Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
38.De bijvoeglijke bepalingen zijn woorden of uitdrukkingen, die bijzonderheden van zelfstandigheden vermelden. In het algemeen komen deze bijzonderheden hierop neer, dat ze de qualiteit en de quantiteit der zelfstandigheden uitdrukken, maar ook relaties, b.v. de plaats of den tijd, waarin ze voorkomen, benevens de personen of dingen, waartoe ze in de eene of andere betrekking staan. De bijzonderheden, die men van een ding vermelden kan, zijn echter zoo talrijk en zoo uiteenloopend, dat ze onmogelijk naar hunne beteekenis in rubrieken zijn te brengen. Het best wordt een overzicht van die beteekenissen verkregen, door de vormen na te gaan, waarin de bijvoeglijke bepalingen voorkomen.
Opmerking. In § 36, Opm. is reeds aangewezen, hoe de bepalingen classificeeren of individualiseeren. Vooral is dit met de bijvoeglijke bepalingen het geval; bij de behandeling der bijzonderheden zal dit nog meer uitkomen. Ook is er te letten op de bepalingen, die niet als onderscheidingsmiddel dienen, maar eene aanvulling of uitbreiding inhouden.
| |
39.In de functie van bijvoeglijke bepaling komen een groot aantal woordsoorten voor: a. de lidwoorden: Een man. De koning. De vorsten. b. bijvoeglijke naamwoorden: De ronde tafel. Rieten stoelen. Het dagelijksch brood. Utrechtsche theerandjes. De koninklijke stallen. c. bijvoeglijke voornaamwoorden: Mijn huis. Dit boek. Zulke menschen. Welke menschen. Zeker vorst. d. telwoorden: Drie boeken. Vele boeken. Het derde boek. Het zooveelste boek. e. een naamwoordelijke vorm van het werkwoord (deelwoorden en infinitief): Blaffende honden. Hangende tuinen. Geschilde aardappelen. De vertrokken stoomboot. | |
[pagina 80]
| |
De te ontvangen posten. De te maken sommen. De gelegenheid om te studeeren. De zucht om te behagen. f. een zelfst. nwd. of voornwd. in den 2en nvl.: Vondels werken. De dichter dezer verzen. Willems boek. Eene bete broods. Eliza's vlucht. De verdrijving der Mooren. De plaats der samenkomst. De ure der verlossing. Het lelietje der dalen. De kooplieden onzer dagen. De deugd der verdraagzaamheid. Het juk der zorgen. Het boek der boeken. Mijns gelijke. Enkelen uwer. Het belang der zijnen. Diens broeder. Wiens hoed. Iemands verzoek, enz. g. een zelfstandig nwd. of voornwd. met een voorzetsel: De werken van Vondel. De dichter van deze verzen. Een man van beteekenis. Het bericht van de overwinning. Eene gift aan de armen. De twijfel aan zijne eerlijkheid. Het haantje op den toren. De week na Paschen. Een ongeluk door eigen schuld. Een uitverkoop wegens sterfgeval. Eene verbinding door een tramdienst. Hulp in nood. Uw vertrek ondanks mijn verbod. Thee zonder suiker. Zijne slaafschheid tegenover zijne meerderen. Liefdadigheid naar vermogen. De jongen naast mij. De zorg voor de zijnen, enz. h. een zelfst. nwd. in denzelfden nvl. als het bepaalde woord (= bijstelling): Benjamin Franklin, de uitvinder van den bliksemafleider. De heer N., notaris te Amsterdam. Reinaert de Vos. Ga naar voetnoot1) De provincie Utrecht. Het bijwoord dikwijls. Een hoop werkvolk. Een aantal menschen. De wet-Mackay. De methode-Bouman. Jan van den Berg. Cornelis Tromp. i. een bijwoord: De deur rechts. De stapel links. Het huis hiernaast. De kamer beneden. De jongens buiten. Den dag daarna. Eene maand vroeger. De kosten er van. De middelen er toe. De berichten dienaangaande. Mijn | |
[pagina 81]
| |
broer alleen kan dat niet betalen. De bloedverwanten samen onderhouden het gezin. Zelfs de koning. De koningin vooral. Ook hij. Slechts uw broer. Uw broer alleen of Alleen uw broer. Niet hij.
