Nederlandsche spraakkunst
(1892-1896)–C.H. den Hertog– Auteursrecht onbekendHandleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers
15.De voorwerpen zijn eene derde soort van zinsdeelen, nauw in karakter verwant met de onderwerpen. Toch zijn zij met deze niet geheel op ééne lijn te stellen. Terwijl het namelijk eene hooge uitzondering is, dat een gezegde zonder vermelding van een onderwerp kan voorkomen, zijn er zeer veel gezegden, die wel het noemen of aanduiden van een onderwerp vereischen, maar waarbij van geen tweede zelfstandigheid sprake is, die eveneens noodzakelijk in de werking of toestand, door het gezegde uitgedrukt, is betrokken. Wat echter deze zinsdeelen tot verwanten van de onderwerpen maakt, is dat hunne vermelding noodzakelijk is ter completeering van het door het gezegde uitgedrukte begrip, en dat door eigenaardige middelen op eene constante wijze hunne betrekking tot dat gezegde wordt uitgedrukt. Wordt bij de onderwerpen die betrekking steeds door den nominatiefvorm aangegeven, bij de voorwerpen geschiedt dit steeds, hetzij door een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vasten naamval, - accusatief, datief of genitief - hetzij door een vast voorzetsel. Dit is de korte samenvatting van hetgeen in de volgende paragrafen geleidelijk ontwikkeld wordt. Intusschen mag niet uit het oog verloren worden, dat de voorwerpen ook soms eene meer ondergeschikte beteekenis krijgen, waardoor zij verwant worden met de bepalingen van het gezegde. Dit gezichtspunt wordt hier ter zijde gelaten en eerst behandeld, als gemelde bepalingen hierna ter sprake komen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.Er zijn werkwoorden, die werkingen of toestanden beteekenen, waarin geene andere zelfstandigheid werkend of lijdend betrokken is dan het onderwerp. Deze worden subjectieve werkwoorden genoemd. Meestal zijn dit werkwoorden, die een verkeeren of komen in een toestand beteekenen: slapen, zweven, hangen; vallen, vertrekken, sterven, enz. Er zijn er echter ook, die als handelingen opgevat worden, welke alleen tot het onderwerp bepaald blijven: loopen, roeien, enz. Gewoonlijk zijn dit bewegings-werkwoorden, die nu eens eene handeling: Wij hebben een paar uur geroeid, dan weder een komen in een toestand: Wij zijn naar de overzijde geroeid, te kennen geven.
Opmerking. Hier rijst de bedenking, dat bij dergelijke werkingen toch dikwijls een tweede zelfstandigheid vermeld wordt, b.v.: Hij slaapt op een kermisbed. Hij valt uit den boom. Hij stond naast mij. Hij vertrekt na u. Hij loopt op pantoffels. Hij rammelt met zijne sleutels. Hij is om het feest thuis gebleven, enz. Hiertegen is op te merken, dat in zulke gevallen niet van een betrokken zijn, een aandeel hebben der tweede zelfstandigheid in de werking gesproken kan worden. Het duidelijkst is dit bij de plaats- en tijdsbepalingen. Hier wijzen de namen der zelfstandigheden slechts punten in de ruimte en in den tijd aan, geen wezens of dingen, die deel hebben aan de werkingen slapen, vallen, staan en vertrekken. Minder duidelijk is het in de volgende voorbeelden, waarin het hoe, het waarmede en het waarom der werking door een zelfst. naamwoord uitgedrukt wordt. Toch wordt het voor onzen taalzin bij eenig nadenken duidelijk, dat de genoemde zelfstandigheden: pantoffels, sleutels, feest niet noodzakelijk vermeld behoeven te worden, om eene compleete voorstelling van de werking te hebben, wat b.v. wel het geval is in zinnen als: Hij trok zijne pantoffels aan. Hij gaf zijn' sleutels eene vaste plaats. De regeering verbiedt het feest. Het volk verlangt naar het feest, enz. Hier zijn de vermelde werkingsvoorstellingen onvolledig, als er niet buiten het onderwerp aan eene tweede zelfstandigheid gedacht wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bovenstaande is slechts eene voorloopige weerlegging der bedoelde bedenking. Het verschil tusschen het karakter van een voorwerp en eene bijwoordelijke bepaling wordt eerst duidelijk gevoeld, als deze zinsdeelen in bijzonderheden nauwkeurig waargenomen zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17.Er