalingen kunnen van karakter veranderen. B.v. in: Ik hoop op uwe bruiloft te dansen, Hij heeft den heelen weg over loopen mopperen wordt de plaatsaanwijzing tijdsbepaling. Ook komt het voor, dat zij in de rubriek der bepalingen van hoedanigheid overgaan, b.v.: Hij danst op de koord. Zij zingt in de opera. Op de lei en uit het hoofd rekenen. En evenzoo kunnen plaatsbepalingen eene voorwaarde gaan uitdrukken: Op dat balkon zoudt ge den stoet goed kunnen overzien. Olie drijft op water en zinkt in in wijngeest, enz.
| |
Bijw. bepalingen van tijd. | |
46.De verhouding eener werking tot den tijd wordt in zinnen allereerst door de tijdvormen van het werkwoord aangegeven. Dit is eene tijdsaanwijzing, waarbij het oogenblik, waarop de zin wordt gebruikt, het uitgangspunt is. Het doen of de toestand wordt dan in betrekking gebracht òf tot dat tijdpunt (het tegenwoordige tijdstip), òf tot een, dat voorafging (een verleden tijdstip). En verder wordt zij voorgesteld als gelijktijdig aan een dier punten, of aan een dier beide toekomstig. Eene nauwkeuriger tijdsaanwijzing geschiedt door bijwoordelijke bepalingen van tijd. Deze wijzen dan meer of min- | |
[pagina 96]
| |
der nauwkeurig een punt in den tijd of een deel van den tijd aan, waartoe de werking in betrekking gedacht wordt: Op die wijze kan medegedeeld of gevraagd worden: 1o. op welken tijd eene werking geschiedt (wanneer?): Hij komt nu of zal dan komen. Hij kwam toen of zou toen komen. Wanneer komt hij? Hij werkt 's nachts en slaapt over dag. Hij vertrok den volgenden dag. 2o. het begin- of eindpunt der werking in den tijd (sinds wanneer of tot wanneer?): Sedert eergisteren. Van Paschen af. Tot morgen. Tot den 1en December. 3o. den duur der werking (hoe lang?) Den heelen dag. Uren lang. Gedurende den oorlog. 4o. de meerdere of mindere herhaling der werking (hoe dikwijls?): Vaak. Telkens. Elken dag. Eene enkele maal.
| |
47.Als bijw. bepalingen van tijd komen voor: 1o. een groot aantal bijwoorden: nu, dan, toen, wanneer, heden, vandaag, thans, tegenwoordig, tevens, onderwijl, middelerwijl, gelijktijdig, vroeg, laat, tijdig, bijtijds, tijdelijk, voorloopig, voorshands, vroeger, voorheen, destijds, indertijd, weleer, onlangs, laatst, gisteren, eergisteren, kortgeleden, kortelings, daareven, zooeven, net, juist, pas, aanstonds, dadelijk, oogenblikkelijk, terstond, van stonden aan, straks, temet, morgen, overmorgen binnenkort, mettertijd, hierna, voortaan, eerlang, later, eens, hiernamaals, ooit, nooit, immer, nimmer; sedert, sinds, af, toe; lang, kort, steeds, gewoonlijk, doorgaans, somtijds, zelden, andermaal, nogmaals, opnieuw, weer, twee-, drie-, menigmaal, dikwijls, nu, en dan, herhaaldelijk, vaak, telkens, telkenmale, nu eens-dan weer, dagelijks, jaarlijks, jaarin-jaaruit, jarenlang, dag aan dag enz. Verder zijn onder deze rubriek nog te brengen de rangschikkende voegwoordelijke bijwoorden, als: ten eerste, vooreerst, vervolgens, wijders, voorts, eindelijk, ten laatste, ten slotte, enz. 2o. voorzetselbepalingen, ingeleid door de voorzetsels: aan (den avond van zijn leven), bij (die gelegenheid), binnen (het jaar), buiten (de vacantie), door (de week), gedurende, staande (de vergadering), hangende (het proces), in, met | |
[pagina 97]
| |
(Paschen), na, om (één uur), omstreeks, onder (de preek), op, over, sedert, sinds, te, tegen, tot, tusschen, tijdens, van.... af, vóór, voor (een jaar), enz. 3o. zelfstandige naamwoorden in den 4en nvl.: den geheelen dag, den vorigen dag, den 1en Mei, aanstaanden Zondag, enz. 4o. enkele zelfst. nwdn. in den 2en nvl.: 's morgens, 's voormiddags, dezer dagen, 's Zondags, enz. 5o. infinitieven, voorafgegaan door de voorzetsels alvorens te en na te: Hij denkt na, alvorens te antwoorden. Na driemaal gewaarschuwd te hebben, kommandeerde hij vuur.
Opmerkingen. 1. Bij het overzicht der onder 1o. vermelde bijwoorden blijkt, dat de meeste een tijdpunt aanwijzen, van het tegenwoordige oogenblik (nl. dat des sprekers) af gerekend; de voorbeelden daarvan zijn voor het grijpen. Ook komt het voor, dat gebeurtenissen of toestanden, waarvan vooraf sprake geweest is, als uitgangspunt worden genomen: De ziekte naderde; weldra vertoonden zich de eerste gevallen; of dat, gelijk in: Hij kwam laat of vroeg, dat uitgangspunt - hier het begin eener bijeenkomst - als bekend genoeg, in het geheel niet vermeld wordt. Uit deze en dergelijke opmerkingen, welke niet nader behoeven aangewezen te worden, blijkt de nauwe verwantschap tusschen de plaats- en de tijdsaanwijzingen. Ga naar voetnoot1) Duidelijker nog wordt dit bij de beschouwing der onder 2o. vermelde voorzetsels, waarvan de meeste doen zien, hoe deze aanwijzers van betrekkingen in de ruimte ook doelmatig zijn gebleken voor het aangeven van betrekkingen in den tijd. 2. Onder 2o. en 3o. zijn het weder namen van zelfstandigheden, die als tijdsaanwijzingen dienen. Vooreerst komen als zoodanig voor: eeuwen, jaren, maanden en verdere deelen van den tijd, en voorts de geregeld wederkeerende verschijningen in de natuur: zomer, winter, morgen, avond; of in het kerkelijke en maatschappelijke leven: Paschen, Pinksteren, Kermis, Nieuwjaar, enz. Verder zijn het meest gesubstantiveerde werkingen, ten opzichte waarvan de tijd wordt aangegeven: gedurende den oorlog, onder het gebed, met het aanbreken van den dag, sinds uw vertrek, enz. Dit is | |
[pagina 98]
| |
zeer natuurlijk. Gelijk onze geest zich eene voorstelling maakt van de ruimte, door te denken aan de dingen, die er plaats in kunnen vinden, krijgt hij een begrip van den tijd - ‘het eeuwig wordende en eeuwig vergaande’ - door de gebeurtenissen, die er in voorvallen. En wanneer, met de voorzetsels voor en na verbonden, ook een persoons- of zaaknaam als tijdsbepaling kan voorkomen: Egmond beklom vóór Hoorne het schavot. De prenten worden verkocht na de boeken, dan blijkt het, dat wederom niet de zelfstandigheid, maar de daarvan uitgaande werking den tijd aangeeft. Immers de beide bepalingen in de laatste voorbeelden zijn korte zegswijzen met de beteekenis: voor het beklimmen van het schavot door Hoorne en na het verkoopen der boeken. Ook deze opmerkingen kunnen, evenals de in § 44 Opm. 2 gemaakte, dienen, om het onderscheid tusschen een voorwerp en eene bijw. bepaling te doen uitkomen. 3. Opmerkelijk is het, dat de voorzetsels alvorens (te) en na (te) (vgl. 5o.) eveneens de eenige zijn, waarachter een infinitief als tijds-aanwijzing kan volgen. Achter na moet het uit den aard der zaak steeds een voltooide vorm van den infinitief zijn. Achter andere voorzetsels kan alleen een werkingsnaam en niet de infinitief gebezigd worden: onder het bidden, bij het spelen, sinds zijn vertrek, enz.