Opmerking. Uit het overzicht der bovenstaande vormen blijkt, dat deze in het algemeen tot drie groepen van woorden zijn te brengen: 1o. Zelfstandige woorden in den genitief, of voorafgegaan door een voorzetsel: die onder f en g; 2o. Congrueerende woorden: die onder a, b, c, d, e (met uitzondering van de infinitieven) en h; 3o. Onveranderlijke woorden: de infinitieven onder e en de onder i bedoelde bijwoorden.
| |
40.Verschilpunten van beteekenis doen zich bij de behandeling der bijvoeglijke bepalingen niet voor. Eenig verschil van opvatting omtrent groep h komt ter sprake bij de vermelding van enkele bijzonderheden, waartoe de nadere beschouwing der verschillende groepen aanleiding geeft. a. Het lidwoord is de eenvoudigste bijvoeglijke bepaling. Beide soorten van lidwdn. geven te kennen, dat men met eene begrensde eenheid te doen heeft, de (het) met eene bepaalde, een met eene onbepaalde eenheid. In het meervoud dient de alleen om bepaaldheid uit te drukken. - Uitvoeriger toelichting is te vinden in III, § 30 (met opm. 1) en § 31. b. De bijvoeglijke naamwoorden drukken deels eigenschappen uit: eene geurige sigaar, eene ijzeren brug; deels betrekkingen, en wel van plaats: de voorste man, een zijdelingsche aanval; van tijd: de tegenwoordige burgemeester, de aanstaande bruiloft; van oorsprong: Transvaalsche boeren, Vondeliaansche verzen; of al zulke betrekkingen, die door een genitief of een zelfst. nwd. met een voorzetsel uitgedrukt kunnen worden: vaderlandsche geschiedenis (= gesch. des vaderlands), aardrijkskundig leerboek (= leerb. over de aardrijkskunde). Op deze wijze dienen de bijv. nwdn. hoofdzakelijk om de zelfstandigheden te classificeeren en daardoor te onderscheiden. - Zie verder III, § 39. | |
[pagina 82]
| |
Er zijn enkele gevallen, waarin het bijv. nwd. niet als onderscheidingsmiddel dient. Zoo bv. als versiering (epitheton ornans): de onverbiddelijke dood, de snelvoetige Achilles, enz.; of om eene tegenstelling te doen uitkomen: het nette Delft en het berookte Schiedam. Ook wel als gemoeds-attribuut: die arme vrouw, de drommelsche jongen. Eindelijk kan in zulk een aanvullend bijv. nwd. eene oorzaak of reden opgesloten liggen: De hongerige knaap keek begeerig naar de welvoorziene tafel. (Vgl. III, § 38.) Vaak dient een bijv. nwd. om aan eene zelfstandigheid eene eigenschap toe te voegen, die er slechts op indirecte wijze mede in betrekking staat: gezonde kost, een benauwd vertrek, enz. Zie over dit metonymisch gebruik der adjectieven: III, §41.
Opmerking. Om bij het hardop lezen steeds de juiste toonverhouding te kunnen geven aan het bijv. nwd. en het zelfst. nwd., waarbij het behoort, moet er op gelet worden, of het bijv. nwd. ter beperking dan wel ter uitbreiding dient. Wie deze onderscheiding vlug west te maken, heeft ook geen moeite met de toepassing van den in het Fransch geldenden regel, dat adjectieven, die niet als onderscheidingsmiddelen gebezigd worden, in het algemeen vóór de zelfst. nwdn. worden geplaatst, daar er geen aanleiding bestaat om ze door een bijzonderen klemtoon te doen uitkomen: Mon cher ami, une étroite chaumière, le cruel Néron, l'aimable curé, l'intrépide soldat, etc.