zijn echter ook werkwoorden, objectieve werkwoorden geheeten, die werkingen beteekenen, waarin buiten het onderwerp noodzakelijk nog een en soms twee wezens of dingen betrokken zijn, en waarvan de vermelding dan slechts bij wijze van uitzondering achterwege mag blijven. Deze personen of zaken hebben dan, hetzij op passieve, hetzij op actieve wijze, deel aan de werking en in het algemeen kan men zeggen, dat zij in onze voorstelling tegenover het onderwerp staan, wat door den naam objecten of voorwerpen eenigermate in herinnering gehouden wordt. De verhouding, waarin deze voorwerpen tot het onderwerp van den zin staan, wordt duidelijker, wanneer die meer in bijzonderheden beschreven wordt. Zij is namelijk niet in alle gevallen dezelfde, en wanneer men op kleine verschillen lette, zou men een betrekkelijk groot aantal soorten van voorwerpen kunnen onderscheiden. Neemt men alleen de groote verschillen in aanmerking, die, gelijk hierna blijken zal, ook door vormverschil voor het taalgevoel herkenbaar blijven, dan kan bedoelde verhouding drieërlei zijn: 1o. Het onderwerp (actief) verricht eene handeling, en eene tweede zelfstandigheid (passief) ondergaat die, zoodat ze tengevolge daarvan in een gewijzigden toestand wordt gebracht: Hij jaagt den bedelaar weg. 2o. Het onderwerp (actief) verricht eene handeling, en eene tweede zelfstandigheid (actief) werkt daartoe door eene complementaire handeling mede: Hij geeft den bedelaar eene aalmoes. (De bedelaar ontvangt de aalmoes.) Of het onderwerp (actief) verkeert in een toestand en eene tweede zelfstandigheid (actief) ondervindt dien toestand (neemt hem waar, heeft er een oordeel over): De hond is den bedelaar trouw. (De bedelaar ondervindt die trouw.) 3o. Het onderwerp (actief) verricht eene handeling of ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keert in een toestand, en eene tweede zelfstandigheid (deels actief, deels passief) geeft tot die handeling of dien toestand aanleiding en ondervindt er dan zelf weer de gevolgen van: Hij ontfermt zich over den bedelaar. (De bedelaar wekt ontferming en ondervindt er de gevolgen van.) Hij is dien lastigen bedelaar moede. (De bedelaar verwekt tegenzin en ondervindt er de gevolgen van.) Hij erbarmt zich mijner. (Ik wek zijn erbarmen en ondervind er de gevolgen van.) Ga naar voetnoot1)
Opmerking. Bij een overzicht als het gegevene is het noodig, wel te bedenken, dat het bijzondere karakter dezer voorwerpen niet in alle gevallen zoo duidelijk en zuiver te onderscheiden is als in bovenstaande voorbeelden en tevens, dat het niet in alle talen op gelijke wijze opgevat wordt. Het kan voorkomen, dat dit karakter tot onherkenbaar wordens toe verflauwt en dit geeft dikwijls tot velerlei twijfel aanleiding. Het is bv. mogelijk, dat een werkwoord in onze taal een ander soort van voorwerp bij zich krijgt, dan in het Duitsch of het Fransch Ga naar voetnoot2), verder dat in de oudere taal een werkwoord een ander voorwerp bij zich had dan in de tegenwoordige; en eindelijk ook, dat een zelfde werkwoord in de eene beteekenis wèl, en in eene andere geen voorwerp vereischt. Van al deze verschijnselen zullen in hetgeen volgt de voorbeelden niet ontbreken. Het zal dan ook blijken, dat het geraden is, om bij de onderscheiding der verschillende voorwerpen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behalve op hunne hoofdkenmerken, ook op de bijkenmerken te letten, terwijl dan nog altijd twijfelachtige gevallen zullen overblijven. Dit alles neemt echter niet weg, dat het karakter der drie voorwerpen, zooals het in bovenstaand overzicht is aangegeven, in den regel duidelijk is waar te nemen. Het eerste object doet steeds aan eene passieve, het tweede aan eene actieve zelfstandigheid denken, terwijl het derde deels actief, deels passief optreedt, ofschoon het laatste karakter vaak overwegend is. Vandaar dat zoovele genitief-objecten uit de vroegere taal in de tegenwoordige als accusatiefobjecten voorkomen. Deze drieërlei functie der voorwerpen wordt tamelijk juist aangegeven door de termen: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en