| |
48.De volgende bijzonderheden omtrent de tijdsbepalingen verdienen de aandacht. a. Ook de tijdsbepalingen worden in een paar gevallen verdubbeld, door er een bijwoord achter te laten volgen: Het geheele jaar door. Van den 1en Jan. af tot den 30en April toe. Ga naar voetnoot1) Evenzoo kan een dubbel voorzetsel voorkomen in uitdrukkingen als: Van bij tweeën tot over vieren. b. Zie over het verschil tusschen destijds en indertijd: III, § 105, Opm. 2. Bij het gebruik der bijwoorden gisteren, eergisteren, gisterenavond, heden, vandaag, vanmorgen, vanavond, morgen, morgenochtend, overmorgen, enz. wordt herhaaldelijk uit het oog verloren, dat deze woorden altijd een tijdpunt aanwijzen, afgerekend van het oogenblik des sprekens. Zij kunnen dientengevolge niet gebruikt worden ten aanzien van een tijdpunt uit het verledene, tenzij het verledene als tegenwoordig gedacht wordt. Uit de volgende voorbeelden blijkt, hoe de fout te vermijden is. | |
[pagina 99]
| |
Van morgen (l. dien morgen) nog had hij eene aanbieding ontvangen. De wind was gisteren (l. den vorigen dag) Oost geworden. Heel in de vroegte was ze vandaag (l. dien dag) naar huis gegaan. Hij zou morgen (l. den volgenden dag) audiëntie vragen. Was er gisteren (l. den eenen dag) iets belangrijks gebeurd, dan wist hij het heden (l. den volgenden).
Het opmerken van deze onnauwkeurigheid leert ook het onderscheid ínzien, dat in het Fransch tusschen hier en la veille, aujourd'hui en ce jour-là, demain en le lendemain gemaakt wordt. c. In den regel volgt achter sinds en sedert een tijdpunt: sinds dat oogenblik, sedert het vorige jaar. Men hoort het ook gebruiken om een tijdduur aan te geven: sedert jaren, sinds eenige dagen, waar o.i. jaren lang en gedurende eenige dagen of in de laatste dagen nauwkeuriger en juister zou zijn. d. Tot recht begrip van de beteekenis der voorzetsels staande en hangende zij opgemerkt, dat deze deelwoorden op dezelfde wijze als gedurende (Vgl. Wdb. III kol. 648) tot voorzetsels geworden zijn. In het kort is de geschiedenis deze: Gedurende den oorlog is ontstaan uit: de oorlog gedurende, een zoogenaamden casus absolutus, met de beteekenis: terwijl de oorlog duurde. Op dezelfde wijze zijn staande de vergadering en hangende de procedure gelijk aan: de vergadering staande en de procedure hangende, met de beteekenis: Terwijl de vergadering stond (= aan den gang was) en Terwijl de procedure hing (= aanhangig was) Ga naar voetnoot1) e. Opmerking verdient, dat tijdbepalende genitieven op eene reeks van feiten zien: Hij komt 's Zondags hier eten, terwijl de accusatief: Hij is Zondag hier geweest of Hij komt Zondag, op een enkel feit betrekking heeft. Niet altijd echter wordt dit onderscheid in acht genomen. Vaak hoort men bv.: De vergadering begint 's voormiddags of s' avonds, waar men in het eerste geval ook voor den middag of in den voormiddag zou kunnen bezigen, doch in het laatste geen andere uitdrukking heeft. f. Evenals bij de plaatsbepalingen behoort men er bij de tijds- | |
[pagina 100]
| |
bepalingen op bedacht te zijn, dat zij in eene andere rubriek kunnen overgaan. In een oogwenk (d.i. uiterst vlug) had hij het vraagstuk opgelost, is een voorbeeld van eene tijdsbepaling, dienende om het hoe der werking uit te drukken. Licht is ook de overgang tot de rubriek der bepalingen van voorwaarde. In den zin: In dien nood nam ik tot hem mijne toevlucht, is nog eene tijdsaanwijzing. Tot eene voorwaarde gaat zij over in: In den nood (= indien men in nood verkeert,) leert men zijne vrienden kennen.
| |
Bijw. bepalingen van oorzaak en gevolg. | |
49.Onder dezen naam wordt hier samengevat de groote causaliteitsgroep onder de bijwoordelijke bepalingen. Het zal echter blijken, dat beide termen, oorzaak en gevolg, onvoldoende zijn, om de verschillende gevallen, welke zich in deze groep voordoen, duidelijk genoeg aan te wijzen. Wat alzoo bij de bepalingen van plaats en tijd niet noodzakelijk was, is wel geboden bij de causale bepalingen, nl. de verschillende onderverdeelingen afzonderlijk te benoemen. Daartoe zal het noodig zijn, niet alleen vast te stellen, wat onder oorzakelijke verhouding te verstaan is, maar ook welke gevallen daarbij te onderscheiden zijn.
| |
50.Door oorzakelijke betrekking verstaan wij de verhouding van twee werkingen, waarvan de eene, de werking A, geacht wordt de andere, de werking B, te voorschijn te roepen. De werking A heet dan de oorzaak, de werking B het gevolg. Zoo is regenen de oorzaak van nat worden, waaien de oorzaak van het omvallen van boomen, het afrukken van takken, het wegvoeren van hoeden, enz. De term gevolg wijst er op, dat wij gewoon zijn, ons oorzaak en gevolg als twee op elkander volgende werkingen voor te stellen. In naïeve taal worden oorzaak en gevolg dan ook herhaaldelijk als eene tijdsbetrekking voorgesteld: Hij nam trouw in, en toen werd hij beter. En bij de afhankelijke zinnen houden de voegwoorden nu (dat) en dewijl | |
[pagina 101]
| |
(die wile dat = op den tijd dat) deze verwantschap tusschen de temporale en causale betrekkingen in herinnering. Oorzaken en gevolgen zijn dan ook steeds werkingen of toestanden. De zuiverste en duidelijkste uitdrukking van oorzakelijk verband geschiedt daarom door twee zinnen: Socrates heeft vergif moeten innemen; daardoor is hij gestorven. De eerste werking, die de oorzaak is, kan echter ook in den vorm eener bepaling weergegeven worden: Door het innemen van vergif is Socrates gestorven. Nog korter kan men zijn door te zeggen: Socrates is door den gifbeker gestorven. Het schijnt dan wel, dat een ding als oorzaak vermeld wordt, maar in werkelijkheid is het de van dat ding uitgaande werking. Ga naar voetnoot1) Gelijk dus persoons- en zaaknamen, als plaats- en tijdsbepalingen gebezigd, deelen van de ruimte en van den tijd aanwijzen, vertegenwoordigen zij, als bep. van oorzaak voorkomende, steeds werkingen, die als oorzaak van de in het gezegde vermelde werking beschouwd moeten worden; b.v.: Door (de handelingen van) dien bankier zijn vele menschen ongelukkig geworden. Vele grootsche ondernemingen zijn door (den invloed, de tusschenkomst, enz. van) Koning Willem I tot stand gekomen.
