Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
35.Na de beschouwing van het gezegde als de kern van den zin, van het onderwerp als uitgangspunt of middelpunt der in het gezegde vermelde werking of toestand, en van de voorwerpen als daarin noodwendig betrokken zelfstandigheden, | |
[pagina 75]
| |
komen de zinsdeelen aan de beurt, welke bestemd zijn om den inhoud van den zin nauwkeuriger en voller te maken. Deze zinsdeelen heeten bepalingen. Het baart eenige moeilijkheid deze zinsdeelen scherp af te zonderen van de drie reeds behandelde soorten, omdat aan den term bepaling zulk een ruim begrip kan gehecht worden, dat ook de voorwerpen en zelfs de onderwerpen daaronder gebracht kunnen worden. Omtrent de voorwerpen is bovendien reeds opgemerkt, dat zij evenzeer verwant zijn met de bepalingen, als met de onderwerpen. Om aan deze moeilijkheid te ontkomen, is het noodig het begrip bepaling nader te omschrijven en de vraag, in hoeverre de voorwerpen als bepalingen te beschouwen zijn, voorloopig ter zijde te stellen.
| |
36.Bepalingen zijn woorden of uitdrukkingen, waardoor in een zin, buiten het gezegde om, nadere bijzonderheden worden opgenomen omtrent de in dien zin vermelde zelfstandigheden, of omtrent hunne werkingen, toestanden en eigenschappen: De oudste leerling deed het woord. Hij kwam vroeg. Hij was gisteren ziek. De vrij kostbare maatregel trof geen doel. De middelen om te bepalen zijn tot drie groepen te brengen: 1o. Zelfstandige woorden in een 2en of 4en nv., of voorafgegaan door een voorzetsel: Het vertrek der troepen. De winkel op den hoek. Hij kwam des morgens. Hij kwam den volgenden dag. Door dien rukwind sloeg de boot om. 2o. Congrueerende, d.i. met het bepaalde woord in nvl. overeenstemmende vormen van veranderlijke woorden: De oude man is ziek. De boeken des Ouden Verbonds. Hij hielp den ouden man. Den eersten April verloor Alva zijn bril. 3o. Onveranderlijke woorden: Hij woont hier. Hij komt straks.
Opmerking. De gegeven definitie van de bepalingen in het algemeen komt in hoofdzaak overeen met hetgeen Paul Ga naar voetnoot1) op meer aanschouwelijke manier van deze zinsdeelen zegt, nl. dat zij gedegra- | |
[pagina 76]
| |
deerde gezegden zijn. Gedegradeerd is hier eigenlijk het rechte woord niet; secondaire gezegden, gezegden van den tweeden rang, drukt misschien beter de bedoeling uit. Maar het gezichtspunt, dat er door aangegeven wordt, is juist. Bij eene naïeve gedachtenuiting wordt voor de mededeeling van elke nieuwe bijzonderheid een nieuw gezegde en dus een nieuwe zin noodig: Er was ereis een man, en die man was kleermaker. Die kleermaker woonde in een huisje en dat huisje lag aan den voet van een berg, enz. In het Mnl. ontmoet men meermalen nog voorbeelden van zulk eene primitieve manier om voor bijzonderheden van ondergeschikt belang een afzonderlijk praedicaat te gebruiken. Het opnemen van bepalingen in een zin behoort dus ook tot de vorderingen in de ontwikkelingsrij der taalverschijnselen. De zinnen worden er rijker en nauwkeuriger door. Wanneer men zeer algemeen wil blijven, dan kan men van de bepalingen zeggen, dat het doel er van is, den omvang eener voorstelling te beperken. Hoe meer kenmerken van eene voorstelling opgegeven worden, hoe geringer haar omvang wordt. De beperking is dan daarin gelegen, dat de voorstelling geclassificeerd, d.i. tot eene bepaalde rubriek gebracht wordt: een groote hond, Friesche schaatsen, zulke boeken, buiten wonen, op Zondag werken, met een grendel sluiten, enz., of dat ze geïndividualiseerd, d.i. met een bepaalden persoon of zaak in betrekking gebracht wordt, of in 't algemeen zoo duidelijk aangewezen, dat verwarring met andere voorstellingen onmogelijk is: deze hond, mijne schaatsen, wiens boeken, te Amsterdam wonen, aanstaanden Zondag vertrekken, met dezen sleutel sluiten, enz. Intusschen, de bepalingen vermelden niet altijd kenmerken, d.w.z. onderscheidingsmiddelen, zij vermelden ook aanvullende bijzonderheden, waardoor zij de voorstelling uitbreiden, wat vooral bij de bepalingen van zelfstandigheden voorkomt: Die moeilijke sommen hebben mij een vol uur gekost. Onze buurman, een gezellige prater, komt 's avonds wel eens aanloopen. Het stille Delft was nu in rep en roer. Al werden de gespatiëerde bepalingen weggelaten, die sommen, onze buurman en Delft zouden even nauwkeurig aangewezen zijn. Terwijl eene bepaling in het algemeen bijzonderheden van een ding of werking vermeldt, moet opgemerkt worden, dat er ook bepalingen zijn, die: 1o. alleen bijzonderheden aanduiden: Hier is het boek. Zulke maatregelen. Dergelijke bepalingen. Hij woont hier. Dan komt hij. Daardoor kwam het. Daarom gaf hij toe. Daartoe zal het leiden. Zoo deed hij. Hij is even schuldig. 2o. naar bijzonderheden vragen: Welke handschoenen kiest gij? Waar woont hij? Wanneer komt hij? Hoe vaart gij? Hoeveel kost dit boek? | |
[pagina 77]
| |
3o. alleen onbepaaldheid aanduiden: Een koning. Zeker vorst. Te eeniger tijd. Hij houdt zich ergens verscholen. Als het ooit gebeurt. Zus of zoo handelen.