oorzakelijk voorwerp Ga naar voetnoot1). Voor zoover noodig zullen deze namen bij de beschouwing dezer voorwerpen in bijzonderheden nader worden besproken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18.Omtrent den vorm der voorwerpen moet in het algemeen opgemerkt worden, dat de drie afhankelijke naamvallen daartoe in de allereerste plaats in aanmerking komen en dat vervolgens een beperkt aantal voorzetsels dienst doen, om de betrekking tot het gezegde uit te drukken. Intusschen, wanneer de betrekking van een voorwerp ook door een voorzetsel kan weergegeven worden, begint duidelijk het zelfstandig-optredend en noodzakelijk-aanvullend karakter van het voorwerp af te nemen en wordt het niet meer zoo gemakkelijk onderscheiden van de niet-noodzakelijke en meer ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen. Vgl. bv.: Ik kocht mijn dochtertje eene pop en Ik kocht eene pop voor mijn dochtertje, waar reden is, om in het eerste geval het dochtertje als bij het koopen tegenwoordig, en in het tweede geval als niet-tegenwoordig te denken, al zal het de meerderheid der sprekers overkomen, dat zij zich bij het gebruiken dezer vormen dit onderscheid volstrekt niet bewust zijn. Vandaar dan ook, dat in talen met weinig buigingsvormen de onderscheiding der drie voorwerpen den minsten bijval vindt; dat deze alzoo het best onderscheiden worden in het Duitsch, en het meeste verzet ontmoeten bij Fransche en Engelsche taalkundigen, terwijl te onzent het lijdend en mee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkend voorwerp vrij algemeen als afzonderlijke categorieën erkend worden, en alleen ten aanzien van het oorzakelijke voorwerp met zijne overwegend praepositionale vormen eene sterke neiging bestaat, om het bij de gewone bepalingen in te deelen. Intusschen, al is de vorm der voorwerpen niet volkomen scherp aan te geven, hij biedt nochtans een niet te versmaden hulpmiddel aan om deze zinsdeelen te herkennen, en daarom zij te dezen aanzien het volgende in het algemeen opgemerkt: Het lijdend voorwerp bestaat uit een zelfstandig woord in den accusatief en kan in de meeste gevallen in den lijdenden vorm overgebracht worden. Het meewerkend voorwerp bestaat uit een zelfstandig woord in den datief of uit een zelfstandig woord, voorafgegaan door de voorzetsels aan of voor. Het oorzakelijk voorwerp bestaat uit een zelfstandig woord, voorafgegaan door een constant voorzetsel: aan, achter, bij, in, met, naar, op, om, onder, over, tot, tegen, uit, van en voor, of uit een zelfstandig woord in den genitief, of in den wisselvorm van dezen, den accusatief.
Opmerking. Er is niet zoo heel veel bezwaar tegen, de termen lijdend, meewerkend en oorzakelijk voorwerp af te wisselen met de termen accusatief, datief- en genitiefobject (vierde naamvals-, derde naamvals-en tweede naamvalsvoorwerp). Alleen heeft men daarbij te bedenken, dat het datief- en genitiefobject, zonder wijziging in de beteekenis, ook den vorm van een praepositionaal object (door sommigen te onzent middellijk voorwerp geheeten), kan aannemen. Dit levert het gevaar op, dat men het laatste als een nieuw soort van voorwerp gaat beschouwen, terwijl het in beteekenis toch niet van het datief- of genitiefobject verschilt. Om dit gevaar te vermijden, blijven de aan de functie ontleende benamingen de voorkeur verdienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Het lijdend voorwerp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19.Het lijdend voorwerp in een zin is de naam of de aanduiding van de zelfstandigheid, welke de handeling van het onderwerp ondergaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder den gebruikelijken term ondergaan zijn twee gevallen te verstaan: 1o. Het voorwerp bestaat reeds en wordt door het onderwerp in een gewijzigden toestand gebracht: Hij eet eene peer. Hij beleedigt uwen broeder. 2o. Het voorwerp bestaat eerst na afloop der handeling en wordt door het onderwerp voortgebracht: Hij giet kogels. Hij schrijft een brief. Hij slijpt eene punt aan het potlood. De koning benoemt eenen burgemeester. De vergadering kiest eenen president.