| |
51.In de vorige paragraaf zijn de begrippen oorzaak en gevolg in hunne eenvoudigste beteekenis omschreven. Indien wij de betrekking echter in bijzonderheden nagaan, dan zijn de volgende gevallen te onderscheiden: 1o. Eene oorzaak leidt zonder eenige tusschenkomst tot een gevolg: Door dien ontzettenden brand zijn een aantal arbeiders broodeloos. 2o. Eene oorzaak werkt als reden op den wil of als grond op het oordeel, en leidt òf tot een besluit of daad, òf tot eene be- | |
[pagina 102]
| |
wering of gevolgtrekking: Wegens den nood der arbeiders heeft zich eene commissie tot het inzamelen van liefdegaven gevormd. Wegens de loopende geruchten zal er waarschijnlijk wel een gerechtelijk onderzoek ingesteld worden. 3o. Eene oorzaak wordt opzettelijk aangewend en wordt dan een middel om een gewild gevolg (= doel) in het leven te roepen: Door het omhalen der muren heeft men den brand beperkt. Met eene brandende lucifer had de booswicht de krullen vlam doen vatten.
Er kunnen alzoo als bijw. bepalingen voorkomen: 1o. direct werkende oorzaken, 2o. op den wil en het oordeel werkende redenen of gronden, 3o. opzettelijk aangewende oorzaken of middelen. Daartegenover is het insgelijks mogelijk, dat het gezegde de veroorzakende werking uitdrukt en dat als bijw. bepalingen vermeld worden:
4o. Een gevolg: Tot groote teleurstelling der arbeiders heeft de directie besloten, de fabriek niet te herbouwen. 5o. Een doel (gewild gevolg): Tot ondersteuning der werkloozen zal er eene collecte langs de huizen gehouden worden.
Ook de voorwaarden en toegevingen zijn tot deze groote rubriek te brengen, wat blijkt uit de volgende omschrijving dezer begrippen:
6o. Een oorzaak (reden of grond) wordt als mogelijk of noodig voorgesteld en treedt dan op als voor waarde: Bij meerdere waakzaamheid had de ramp kunnen voorkomen worden. 7o. Eene oorzaak (reden of grond) wordt als vergeefsch, als zonder gevolg voorgesteld en treedt dan op als toegeving: Ondanks den ijver der brandweer was het vuur niet te bedwingen.
De noodige toelichtingen bij dit beknopte overzicht volgen bij de afzonderlijke beschouwing dezer verschillende bepalingen.
| |
52.Ook de bijzonderheden omtrent den vorm komen dan ter sprake. In het algemeen is daaromtrent het volgende op te merken. De voorraad bijwoorden, voor de oorzakelijke bepalingen ge- | |
[pagina 103]
| |
bruikelijk, is beperkt. Meestal zijn het aanduidingen van de oorzaak, reden, middel, enz., door middel van samengestelde bijwoorden als: hierdoor, hierom, hiermede, hiertoe, desgevorderd, desondanks, enz., waarvan de meeste - omdat oorzaak en gevolg het best in twee zinnen medegedeeld worden - het karakter van verbindingswoorden kunnen krijgen. Het aantal beschikbare voorzetsels blijft echter ruim. Intusschen zal het blijken, dat plaatsaanduidende voorzetsels, welke in de tijdsaanwijzingen nog zulke belangrijke diensten bewijzen, ontoereikend beginnen te worden, om de veelsoortige causale betrekkingen uit te drukken. Door, om, van, uit, tot, bij en in zijn de eenige bruikbare. Dit verlies wordt echter vergoed door een aantal jongere voorzetsels, waarvan de oorsprong uit substantieven en werkwoorden vrij duidelijk kenbaar blijft: wegens, luidens, krachtens, ondanks, spijt, trots, niettegenstaande, en door een aantal uitdrukkingen, welke als samengestelde voorzetsels te beschouwen zijn: ten gevolge van, ter zake van, in weerwil van, enz. Genitieven en accusatieven zonder voorzetsel komen in deze rubriek niet voor. Wel worden infinitieven, voorafgegaan door de voorzetsels door, met, om en ten einde, bij een paar groepen aangetroffen. In het volgende overzicht der oorzakelijke bepalingen zullen onder I voorbeelden van de gebruikelijke voorzetselbepalingen onder II de bijwoorden en, zoo zij er zijn, onder III de infinitieven met een voorzetsel vermeld worden.
| |
a. Bepalingen van oorzaak. | |
53.Deze vermelden zaken - hieronder te verstaan gebeurtenissen, toestanden, of werkende zelfstandigheden - die aanleiding geven tot gevolgen, welke buiten het menschelijke denken en willen omgaan. I. Door de geweldige regenbuien zijn de wegen onbegaanbaar. Van schrik liet hij het kopje vallen. Bij toeval heb ik het ontdekt. Ik weet het bij ervaring. Hij ging voor | |
[pagina 104]
| |
een hondje op den loop. ‘De kwalen vliên voor 't woudgekweel.’ Tengevolge van de afschaffing der accijnsen zijn de prijzen der eerste levensbehoeften gedaald. Hij koopt zich arm aan schilderijen. II. Hierdoor, daardoor, waardoor, dientengevolge. Deze duiden de in een vorigen zin vermelde oorzaak aan en worden daardoor voegwoordelijke bijwoorden. III. Door blootshoofds de deur uit te loopen, is hij ernstig ziek geworden.
Opmerking. Het gebruik van bij en van, om oorzaken aan te wijzen, is beperkt. Dichters mogen om de ongemeenheid gaarne deze voorzetsels in plaats van door gebruiken. Vgl. bv. D.J. van Lennep's Hollandsche duinzang: ‘Ja, gewekt van een adem, een lieflijke lucht’, enz. - ‘Lief tooneel van genoegen, van welvaart en vlijt, bij den vreemd'ling met eerbied te naad'ren’ -‘Het veldhoen, verrast van een haastigen dood’ - ‘Als.... elke twijg van 't gewoel wordt bewogen.’ - ‘En 't moeras van den kouter doorsneden.’ - Enz. In § 22, Opm. 2 is er reeds met een enkel woord op gewezen, hoe bij het gebruik van een lijdenden vorm de bewerker der passieve werking in den vorm eener bepaling van oorzaak vermeld wordt Ga naar voetnoot1). In overeenstemming daarmede meenen wij, dat in zinnen als: Ik krijg, koop, huur, enz. een stuk grond van mijn buurman, die als omzettingen van Mijn buurman schenkt, verkoopt, verhuurt, enz. mij een stuk grond, te beschouwen zijn, het gedegradeerde onderwerp eveneens het best als eene bepaling van oorzaak met van beschouwd wordt. De vermelding er van is hier evenmin als in lijdende zinnen noodzakelijk.