c. Van de bijvoeglijke voornaamwoorden Ga naar voetnoot1) dienen de bezittelijke en aanwijzende voornamelijk om te individualiseeren, door het aangeven van de betrekking der bepaalde zelfstandigheid tot den spraakkunstigen persoon: mijn boek, dit boek. Eene dergelijke aanwijzing, als van de aanw. voornaamwoorden uitgaat, geschiedt ook door het bijvoeglijke betrekkelijke voornaamwoord welke. Dit komt uit, als men nagaat, hoe een zin als: Wij bezochten het Blindeninstituut, welke inrichting een bezoek overwaard is, ontstaan is uit twee zinnen: Wij bezochten het Blindeninstituut; die inrichting is een bezoek over- | |
[pagina 83]
| |
waard. Dezelfde aanwijzing, welke in het vnwd. die gelegen is, geschiedt in het eerste geval door welke, door welk woord echter tegelijkertijd eene verbinding der twee zinnen plaats heeft. - Verder worden er door de bepalingaankondigende voornaamwoorden kenmerken of bijzonderheden aangeduid, hetzij om te classificeeren: zulk een boek, hetzij om te individualiseeren: hetzelfde boek. - Met de bijv. vragende voornaamwoorden wordt naar bijzonderheden gevraagd: welk boek, wat voor een boek? - Door de onbepaalde bijvoeglijke voornaamwoorden, - waarvan er maar weinig zijn: zeker, eenig, de een of ander, deze en gene, de eerste de beste, - worden de bijzonderheden als onverschillig of onbekend ter zijde gelaten. d. De telwoorden bepalen de zelfstandigheden, door de hoeveelheid er van of hunne rangorde bepaald of onbepaald te vermelden. Sommige telwoorden waren oorspronkelijk zelfstandige woorden, waarbij de naam der zelfstandigheden in een partitieven genitief als bepaling voorkwam. Bv. Reinaert: ‘Ic hadde jongher sonen achte ende jongher dochteren sevene.’ Thans worden de telwoorden steeds als attributen opgevat, zoo zelfs dat o.a. telkens de schrijffout honderde, duizende menschen, in boeken en dagbladen voorkomt. - Zie verder III, § 69 en volgende. e. Deelwoord en infinitief komen in deze gevallen het meest met de bijv. nwdn. overeen. De onvoltooide deelwoorden zijn altijd bepalingen van de zelfstandigheden, welke als de onderwerpen kunnen beschouwd worden van de werkingen of toestanden, welke zij uitdrukken: Vallende sterren, Hangende tuinen. De voltooide deelwoorden kunnen slechts gedeeltelijk als bijvoeglijke bepalingen voorkomen. Die der overgankelijke werkwoorden kunnen alleen als attributen gebezigd worden ten aanzien van hunne lijdende voorwerpen: De geschilde appel. De gemaakte kosten Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 84]
| |
De voltooide deelwoorden van onovergankelijke werkwoorden kunnen alleen als bijvoeglijke bepalingen van de onderwerpen dezer werkwoorden dienst doen, wanneer deze werkwoorden met zijn, niet wanneer zij met hebben vervoegd worden: Een gevallen appel, een vertrokken stoomboot, de vermeerderde uitgaven, de toegenomen drukte, de ingeslopen drukfouten. Deelwoorden als geblaft, geslapen, gewandeld kunnen niet als bijv. bepalingen dienen. Ook niet die van wederkeerende werkwoorden. Ga naar voetnoot1) (Vgl. III, § 99, opm. 1.) Aangaande den bepalenden infinitief is op te merken, dat hij, als hij op het zelfst. nwd. volgt, door het voorzetsel om voorafgegaan wordt; niet als hij er vóór staat. - Zie ook III, § 95, opm. 6. f. De voorbeelden uit f, g en h bewijzen, dat een zelfstandig naamwoord op drie manieren als bijv. bepaling kan gebruikt worden: 1o. kan de betrekking uitgedrukt worden door een genitief, 2o. door een voorzetsel; 3o. kan het zelfstandig naamwoord eenvoudig naast het bepaalde zelfst. nwd. gezet worden, hetzij er vóór, hetzij er achter, waarmede het dan in naamval congrueert. In de voorbeelden: Bouman's methode, de methode van Bouman, de methode-Bouman, zijn alle drie de gevallen vereenigd. Ga naar voetnoot2) Bijzonder rijk zijn de beteekenissen van den bijvoeglijken genitief. Vandaar dat men in de spraakkunsten | |
[pagina 85]
| |
gewoonlijk eene verdeeling dier beteekenissen in eenige ru brieken aantreft. Deze onderscheiding heeft voor de opscherping van het oordeel haar nut, doch er is bij in het oog te houden, dat hier alweder geen scherpe afbakening mogelijk is Uit het volgende overzicht dezer beteekenissen zal blijken, dat de genitief in het algemeen nu eens aan vereeniging, toebehooren, bezit of verwantschap tusschen twee zelfstandigheden doet denken, dan weer aan scheiding, afzondering, oorsprong of afkomst.