Opmerkingen. 1. Deze nadere verklaring van den term ondergaan behoeft weinig toelichting. Opgemerkt moet worden, dat de verandering, welke het lijdend voorwerp ondergaat, niet altijd even belangrijk of even duidelijk is, maar eene wijziging in den toestand is het toch immer Ga naar voetnoot1). In het tweede geval kan er pas van kogels, van een brief, van een punt, van een burgemeester enz. sprake zijn, als het gieten, het schrijven, het slijpen, het benoemen is afgeloopen. 2. Werkwoorden, die een lijdend voorwerp als aanvulling eischen, heeten overgankelijke (transitieve) werkwoorden. Alle andere zijn onovergankelijk (intransitief); dus alle subjectieve ww. en die objectieve, welke een ander dan een lijdend voorwerp eischen. 3. Voorheen is voor het lijdend voorwerp ook de benaming zakelijk voorwerp in gebruik geweest. Deze term is in onbruik geraakt, waarschijnlijk doordat hij slecht verstaan werd en aanleiding gaf tot de misvatting, dat alleen namen van zaken in deze functie konden optreden. Anders drukte deze benaming, wel verstaan, niet onjuist het karakter van het lijdend voorwerp uit. Indien men in taalkundigen zin door personen zelfstandigheden verstaat, die zich van de zaken hierdoor onderscheiden, dat zij kennen, gevoelen en begeeren, dan mag men zeggen, dat de verhouding van het onderwerp van een transitief werkwoord tot het lijdend voorwerp steeds die van een persoon tot eene zaak is. De transitieve werkwoorden toch zijn juist die werkwoorden, welke echte handelingen uitdrukken, d.w.z. van willende wezens uitgaande werkingen. En wanneer men die werkwoorden ten aanzien van zaken bezigt, dan kan dit eigenlijk nooit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschieden dan door middel van eene meer of minder duidelijke persoonsverbeelding, b.v.: De stoom verkort de afstanden. De dorst kwelt mij. De wallen omringen de stad. De arbeid staalt de spieren. Die band knelt mij. Het wachten verveelt hem. Het omgekeerde is met de lijdende voorwerpen het geval. Deze worden door de taal steeds voorgesteld als zaken, als willooze dingen, ook dan zelfs, wanneer het personen zijn. Dit zuiver passieve karakter van als lijdend object voorkomende personen komt het best uit, als men de tegenstelling tracht waar te nemen tusschen zinnen als: Hij beleedigde mij en Hij voegde mij eene beleediging toe; Hij sloeg den jongen en Hij gaf zijn broeder een slag; Ik beloonde den brenger en Ik gaf den brenger eene belooning, enz. In het algemeen wordt dit onderscheid niet gevoeld in het snelle dagelijksche taalgebruik, zoodat dergelijke zinnen gewoonlijk zonder verschil in bedoeling voor en door elkaar gebruikt worden. Toch is het voor een eenigszins ontwikkelden taalzin niet onduidelijk, dat in den eersten zin van elk paar het voorwerp wordt voorgesteld als geheel zonder eenigen invloed op de werking, welke het ondergaat. Wij krijgen dan ook den indruk, dat het doel der werking bereikt wordt en ik mij het beleedigen, de jongen zich het slaan en de brenger zich het beloonen heeft moeten laten welgevallen. In de andere zinnen daarentegen maken de voorwerpen niet den indruk van zoo willoos te zijn en er blijft plaats voor gedachten als deze: dat de beleediging mij niet getroffen heeft, dat de slag miste of beantwoord werd, of dat de belooning werd geweigerd. Uit het voorgaande blijkt alzoo, dat de naam zakelijk voorwerp, schoon uit rechtmatige vrees voor misverstand niet aan te bevelen, volkomen dezelfde bedoeling heeft als de naam lijdend voorwerp.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20.Als lijdend voorwerp worden de volgende woordsoorten gebruikt: 1o. een zelfstandig naamwoord (in den 4en nvl.): Haal den dokter! 2o. een zelfst. voornaamwoord (in den 4en nvl.): Hij ziet mij. Hij roept ons. Neem den mijnen. Dien riep hij. Wien zoekt gij? 3o. een infinitief: Ik vind baden gezond. Hij acht zwemmen nog beter. Ik hoor gillen. Ik zie wuiven. Hij leert zwemmen. Hij leert mij zwemmen. Hij belooft, (weigert, wenscht, vergeet) te betalen. Hij beval, (gelastte, heette) mij te vertrekken. Hij verlangt, (eischt) binnenge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laten te worden. Hij verzekert (zweert) te zullen komen. Hij herinnert zich betaald te hebben, enz.