| |
b. Bepalingen van reden en grond. | |
54.Deze vermelden zaken, die hetzij een willen of doen, hetzij een oordeelen of beweren ten gevolge hebben. I. Om de geweldige sneeuwbuien heeft hij zijne reis uitgesteld. Wegens verzet van de bevolking tegen de politie zijn troepen ontboden. Uit wanhoop heeft hij zich van | |
[pagina 105]
| |
het leven beroofd. Op algemeen verlangen geeft hij nog eene voorstelling. Uithoofde van sterfgeval. Naar aanleiding van uwe vraag. Ter zake van valschheid in geschrifte. Met het oog op den slechten toestand. Op grond van onze overeenkomst. Luidens, naar luid van, volgens, krachtens, uit kracht van deze bepaling. II. Hierom, daarom, waarom, dan ook, ook Ga naar voetnoot1), mitsdien, dus, derhalve, alzoo, bijgevolg, dies, deswege, diensvolgens, die op een vooraf vermelde reden of grond wijzen, en immers, namelijk, toch, althans, trouwens, die aankondigen, dat er een volgt.
Opmerking. De redenen en gronden zijn in ééne rubriek vereenigd, omdat zij moeilijk te onderscheiden zijn. Het is dan ook ondoenlijk, altijd scherp aan te geven, waar het oordeelen ophoudt en het willen of doen begint. In het algemeen zullen voorbeelden meer nut hebben voor eene goede keus tusschen de onder I en II gegeven voorzetsels en bijwoorden, dan eene meer of minder scherpzinnige omschrijving der synonymieke verschillen. Bij hoofdzakelijk practisch taalonderwijs zal het mitsdien voldoende zijn, alleen van redenen te spreken.
| |
c. Bepalingen van middel. | |
55.Deze vermelden allereerst oorzaken, welke opzettelijk aangewend worden, om een gewild gevolg in het leven te roepen. Verder worden er ook toe gerekend de werktuigen, door het gebruik waarvan het onderwerp eene werking verricht. I. Met wat brandewijn heeft hij zijne kiespijn verdreven. Het tekort zal men trachten te dekken door eene leening. Met een hefboom. Beide plaatsen zijn door eene tram verbonden. Door middel van den telephoon. II. Hier-, daar-, waarmede. Hier-, daar-, waardoor. III. Met hem te dreigen wint gij niets. Door uit te wijken ontging hij den schok.
Opmerking. De juistheid van de definiëering der middelen als opzettelijk of met bewustheid aangewende oorzaken wordt gestaafd door het verschijnsel, dat het voorzetsel door evengoed middelen als oorzaken kan aanwijzen. Uit de onder a en c gegeven voorbeelden blijkt dat de inhoud van het gezegde beslissen moet, of men in de bepaling | |
[pagina 106]
| |
met eene oorzaak of een middel te doen heeft. Kortweg kan men zeggen, dat eene oorzaak met een feit, eene gebeurtenis, en een middel met eene daad of een streven in verband staat. Vgl. bv.: Door dat verbod is de burgerij ontstemd en Door het intrekken van dat verbod heeft men de ontstemming doen wijken. Bepalingen, waarin een werktuig, d.i. eene soort van middel, vermeld wordt, als een voorwerp te willen beschouwen, ligt zeer voor de hand. Toch vallen ook deze bepalingen onder de groote causaliteitsgroep, daar zij evenzeer eene oorzakelijke verhouding van eene werking tot eene werking uitdrukken. Zoo geeft in den zin: Met een hefboom kreeg men den steen van zijne plaats, het voorzetsel met de betrekking te kennen tusschen het verplaatsen van den steen en het opzettelijk aanwenden van een hefboom.
| |
d. Bepalingen van gevolg. | |
56.Deze kunnen alleen voorkomen, als het gevolg met een enkel woord is uit te drukken. Er is ook maar één voorzetsel in gebruik: tot, soms versterkt door toe. I. Tot mijn schrik miste ik mijn horloge. Tot groot vermaak der schooljeugd lag er volop sneeuw. Hij was tot schreiens toe bewogen.
Opmerking. Slechts zelden is het mogelijk, een gevolg door eene enkele bepaling uit te drukken. Meestal geschiedt dit dan ook door een nevengeschikten zin met hierdoor, dientengevolge, enz. of een bijzin met zoodat, waardoor, vandaar dat, enz. Besluiten of gevolgtrekkingen kunnen in het geheel niet door eene bepaling weergegeven worden. Infinitieven komen in deze functie niet voor. In Hij is oud genoeg of te jong, om dat te begrijpen is het gespatiëerde te beschouwen als een beknopte bijw. bijzin van graadaanwijzend gevolg. (Vgl. II, § 105, al. 3). Bijwoorden zijn voor dezen dienst niet voorhanden. Wel zijn er enkele, waarin een gevolg opgesloten ligt, bv. in doodelijk gewond zijn, iemand schrikbarend vervelen, enz., maar dergelijke bijwoorden vinden beter eene plaats onder de bijw. van hoedanigheid.
| |
e. Bepalingen van doel. | |
57.Deze vermelden een gevolg, waarnaar opzettelijk, d.i. met bewustheid gestreefd wordt. I. Tot opluistering van het feest zal men het met een vuurwerk besluiten. Om den broode. De zaak werd ter afdoe- | |
[pagina 107]
| |
ning in handen van B. en W. gesteld. Hij doet veel voor of ten behoeve van de armen. Ter wille van den lieven vrede. Om den wille van het smeer. II. Hier-, daar-, waartoe. Te dien einde. III. Hij doet het, om beter te kunnen zien. Ten einde niet toe te geven.
Opmerkingen. 1. Evenals de verwantschap tusschen oorzaken en middelen door het gemeenschappelijk gebruik van het voorzetsel door wordt bevestigd, geschiedt dit met het verband tusschen gevolg en doel door het verschijnsel, dat in het eene en in het andere geval het voorz. tot kan gebezigd worden. Het aantal voorzetsels, geschikt om een doel uit te drukken, is echter wat grooter. Opgemerkt moet worden, dat ter wille van eigenlijk een onzinnige vorm is, daar het znw. wil altijd tot het mann. gesl. behoord heeft Ga naar voetnoot1). Daar intusschen de vorm wat gemakkelijker is dan om den wille van, vooral indien er een mann. enkelv. znw. met den er vóór op volgt, zal hij waarschijnlijk niet te keeren zijn. 2. Beurtelings om eene reden of een doel uit te drukken, worden ook gebruikt eenige bijwoordelijke samenstellingen met halve: ambtshalve, zuinigheids-, beleefdheids-, welstaans-, veiligheidshalve, enz. (Vgl. III, § 106).