Een bijvoeglijke genitief kan de volgende beteekenissen hebben: 1o. Hij noemt den oorsprong of den voortbrenger der bepaalde zelfstandigheid: Beethovens symphonieén. Bilderdijks verzen. De schatten onzer tinmijnen. 2o. Hij noemt het afkomstige of het voortgebrachte van de bepaalde zelfstandigheid: De ontwerper der wet. De schrijver der brochure. De componist der cantate. De moeder Ismaëls. 3o. Hij noemt als bezitter een persoon: Willems ouders. De bezittingen zijner moeder, of ook wel eene zaak: Het hoofd der school (de school heeft een hoofd). De directeur der fabriek. De eigenaar of de huurder der villa. De chef der onderneming. 4o. Hij noemt het geheel, - d.w.z. eene stof, eene verzameling, eene eigenschap, een meervoud of eene werking, - waarvan een deel wordt aangewezen (partitieve genitief): Eene bete broods. Eene menigte volks. Iets fraais. Een mijner vrienden. Sommigen onzer. Een oogenblik nadenkens. 5o. Hij noemt het onderwerp van een werking of toestand: De opstand der negers. De beweging der troepen. Maurits' overwinning. Willems beterschap. (W. wordt beter). De strengheid des rechters (De rechter is streng); - of ook het voorwerp: De verdediging der stad. De delging der schuld. 6o. Hij noemt kenmerken van plaatsen of tijden: De plaats zijner bestemming. Het land zijner geboorte. De stad zijner inwoning. Het tooneel der misdaad. Het oord zijner ballingschap. - Het oogenblik der ontmoeting. Het uur der wrake. De dag des oordeels. De week der gebeden. Het jaar zijner geboorte. De tijd der samenkomst. De eeuw onzer glorie. 7o. Hij geeft de plaats of den tijd van een ding aan: Het lelietje der dalen. De eik onzer bosschen. De stad der Zeven Heuvelen. De kooplui dier dagen. De schrijvers der 18e eeuw. De woelingen onzes tijds. 8o. Hij maakt een algemeen tot een bijzonder begrip: De | |
[pagina 86]
| |
deugd der verdraagzaamheid. De wet der vergelding. De straf des doods. De regel der uitspraak. 9o. Hij geeft aan een woord eene figuurlijke beteekenis: De lente des levens. De huisgenooten des geloofs. Het zaad des oproers. De band des belangs. De fakkel der tweedracht. De vonk der verdeeldheid. De mist des twijfels. De wolken onzer bezorgdheid. De donder der toejuichingen. 10o. Hij noemt personen of zaken, waarvan de bepaalde zelfstandigheid zich bij uitnemendheid onderscheidt. Men kan dezen genitief, omdat hij een hebraïsme is en door de taal des bijbels in de onze drong, den Hebreeuwschen of Bijbelschen, of naar zijne beteekenis den superlatieven genitief noemen. Hij komt slechts voor in een beperkt aantal uitdrukkingen: De Heer der Heeren. Het boek der boeken. IJdelheid der ijdelheden. De dag der dagen. Vondel gebruikte den vorm met zekere voorliefde: Noach, aller treurspelen treurspel. Aller sceptren scepter. O schijf der schijven (voor de zon). - Van Java zegt Potgieter: Wees geprezen, eiland der eilanden, dat rijken beschaamt! en New-York spreekt hij toe als Stad der Steden. - De deftige vorm leent zich begrijpelijkerwijze ook tot schertsend gebruik: O, uil der uilen! g. Onder de bijvoeglijke voorzetselbepalingen komen er allereerst voor, die omschrijvingen zijn van een 2en nvl. Daarbij sluiten zich ook gevallen aan, die niet door een genitief weer te