| |
37.Het nut van een helder overzicht der bepalingen bestaat hierin, dat het een duidelijk inzicht geeft in de diensten der verschillende woordsoorten, der verschillende naamvallen, (in het bijzonder van de drie afhankelijke naamvallen), en der verschillende voorzetsels. Om een dergelijk overzicht te verkrijgen is eene groepeering der bepalingen noodig. In het algemeen is reeds als beginsel gesteld, dat de rangschikking der zinsdeelen in de eerste plaats door hun dienst en vervolgens door hun vorm bepaald wordt. In het volgende zal alzoo de eerste onderscheiding der bepalingen geschieden naar de functie. De zinsdeelen, welker behandeling voorafgegaan is, gezegde, onderwerp en voorwerp, doen in de zinnen twee zeer onderscheiden soorten van elementen aanwezig zijn, welke behoefte kunnen hebben aan nadere bepaling: 1o. Werkingen (waaronder ook begrepen: toestanden en eigenschappen), ook wel niet-zelfstandigheden te heeten; 2o. Zelfstandigheden, d.w.z. wezens of dingen, of als zoodanig voorgestelde werkingen of toestanden. De verhouding dezer elementen is die van een doen tot een ding, van eene voorstelling in beweging tot eene voorstelling in rust. Dit onderscheid leidt tot zeer merkwaardige verschillen in de wijze, waarop deze elementen bepaald worden, en derhalve tot eene hoofdverdeeling der bepalingen in twee groepen: 1o. Bepalingen van werkingen, toestanden of eigenschappen, adverbiale of bijwoordelijke bepalingen. 2o. Bepalingen van zelfstandigheden, attributen, adnominale, attributieve of bijvoeglijke bepalingen. Als derde groep moeten hiervan onderscheiden worden die bepalingen van zelfstandigheden, welke een deel uitmaken van het gezegde (praedicaat) en die, de voorstelling daarvan wij- | |
[pagina 78]
| |
zigend, als een overgang tusschen 1o. en 2o. aangewezen worden met den naam van praedicatieve attributen of bepalingen van gesteldheid. Ofschoon streng genomen de bijwoordelijke bepalingen zouden moeten voorgaan, worden de bijvoeglijke bepalingen als het eenvoudigst het eerst in bijzonderheden behandeld.
Opmerkingen. 1. Het is jammer, dat we voor de beide hoofdgroepen van bepalingen geen algemeen erkende namen bezitten, die in den trant van de termen gezegde, onderwerp en voorwerp althans eenigermate als benoeming der functie beschouwd konden worden. De namen bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling toch zijn ontleend aan de woordsoorten, die het meest voor beide functiën gebruikelijk zijn, wat allicht tot verwarring aanleiding geeft en uit het oog doet verliezen, dat ook andere woordsoorten voor de eene en de andere functie in aanmerking komen. In attributen heeft men zulk eene benaming, maar de tegenstelling, die ter aanwijzing van de bijwoordelijke bepalingen dienst zou kunnen doen, ontbreekt. In Duitschland gebruikt men bij het eerste taalonderwijs dikwijls de termen Beifügung en Umstand, terwijl in het laatste geval in de Fr. spraakkunst de term circonstanciel gebezigd wordt. Wij kennen geene doelmatige vertaling dier termen, maar meenen toch, dat het geen kwaad kan, om ter verheldering van hetgeen met de termen bijvoeglijke en bijwoordelijke bepalingen bedoeld wordt, nu en dan van bijvoegingen en omstandigheden te spreken. Ook zou men af en toe de aequivalenten zelfstandigheidsbepalers en toestandsbepalers kunnen bezigen. Zijn na eenigen tijd de juiste begrippen bij de leerlingen aanwezig, dan kan het gebruik van de aanwijzingen bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling geen misverstand meer opleveren. 2. Bij de behandeling der bepalingen moet men er zich op voorbereid houden, dat de rubrieken, die men maakt, niet altijd scherp van elkander gescheiden zijn, maar soms ongemerkt ineenvloeien. Reeds de derde der hoofdgroepen, welke hierboven vastgesteld zijn, is daarvan een voorbeeld. In den regel kan men licht uitmaken, of men met eene bijvoeglijke of met eene bijwoordelijke bepaling te doen heeft. Toch zijn er ook gevallen, waarin dit niet zoo gemakkelijk is. Dit is wel te verklaren, als men bedenkt, hoe innig gezegde en onderwerp verbonden zijn; daardoor kan het niet anders, of het moet in sommige gevallen bezwaar opleveren, met beslistheid vast te stellen of eene bepaling de zelfstandigheid of de werking kenmerkt. Wie zal b.v. met zekerheid uitmaken, of in Vroolijk kwam hij thuis en Vroolijk deed hij zijn plicht het kenmerk vroolijk op het onderwerp òf op de werking betrekking heeft. | |
[pagina 79]
| |
Bij de behandeling der bepalingen van gesteldheid zal echter blijken, dat het letten op den vorm deze moeilijkheid uit den weg kan ruimen. |