| |
f. Bepalingen van voorwaarde. | |
58.Deze vermelden mogelijke of noodige oorzaken of redenen, d.w.z. oorzaken of redenen, die, als ze zich voordoen, een aangegeven gevolg of besluit zullen teweeg brengen. I. Bij geweldige sneeuwbuien zijn deze wegen onbegaanbaar. Bij afschaffing der accijnsen zullen de prijzen dalen. In geval van verzet van de zijde der bevolking moeten er troepen ontboden worden. In zulke ernstige omstandigheden zou men krasse middelen moeten aanwenden. Op verlangen worden de goederen aan huis bezorgd. Met wat azijn lust ik die visch wel. II. Desnoods, desverlangd, desgevraagd, desgevorderd, desverkiezende. | |
[pagina 108]
| |
Opmerking. Op de verwantschap tusschen voorwaarden en oorzaken wijst reeds eenigszins het gemeenschappelijk gebruik van het voorzetsel bij = door. Door de voorbeelden wordt zij nog meer toegelicht. De juistheid der omschrijving van het begrip voorwaarde zal volkomen duidelijk worden, indien men in eenige gevallen onderzoekt, hoe een zin, waarin eene voorwaarde voorkomt, gewijzigd moet worden, als men zich de voorwaarde vervuld denkt. Steeds is het antwoord dan een zin met eene oorzaak of reden. Bv. Bij meerdere bekwaamheid zoudt ge meer geld kunnen verdienen wordt na de verwezenlijking van de voorwaarde: Door uwe meerdere bekwaamheid verdient ge thans meer geld. Het aantal voorzetsels, dat eene voorwaarde kan inleiden, is slechts gering. Bij voorkeur wordt, om eene voorwaarde te stellen, een zin gebruikt. De samenstellingen met des zijn dan ook als eene soort van beknopte bijzinnen te beschouwen (d.w.z. bijzinnen in embryo), die echter, daar zij tot eene woordeenheid zijn herleid, het karakter van bijwoorden gekregen hebben.
| |
g. Bepalingen van toegeving. | |
59.Deze vermelden vergeefsche oorzaken of redenen, d.w.z. zulke, waarbij het te verwachten gevolg of besluit uitblijft. I. Ondanks de geweldige sneeuwbuien kwam de trein toch op tijd aan. Niettegenstaande de afschaffing der accijnsen zijn de prijzen dier waren gestegen. Trots het verzet der bevolking werd de maatregel doorgezet. In weerwil van onze overeenkomst is hij zijn gang gegaan. In spijt van (of spijt) de uitdrukkelijke bepalingen van het testament werd het goed verdeeld. In strijd met de voorschriften. Tegen onze verwachting. II. Desondanks, desniettegenstaande, niettemin, desniettemin, echter, evenwel, toch, nochtans, intusschen, ondertusschen, dan (= echter). Al deze bijwoorden duiden toegevingen aan, die in een voorafgaanden zin vermeld zijn, en worden, als die voorafgaande zin met den volgenden nevenschikkend verbonden is, voegwoordelijke bijwoorden geheeten.
Opmerking. De omschrijving der toegevingen als vergeefsche oorzaken of redenen wordt wederom door de voorbeelden gestaafd. Had- | |
[pagina 109]
| |
den de vermelde oorzaken effect gehad, de trein zou niet op tijd aangekomen zijn, de prijzen waren niet gestegen, de maatregel zou niet zijn doorgezet, enz. Zij hebben dus op zijn hoogst als hindernis gewerkt. Verder blijkt, dat tot het uitdrukken dezer betrekking een stel voorzetsels dienst doet, dat nog bij geen der voorgaande betrekkingen voorkwam. Om de beteekenis er van iets doorzichtiger te maken, zij het volgende opgemerkt. Ondanks is eigenlijk de 2e nvl. van het znw. ondank, in de verdwenen beteekenis van het niet willen. Den overgang van gemelden genitief tot voorzetsel vormden uitdrukkingen als mijns ondanks, zijns ondanks (= tegen mijn of zijn wil). Later werden deze: ondanks mij, ondanks hem, enz. Daarop werd het ook gewoonte, een werkingsnaam achter ondanks te doen volgen: ondanks den regen, ondanks mijne waarschuwingen, en was ondanks alzoo geheel voorzetsel geworden. Ga naar voetnoot1) In weerwil van beteekent eveneens tegen het willen van. Trots = ten trotse van, = als om te trotseeren. In spijt van of spijt is de vertaling van en dépit de, evenals in weerwil van met fr. malgré te vergelijken is. Ga naar voetnoot2) De beteekenis van niettegenstaande (fr. nonobstant) wordt duidelijk, als men nagaat, dat het op gelijke wijze als gedurende, staande en hangende (Vgl. § 48d) ontstaan is. Niettegenstaande mijne waarschuwingen beteekent alzoo: Mijne waarschuwingen niet tegenstaande, = Terwijl mijne waarschuwingen niet tegenstonden, = terwijl ze geen tegenstand boden, d.w.z. onmachtig waren, om het in het gezegde vermelde te verhinderen. Ga naar voetnoot3)
| |
60.Wanneer men bij het onderwijs de oorzakelijke bepalingen op zeer eenvoudige wijze behandelen wil, dan kan dit blijkens het voorafgaande overzicht geschieden, door te zeggen, dat zij antwoord geven op de volgende vragen: waardoor of door welke oorzaak, waarom, om welke reden of op welken grond, waarmede, waardoor of door welk middel, met welk gevolg of met welk doel, in welk geval of onder welke voorwaarde, in weerwil waarvan. Het spreekt vanzelf, dat hier vooral de gelegenheid tot practische oefening in het verstaan en gebruiken | |
[pagina 110]
| |
van een aantal merkwaardige voorzetsels en bijwoorden zeer gunstig is.
| |
61.Enkele oorzakelijke bepalingen gaan gemakkelijk in bepalingen van hoedanigheid over. Dit is in het bijzonder het geval met bepalingen, waarin een werktuig vermeld wordt, b.v.: iemand met schele oogen aanzien, met grofgeschut aanpakken, met mes en vork eten, enz. Eveneens dient menigmaal de vermelding van een gevolg om de hoedanigheid of graad van een werking of toestand aan te geven, b.v.: tot onkenbaar wordens toe veranderd zijn, tot schreiens toe bewogen zijn. Het meest doet dit geval zich voor, als het gevolg door een bijzin wordt uitgedrukt en in den hoofdzin zoo, zulk, zoodanig, genoeg, te enz. voorkomt: Hij heeft mij zoo geknepen, dat ik bont en blauw zag. Ons huis is zoo klein, dat we geen logé's kunnen hebben. (Vgl. II, § 105).
| |
Bijw. Bepalingen van hoedanigheid en hoegrootheid. | |
62.Evenals de derde groote groep der bijw. bepalingen slechts onvolledig kon aangeduid worden met de namen van twee der belangrijkste soorten, oorzaak en gevolg, is ook bovenstaande benaming slechts eene onvolledige aanduiding van de vierde hoofdgroep. Men zou ook kunnen spreken van bepalingen van wijze en graad, maar deze benaming zou al even onvolledig zijn. De gekozen naam bedoelt dan ook alleen uit te drukken, dat de vierde afdeeling der bijw. bepalingen hoofdzakelijk bijzonderheden omtrent den aard en den omvang van een werking of toestand vermeldt. Nauwkeuriger echter wordt het overzicht van de veelsoortige beteekenissen dezer rubriek, als men de splitsing wat verder doorzet. Dan blijkt, dat omtrent de werking het volgende kan medegedeeld of gevraagd worden:
a. op welke wijze zij geschiedt: Hij loopt snel, Hij loopt op krukken. b. met welke omstandigheden zij gepaard gaat: Hij betrad | |
[pagina 111]
| |
onder toejuichingen de tribune. Hij gaat met een vriend op reis. c. in welk opzicht, of in hoever men zich den inhoud van het gezegde beperkt moet denken: De onderwijzer is ten aanzien van luie jongens onverbiddelijk. Hij is behoorlijk ingelicht betreffende de kosten. d. de hoegrootheid, uitgedrukt in maat, gewicht en prijs, enz.: De balk is een meter lang. Het pak weegt een kilogram. Het boek kost een gulden. Hij is een jaar oud. - of de intensiteit eener werking of graad eener eigenschap: Hij verveelt mij geweldig. Hij is erg verkouden. - of eene verhouding: De bedienden worden bezoldigd naar gelang van hunne bekwaamheden.