geven zijn: Een woord van verzoening. Een paling van een pond, enz. Eigenaardig zijn voorbeelden als: Een schat van een kind. Een reus van een kerel. Een dot van een hoedje. Scheepstouwen van zenuwen. Kalfsbiefstukken van handen en wolbalen van beenen (van Deyssel), in welke verbindingen het grammatisch bepaalde woord eigenlijk het bepalende is. Verder zijn het lijdende, meewerkende en oorzakelijke voorwerpen, die bijv. bepalingen worden, als het werkwoord het karakter van een zelfst. nwd. krijgt: De schildering der ellende. Gehoorzaamheid aan de wet. Een beroep op de wet. En eindelijk zijn het bijwoordelijke bepalingen, die een bijvoeglijk karakter krijgen, doordat ze, in plaats van met een gezegde, met een substantief verbonden zijn: De telegraafpalen langs den spoorweg, enz. (Vgl. III, § 117.) h. Aan den term bijstelling of appositie moet eene wat ruimere beteekenis toegekend worden, dan dat dit zinsdeel alleen eene | |
[pagina 87]
| |
andere benaming voor de bepaalde zelfstandigheid zijn zou. Eene bijstelling is - en de naam drukt dit vrij goed uit - een zelfstandig naamwoord, dat onmiddellijk, d.i. zonder voorzetsel of zonder genitiefteeken naast het bepaalde woord als bepaling wordt geplaatst. Is zulk eene bijstelling een eigennaam, dan is er eigenlijk geen sprake van een naamval: De wet-Van Houten. Het dagblad De Standaard. Is zij een soortnaam, voorafgegaan door een lidwoord of bijv. voornaamwoord, dan wordt het bijeenbehooren der beide elementen door congruentie van naamval uitgedrukt. Het spreekt vanzelf, dat twee aldus vereenigde zinsdeelen zeer licht van functie verwisselen kunnen. Om dit goed in te zien, is het noodig zich de voornaamste gevallen voor te stellen, waarin het bepaalde en de bepaling op de hier bedoelde wijze verbonden zijn.
1o. Aan den naam van eene zelfstandigheid kan door bijstelling eene secondaire mededeeling verbonden worden: Benjamin Franklin, de zoon eens armen zeepzieders. Willem van Oranje, de vader des vaderlands. De heer N., notaris te Amsterdam. Het is duidelijk, dat het tweede element in deze gevallen de bepaling of bijstelling is. De eigennamen gaan vooraf en met de soortnamen wordt er iets bijzonders van gezegd. Echter kan het ook omgekeerd zijn: De notaris van ons dorp, de heer N., heeft enz. Hier wordt de soortnaam bepaald door den eigennaam. 2o. Bijstelling heeft ook plaats, als soortnaam en eigennaam verbonden worden als middel om eene zelfstandigheid te onderscheiden van andere. Hier kan zich vooreerst het geval voordoen, dat de eigennaam bepaling van den soortnaam is. In welke provincie zijt gij geboren? In de provincie Gelderland. Welke bijwoorden hebben onregelmatige trappen van vergelijking? De bijwoorden dikwijls, gaarne, enz. Omgekeerd kan zonder verandering der volgorde de soortnaam bepaling van den eigennaam zijn: Hoeveel inwoners heeft Utrecht? Welk Utrecht bedoelt ge? De stad Utrecht. Welk glanzen schrijft men met eene z? Het werkwoord glanzen. - Eindelijk is de verbinding somtijds zoo innig, dat het bepaalde en de bepaling niet meer van elkander te onderscheiden zijn: Reinaert de Vos. Jan de Rijmer. Burgemeester den Tex. Oom Jan. 3o. Door bijstelling wordt ook een hoeveelheids- of verzamelwoord verbonden met een zelfstandig naamwoord, dat eene stof, eene verzameling of een meervoud noemt: Een glas wijn. Een hoop werkvolk. Een aantal menschen. Is het de bedoeling, de hoeveelheid te doen uit- | |