Opmerking. Om te beslissen, of een infinitief als lijdend voorwerp moet beschouwd worden, kan soms het hierna te bespreken hulpmiddel der overbrenging in den lijdenden vorm dienst doen, maar moet meestal de analogie den doorslag geven. In de bovenstaande voorbeelden o.a. zijn de gespatiëerde infinitieven als lijdende voorwerpen beschouwd in overeenstemming met gevallen als: Ik hoor een gil. Ik zie eene beweging. Hij leert zijne les. Hij leert mij die kunst. Hij belooft, weigert, wenscht, vergeet dit of dat, enz. Ook de proef, of de beteekenis van een infinitief door een voorwerpszin kan weergegeven worden, kan beslissend zijn, als in: Hij verzekerde mij, dat hij zou komen. Het aantal gezegden, waarbij een infinitief als lijdend voorwerp kan voorkomen, is vrij beperkt. Echter moet wel bedacht worden, dat één transitief werkwoord ook maar één lijdend voorwerp kan hebben, tenzij men met nevengeschikte veelvoudige voorwerpen te doen heeft, b.v. in: Hij verkoopt boter, melk en kaas. Maar niet mogelijk is het, dat een werkwoord èn een zelfstandig woord èn een infinitief tegelijk als lijdende voorwerpen bij zich heeft. Alzoo is in zinnen als: Ik hoor uwe zuster gillen, de infinitief geen lijdend voorwerp meer. De verhouding is hier anders geworden. Uwe zuster is nu het lijdend voorwerp geworden en gillen (= gillende) krijgt het karakter van eene bepaling van gesteldheid (of praedicaatsaccusatief). Dit geval wordt later op zich zelf nauwkeuriger beschouwd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21.De volgende bijzonderheden omtrent de lijdende voorwerpen verdienen nadere beschouwing: a. Hoewel het lijdend voorwerp eene noodzakelijke aanvulling van het gezegde is, komt het nu en dan voor, dat het als voldoende bekend of als geheel onbelangrijk beschouwd, onvermeld blijft: Wij eten om 12 uur. Eerst lezen en dan schrijven wij. Men bouwt hier druk. Ik vergat te groeten. Het is jammer, dat die werkman drinkt. Om zijne keel rookt hij niet meer, enz. Zulke enkele uitzonderingen tasten de definitie van het lijdend voorwerp niet aan. Ook blijft men de gecursiveerde werkwoorden in dergelijke gevallen als overgankelijk beschouwen. b. Evenals het onderwerp soms (Vgl. § 12) op geheel onbepaalde wijze wordt aangeduid door het onbep. vnwd. het, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan dit ook met het lijdend voorwerp geschieden, b.v.: Hij schreeuwt, (gilt, schatert, giert, proest) het uit van pleizier. Hij heeft het bij mij verbruid (verkorven). Hij heeft het op u voorzien, (gemunt, begrepen). Hij heeft het warm, (koud, mis, bij het rechte eind, goed, slecht, gemakkelijk, hard te verantwoorden). Hij legt het er op aan (toe), u te benadeelen. Hij heeft het er slecht afgebracht. Hij heeft het ver gebracht. Hij wint het van mij in vlugheid. Hij liet het te ver komen. Hij heeft het leelijk laten liggen. Hij heeft het afgelegd. Hij laat het er bij. Hij kan het met zijn compagnon niet vinden. Hij zette het op een loopen. Hij neemt het er van. Hij zag het sneeuwen, voelde het regenen, enz. Men kan dit het een loos voorwerp noemen. Ga naar voetnoot1) c. De wederk. voornaamwoorden in den accusatief bij intransitief-reflexieve (noodzakelijk wederkeerende) werkwoorden als: Hij bevindt zich, hij vertoont zich, hij begeeft zich, hij bevlijtigt zich, hij schaamt zich, zijn eveneens slechts als looze voorwerpen te beschouwen. Immers, dergelijke