| |
63.Uit het voorgaande blijkt wederom, hoe noodzakelijk het voor een taalonderwijzer is, eene groep bepalingen als de behandelde behoorlijk te overzien, om te kunnen beslissen, wat hij daaruit voor zijne leerlingen gebruiken kan. Bij een zeer eenvoudig onderwijs kan men bv. zich beperken tot het onderscheiden van het hoe en het hoegroot. Met flink ontwikkelde leerlingen kan men daarentegen bij voortgezet onderwijs de onderscheiding wat verder voortzetten en hun zoo de begrippen van qualiteit, accident Ga naar voetnoot1), restrictie, quantiteit, intensiteit en proportie bijbrengen, voor zoover deze bij werkingen en toestanden in bepaalde taalvormen kunnen uitgedrukt worden. Maar steeds houde men rekening met de geestelijke draagkracht der leerlingen. Is het alleen om de kennismaking met de hier gebruikelijke bijwoorden en voorzetsels te doen, dan kan men ook volstaan met te doen opmerken, hoe deze bepalingen antwoorden op de vragen: hoe? onder welke omstandigheden? in welk opzicht? hoe groot, zwaar of duur? in welke mate? en in welke verhouding? Overal echter waar het taalonderwijs eenige aanspraak begint te maken op wetenschappelijkheid, d.w.z. waar het aanbrengen of verkrijgen van geordende kennis beoogd wordt, zijn termen in den trant van de gekozene onmisbaar. | |
[pagina 112]
| |
64.Wat den vorm der hoedanigheids- en hoegrootheidsbepalingen betreft, is op te merken, dat daartoe gebruikelijk zijn: I. bijwoorden, II. voorzetselbepalingen, III. accusatiefbepalingen, IV. enkele genitieven en V. enkele infinitieven. Bij de nadere beschouwing der verschillende soorten zullen de voorbeelden in deze volgorde gegroepeerd worden. Het zal dan blijken, dat ook hier slechts een beperkt aantal plaatsbepalende voorzetsels bruikbaar zijn en verschillende voorzetsels van jongere vorming, - waaronder vele samengestelde, - dienen moeten om de ontoereikendheid der eerste aan te vullen. Verdere opmerkingen omtrent den vorm volgen bij de behandeling der afzonderlijke rubrieken.
| |
a. Bepalingen van hoedanigheid. | |
65.Deze groep vermeldt kenmerken, welke in den aard van de werking of toestand gelegen zijn. Dit zijn dan attributen van de werking, die in dit opzicht een gelijksoortigen dienst doen als de qualitatieve adjectieven ten aanzien van zelfstandigheden. I. Snel loopen, weelderig tieren, zich dapper weren, slaafsch Ga naar voetnoot1) gehoorzamen, schriftelijk mededeelen, angstig omkijken, lustig zingen, amphitheatersgewijze oploopen, schertsend antwoorden. Zus, zoo, (al)dus, eveneens, enz. II. Met ijver werken. Op de kortste manier zijn doel bereiken. In het geheim onderhandelen. Met milde hand uitdeelen. In rijen of aan hoopen leggen. Per rijt uig of te voet gaan. Te vuur en te zwaard verwoesten. In een oogwenk verdwijnen. Met aarzelende schreden naderen. Van het blad zingen. Op de koord dansen.
Opmerking. Voor deze soort van bepalingen zijn de bijwoorden als hoofdvorm te beschouwen. De meeste dezer zijn uit adjectieven ontstaan. | |
[pagina 113]
| |
Het kan somtijds eenige moeilijkheid opleveren te beslissen, of zulk een bijwoord van hoedanigheid wel als zoodanig mag beschouwd worden en niet als bijv. nwd. moet aangemerkt worden. In zulk een geval is het een eenvoudig hulpmiddel, te beproeven, of het bijwoord kan vervangen worden door op eene.... manier. Zoo kan het eenigszins twijfelachtige voorbeeld: Angstig keek hij om, vervangen worden door: Op eene angstige manier keek hij om.
| |
b. Bepalingen van omstandigheid. | |
66.Deze vermelden bijzonderheden, die niet in den aard der werking gelegen zijn, maar er mede gepaard gaan. Eigenlijk vormen deze bepalingen een tweede gezegde, dat bij het eerste ingelijfd wordt. Zoo is Hij klopt vergeefs = Hij klopt en het baat niet; Hij slaapt met open vensters = Hij slaapt en heeft de vensters open; Hij kwam ouder gewoonte te laat = Hij kwam te laat en dit is eene gewoonte van hem; Hij ging heen zonder te groeten = Hij ging heen en groette niet; enz. Men kan dan ook deze bepalingen hieraan herkennen, dat hare beteekenis meestal door een bijzin met terwijl kan weergegeven worden; b.v.: Hij gaat met zijne vrouw op reis = Hij gaat op reis, terwijl zijne vrouw medegaat. Men beproeve dit middel aan de straks volgende voorbeelden. Wordt de begeleidende omstandigheid door een bijwoord aangegeven, dan is dit gewoonlijk slechts eene korte aanduiding er van, die in verband met den geheelen zin echter dadelijk begrepen wordt. In de voorbeelden wordt de zin van enkele dezer aanduidingen in woorden gebracht. I. Hij waarschuwde vergeefs. Hij doet het gaarne of noode. (Met of zonder lust.) Hij kreeg zelfs of slechts een pak kleeren. (De gift wordt door den spreker buitengewoon of min gevonden). Hij heeft nòg dat geld. (Hij had het te voren ook al.) Hij heeft nog honderd gulden. (Hij had te voren meer). Hij heeft reeds of pas honderd gulden. Geef mij ook een glas bier. Ga naar voetnoot1) Hij komt alleen. Hij komt weer hier. | |
[pagina 114]
| |
Hij heeft geen geld meer. Hij deed het goedschiks. Zie verder III, § 107 onder 2o, en Opm. 3. II. Hij zat bij een kaarsje te schrijven. Hij heeft het in een roes gezegd. Met leege handen. Met een behuild gezicht. Zonder mijne toestemming. Op zijne knieën. Op bloote voeten. Onder groot lawaai. Wij dronken thee in plaats van koffie. Bij wijze van vergoeding zond de jager mij een haas. III. Hij drong naar binnen, het mes in de hand. De ramen opengeschoven en de gordijnën opgehaald zaten zij voor een ieder te kijk. IV. Hij kwam ouder gewoonte te laat. Hij keerde onverrichter zake terug. V. Zonder te waarschuwen. In plaats van te studeeren.