[pagina 88]
| |
komen, dan is het hoeveelheidswoord als bepaling te beschouwen: De zieke mag een glas wijn per dag hebben, meer niet. Een aantal kinderen zijn afwezig door ziekte. Het kan echter ook voorkomen, dat het volgende woord als bepaling moet worden aangemerkt: Drink liever een glas water. Het aantal jongens in die klasse is veel grooter dan het aantal meisjes. 4o. Als bijstellingen zijn ook te beschouwen de met een koppelteeken aan een voorafgaand substantief verbonden toevoegingen in uitdrukkingen als: Het amendement-Hartogh. De wet-Mackay. De Secretaris-Penningmeester. Een luitenant-kwartiermeester. De schoolbank-Kunze. De methode-Bouman. Hier is van verwisseling geen sprake. Het laatste deel is steeds het bepalende element. 5o. Eindelijk worden ook nog de voornamen en familienamen door bijstelling vereenigd: Jan van den Berg. Regel is, dat de voornaam bepaling van den familienaam is: Cornelis Tromp. Het kan echter ook gebeuren, dat de familienaam als bepaling moet beschouwd worden: Welke Jan? Jan vanden Berg.
Opmerking. De zwarigheid, ontstaande uit de mogelijkheid van rolverwisseling bij de bijstellingen, is intusschen, met het oog op het practische belang der onderscheiding voor het zuiver schrijven, minder groot, daar de door bijstelling verbonden woorden, als er van verbuiging sprake is, toch denzelfden naamval hebben, welke naamval altijd wel vast te stellen is, ook al verkeert men in twijfel, welk woord als het bepaalde en welk als bepaling moet aangemerkt worden. Zoo schrijft men: Een glas roode wijn smaakt mij het best, en Ik drink het liefst een glas rooden wijn, onverschillig of men glas dan wel wijn als bepaling beschouwt. Wel van eenig belang is de juiste onderscheiding van het bepaalde en de bepaling, als een collectief + een zelfstandig naamwoord samen het onderwerp uitmaken, nl. met het oog op de keuze van den getalvorm van het werkwoord in het gezegde. Elk geval moet dan op zich zelf beoordeeld worden. (Vgl. de voorbeelden onder h 3o.)
i. Het gebruik van bijwoorden als links, rechts, boven, daarna, enz. is op dezelfde wijze te verklaren, als dat van de bepalingen in Het haantje op den toren, enz. De bijwoordelijke bepaling is eenvoudig als plaats- of tijdbepalend attribuut achter het zelfstandig naamwoord geplaatst. Aan een wegvallen van een werkwoord te denken geeft een onhistorische voorstelling van het ontstaan dezer bepalingen. Eene tweede groep bijwoorden, die eene bepalende functie bij een substantief kunnen verrichten en er vóór of achter kunnen staan, zijn de bijwoorden niet, alleen, slechts, ook, vooral, | |
[pagina 89]
| |
bovenal, zelfs, enz. Behalve het modale niet, zijn de overige alle bijwoorden van omstandigheid, en ten aanzien van de substantieven, waarbij zij behooren, hebben zij ontkennende, versterkende of uitzonderende kracht. Opgemerkt moet worden, dat deze woorden bij nagenoeg alle zinsdeelen dezen dienst kunnen verrichten: Zelfs nu, Vooral na den middag, Ook 's avonds, Slechts twee, Niet heden, enz. Ga naar voetnoot1) |
|