Opmerking. Hier valt op te merken, dat een deel der hierna te behandelen bepalingen van gesteldheid, nl. die, welke de gesteldheid van het onderwerp gedurende de werking te kennen geven, eigenlijk niets anders zijn dan omstandigheidsbepalingen, secondaire gezegden, maar uitgedrukt door een adjectief of deelwoord: Doodarm keerde hij terug. Wat hij dronken misdeed, moet hij nuchter boeten. Waggelend verscheen hij in de zaal. Stervend greep hij naar zijn zwaard. Half geradbraakt kwamen wij te Keulen aan. Bij de beschouwing der bepalingen van gesteldheid komt dit onderwerp nogmaals en dan iets uitvoeriger ter sprake.
| |
c. Bepalingen van beperking. | |
67.Deze antwoorden op de vraag: in welk opzicht of in hoever en zijn den spreker een middel, om door een voorbehoud of eene uitzondering eene grens te stellen aan de bedoeling zijner woorden. I. Hier-, daar-, waaromtrent, dienaangaande, mijnentwege. II. Aangaande de zaak. Betreffende het ongeval. Omtrent hunne plannen. Nopens den stand der onderhandelingen. Tegen zijne minderen. Jegens zijne meerderen. Ten aanzien van, ten opzichte van deze voorstellen. Voor in | |
[pagina 115]
| |
huis is die jas nog goed genoeg. Arm aan geld. Rijk aan verstand. Jong van hart. Donker van uitzicht. Timmerman van beroep. Hij is mij in leeftijd vooruit, in rang mijn mindere. Doof voor mijne vermaningen. Buiten mij is er niemand thuis. Behoudens de Koninklijke goedkeuring.
Opmerking. Daar eigenlijk iedere bepaling eene beperking inhoudt, moet deze term in den aangegeven zin enger opgevat worden, nl. als restrictie, voorbehoud of uitzondering. Indien men in de verschillende gegeven voorbeelden de bepalingen weglaat, dan ziet men, hoe de laatste steeds middelen zijn om in te binden en niet meer te zeggen, dan men kan verantwoorden. Een hulpmiddel om den aard der bepaling te herkennen vindt men in de proef, of men den inhoud er van door een zin met Wat ... betreft, kan weergeven. Dit geldt echter niet voor de beide laatste voorbeelden, welke uitzonderingen vermelden. Uitzonderingen worden gewoonlijk uitgedrukt door (meest onvolkomen) bijzinnen, aanvangende met de voegwoorden: behalve (dat), uitgenomen (dat), dan (dat), enz. (Vgl. II, § 108.)
| |
d. Bepalingen van hoeveelheid, graad en verhouding. | |
68.Deze vermelden bijzonderheden van een werking, toestand of eigenschap, die op eene voorafgaande telling, meting, weging, of in het algemeen op eene schatting of waardeering berusten. 1. De hoeveelheid wordt meest door een zelfst. nwd. in den 4en nvl. uitgedrukt: Lekker is een vinger lang. Een centenaar zwaar. Een jaar oud. Een daalder waard. Dat kost een gulden. De tarwe geldt zeven gulden. Dat weegt een kilogram. Het vriest tien graden. Het schot week een c M. af. Het scheelde geen haar. 2. De intensiteit eener werking of graad eener eigenschap wordt uitgedrukt door bijwoorden: veel, weinig, half, meer, minder, heel, al (Hij wordt al dikker,) zeer, erg, genoeg, te, bijzonder, bijna, schier, nagenoeg, nauwelijks, hoogst, ongemeen, verbazend, schrikbarend, ontzettend, doodelijk, uitnemend, uiterst, alleszins, eenigszins, veelszins, Ga naar voetnoot1) enz.; soms ook door enkele | |
[pagina 116]
| |
voorzetselbepalingen: Op zijn best, in hooge mate, e.a. die echter als bijwoordelijke samenstellingen te beschouwen zijn. 3. De verhouding wordt uitgedrukt met de voorzetsels naarmate van, naar gelang van, naar: De gymnasten worden geschaard naar de grootte. De belooning wordt geregeld naarmate (naar gelang) van de bekwaamheden.
Opmerking. Eigenlijk zouden in deze afdeeling ook alle plaats- en tijdsbepalingen behooren, die het hoever (§ 43, 3o), het hoe lang (§ 46, 3o) en vooral die het hoe dikwijls (§ 46, 4o) vermelden. Er is echter reden om deze bepalingen onder de rubrieken van plaats en tijd te laten, daar men anders bij de behandeling van den bijzin ook zinnen als: Zoo ver (als) ik hem zien kon, Zoolang (als) ik er woonde, Zoo vaak (als) ik er kwam, niet meer tot de plaats- en tijdsbepalende zou kunnen brengen. En deze worden, blijkens het wegvallen van het voegwoord als en het regelmatig pauzeeren vóór zoo en niet achter ver, lang en vaak, ontwijfelbaar algemeen als bijzinnen van plaats en tijd beschouwd, en niet als vergelijkende zinnen, die een graad of hoeveelheid aangeven.
| |
Bijw. Bepalingen van modaliteit. | |
69.Onder dezen traditioneelen naam Ga naar voetnoot1) worden de bepalingen samengevat, die de al of niet-werkelijkheid van eene gedachte helpen uitdrukken en de daartusschen liggende gevallen van niet-werkelijkheid. Deze gevallen zijn zeer talrijk: eene werking of toestand kan vermeld worden als mogelijk, als min of meer waarschijnlijk, als noodzakelijk, als eene belofte, een voornemen, eene verwachting, eene verplichting, een gerucht, een schijn, enz. Het aantal nuanceeringen is voor geen complete opsomming vatbaar. De vraag is hier echter alleen: welke speciale middelen | |
[pagina 117]
| |
hebben zich in de taal ontwikkeld om deze bijbegrippen, die bij de vermelding van een werking of toestand kunnen voorkomen, uit te drukken? Vooreerst geschiedt dit voor een deel door de vormen van het werkwoord zelf. Hij komt. Hij kome. Kom! Kwam hij hier, ik zou... enz. Ga naar voetnoot1) Vervolgens komt het voor, dat de soort van niet-werkelijkheid wordt uitgedrukt door den persoonsvorm van het gezegde, terwijl de eigenlijke werking of toestand wordt vermeld door een volgenden infinitief: Hij denkt te komen. Hij hoopt, vreest, belooft, weigert, verlangt, ziet er tegen op te komen, enz. Hij kan, wil, moet, mag komen, enz. Hij schijnt, lijkt, heet te komen, enz. In sommige dezer gevallen wordt de werking als het voorwerp van den persoonsvorm beschouwd, maar in andere worden de persoonsvormen als een meer ondergeschikt element in het gezegde gevoeld, en worden deze onderscheiden met den term hulpwerkwoorden van modaliteit. De bijzonderheden daaromtrent komen ter sprake bij de behandeling der hulpwerkwoorden. Ga naar voetnoot2) Eindelijk geschiedt de hier bedoelde aanwijzing ook door de hier aan de orde zijnde bijwoordelijke bepalingen, voor het grootste deel bestaande uit bijwoorden, ofschoon voorzetselbepalingen en zelfs enkele overgebleven genitieven niet ontbreken. In het volgende overzicht zijn deze bepalingen eenigszins naar hunne beteekenissen gerangschikt Ga naar voetnoot3). Zij kunnen dienen: 1o. om de werkelijkheid te bevestigen: ja, wel, al (in: al of niet), blijkbaar, gewis, inderdaad, bepaald, stellig, zeker, voorwaar, waarachtig, waarlijk, werkelijk, ongetwijfeld, met zekerheid, met stelligheid, enz. 2o. om eene noodzakelijkheid te helpen uitdrukken: noodwendig, noodzakelijk, beslist, volstrekt, enz. | |
[pagina 118]
| |
3o. om eene mogelijkheid uit te drukken: licht, misschien, soms, denkelijk, mogelijk, vermoedelijk, waarschijnlijk, naar alle waarschijnlijkheid, naar allen schijn, enz. 4o. om een schijn, eene bijzondere opvatting, een gerucht enz. uit te drukken: schijnbaar, oogenschijnlijk, mijns inziens, mijns bedunkens, mijns erachtens, naar mijn oordeel, volgens de dagbladen, volgens de geruchten, enz. 5o. om naar eene werkelijkheid te vragen of de vraag te versterken: wel? immers? toch? niet waar? ook? 6o. om op te wekken, iets werkelijkheid te doen worden: Haast je toch! Kom dan! Ga je gang maar! Kom dan toch! 7o. om eene werkelijkheid toe te geven: Wel (of weliswaar) is hij rijk, maar... Of hij al (ook) zijn best doet,.... enz. 8o. om eene werkelijkheid te ontkennen: niet, geenszins, onmogelijk, volstrekt niet, geen zier, geen lor, geen haar, geen duit, geen sikkepit, enz.
Opmerkingen. 1. In sommige spraakkunstige beschouwingen wordt ten aanzien van de modaliteitsbepalingen in betrekking tot de overige bijw. bepalingen het volgende onderscheid gemaakt. Terwijl de laatste in het algemeen als bepalingen van het gezegde beschouwd worden, heet het van de eerste, dat zij als bepalingen van de koppeling aan te merken zijn. Zoo zouden in: Hij komt hier, hij komt morgen, hij komt gaarne de bijwoordelijke bepalingen bij komt, en in: Hij komt misschien, stellig of niet, bij de verbinding Hij komt behooren. Voor dit onderscheid bestaat o.i. geen grond, of liever, wat men van de modaliteitsbepalingen in het bijzonder beweert, geldt Ga naar voetnoot1) voor alle bijw. bepalingen. Indien men zegt, dat dit bepalingen van het gezegde zijn, dan beteekent dit niet anders, dan dat zij kenmerken aangeven van de werking, welke in het gezegde, als van eene zelfstandigheid uitgaande, vermeld wordt. Alzoo zijn niet alleen misschien, stellig, niet, maar evenzeer hier, morgen, gaarne bepalingen van een komen, uitgaande van een 3en persoon, m.a.w. niet van komt, maar van hij komt of van zijn komen. 2. Het zal sommigen moeilijk vallen, de gedachte los te laten, dat de modaliteitsuitdrukkingen eigenlijk geen bepalingen zijn. Met het oog hierop nog enkele overwegingen omtrent dit onderdeel. Het is waar, dat deze uitdrukkingen de bijzonderheid vertoonen - en hierop dient bij het onderwijs gelet te worden - dat zij niet op | |
[pagina 119]
| |
eene vraag, aanvangende met een vraagwoord, maar wel op eene, beginnende met een persoonsvorm, antwoorden: Komt hij al of niet? Antw.: Hij komt, Hij komt wel, Hij komt misschien, Hij komt niet, Hij komt niet, enz. In het laatste geval wordt de ontkenning door den nadruk versterkt. Intusschen verlieze men niet uit het oog, dat deze beschouwing alleen voor mededeelende zinnen geldt. In vragende en gebiedende zinnen is de modaliteitsuitdrukking alleen eene versterking of wijziging van de vraag of het gebod. Men kan nochtans voor de vermelde eigenaardigheid oog hebben, zonder daarom verplicht te zijn, deze uitdrukkingen uit de rij der bepalingen te verwijzen. Men doet o.i. beter met de definitie van den term bepaling dan wat uit te zetten. Wat de uitdrukkingen misschien, mogelijk, denkelijk, enz. betreft, wordt er trouwens gewoonlijk geen bezwaar gemaakt. Immers men zou dan in: eene mogelijke vergissing, eene wenschelijke verbetering, eene noodzakelijke voorwaarde, enz. de gespatiëerde woorden evenmin bijvoeglijke bepalingen kunnen heeten. Bij de ontkennende woorden als niet, geenszins, blijft men echter aarzelen. Het is dan ook waar, dat zij kwalijk als omschrijvingen, als aanwijzingen van kenmerken te beschouwen zijn. In § 36 en de 1ste alinea op blz. 82 is echter reeds aangewezen, dat dit wel de meest voorkomende dienst der bepalingen is, maar dat zij in bijzondere gevallen nog wel iets meer doen, bv. kenmerken releveeren, aanduiden, er naar vragen of de afwezigheid er van aangeven. Er is dus slechts eene kleine schrede te doen, om ook de ontkenningsmiddelen, voor zoover ze op zich zelf staande woorden zijn, onder de bepalingen te rekenen. In geen (niet één of niet een), nooit (niet ooit), enz. onderscheidt men de ontkenning dus niet afzonderlijk, evenmin als in ongeluk, wanhoop, onfeilbaar, enz. Maar geschiedt zij door een bepaald woord, waarom zou men dit dan geene bepaling noemen? Er blijft toch altijd iets gemeenschappelijks tusschen deze ontkenningsmiddelen en alle andere bepalingen. De bepalingen namelijk kan men ook definiëeren als middelen om de gedachte aan eene tegenstelling op te wekken: Een groote jongen (geen kleine), Dit boek (niet dat), Hij woont hier (niet daar), Hij komt morgen (niet op een anderen tijd), enz. Hetzelfde doen de ontkenningen: Niet mijn broeder (maar een ander), niet altijd (maar wel somwijlen of dikwijls), niet volledig (maar wel in zekere mate); en zoo ook: Hij verschijnt niet (maar hij blijft weg), enz. En zoo weinig is men in de praktijk er vreemd aan, de ontkenning als eene bepaling te beschouwen, dat als men niet met on of wan of het tegengestelde woord terecht kan, of deze middelen ondoelmatig acht, men het woord niet zonder bezwaar als attribuut gebruikt: Zijn niet-verschijnen in de kiesvereeniging deed hem veel kwaad. De niet-herbenoeming van den burgemeester was te verwachten; enz. | |
[pagina 120]
| |
Dit zijn eenige overwegingen om te motiveeren, dat ook de ontkenningen onder de bepalingen gebracht worden. 3. Behalve dat, gelijk bij de behandeling van den samengestelden zin (II, § 112) blijken zal, ook bijzinnen dezen dienst kunnen verrichten, bv. Naar men zegt, naar men wil, enz., geschiedt het ook door kleine tusschenzinnen: geloof ik, meen ik, denk ik, hoop ik, vrees ik, zie ik, hoor ik, is 't niet, me dunkt, enz. Misschien (= 't mag schiên, 't kan gebeuren) en wel is waar zijn zelf uit zulke zinnetjes ontstaan. (Vgl. III, § 108, opm.)
|
|