wederkeerende vormen beteekenen niets anders dan dat het doen of de toestand (ergens zijn, ergens komen, gaan, vlijtig bezig zijn, beschaamd zijn) geheel tot het onderwerp beperkt blijft. Op dezen grond is in § 8 sub 2o voorgesteld, deze schijnbare voorwerpen als integreerende deelen van het gezegde te beschouwen. Het wederk. voornaamwoord bij passief-reflexieven is ook een loos voorwerp: De stad breidt zich uit, De gelegenheid biedt zich aan, Het gerucht heeft zich bevestigd, enz. Ga naar voetnoot2). d. Onovergankelijke werkwoorden kunnen soms door eene wijziging in hunne beteekenis een lijdend voorwerp bij zich krijgen en worden dan alzoo tijdelijk overgankelijk. De volgende gevallen doen zich daarbij voor: 1o. Het onovergankelijke werkwoord wordt vergezeld van een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord, waardoor het product | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of het resultaat der werking aangegeven wordt, en krijgt dan de algemeene beteekenis van maken of bezorgen, b.v.: Hij liep den drempel plat. Hij praatte zich schor. Hij heeft het boek stuk gestudeerd. Hij lachte zich een ongeluk. Hij viel zich een gat in het hoofd. Ook overgankelijke werkwoorden kunnen eene dergelijke wijziging in hunne beteekenis ondergaan en blijven natuurlijk overgankelijk, maar zijn het dan op andere wijze: Hij zong zich heesch. Hij at zich een ongeluk. Hij dronk zich een roes. 2o. Bij een onpersoonlijk werkwoord staat een lijdend voorwerp als resultaat van de werking: Het woei een fellen storm, Het regende groote droppels, en in analogie daarmede: Het regende aanmerkingen, 't Stroomt Bilderdijken, 't Sneeuwt en hagelt Vondels, enz. 3o. Aan enkele onovergankelijke werkwoorden wordt als l.v. een verbaal substantief toegevoegd, dat dezelfde werking als het werkwoord uitdrukt en meestal van eenig attribuut voorzien is: Hij sliep den slaap des rechtvaardigen, Hij stierf den heldendood, Hij heeft den goeden strijd gestreden, het bittere leed geleden, lieflijke droomen gedroomd, enz. Ga naar voetnoot1). Deze zinswendingen zijn eene soort van stijlfiguur. De werkwoorden slapen, sterven, strijden, lijden, droomen, enz. zijn hier overgankelijk geworden, doordat zij de beteekenis overnemen van de in dezelfde gevallen ook wel gebruikelijke werkwoorden: smaken, ondergaan, voeren, doorstaan, hebben enz. e. Uit de vroegere taal blijkt, dat overgankelijke werkwoorden onovergankelijk zijn geworden en omgekeerd Ga naar voetnoot2). Zoo is het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te verklaren, dat er onder de overgankelijke werkwoorden gevonden worden, als: vergeten, volgen, navolgen, opvolgen, ontmoeten, die in sommige gevallen nog met zijn vervoegd worden, wat in strijd is met den regel, dat werkwoorden, welke handelingen beteekenen - en dat doen de overgankelijke ww. alle - met hebben worden vervoegd. f. Wanneer een gezegde uit een persoonsvorm, gevolgd door een infinitief, bestaat, kan het noodig zijn wel te onderscheiden Ga naar voetnoot1), of het lijdend voorwerp bij den persoonsvorm of bij den infinitief behoort, dan of ze soms beide van een l.v. vergezeld zijn. Drie gevallen zijn hier op te merken: 1o. Het lijdend voorwerp is afhankelijk van den persoonsvorm: Ik hoor de klok slaan. Ik zag de muis loopen. Ik vond het boek liggen. Ik voel de koorts opkomen. Hij heeft twee paarden op stal staan. Ik liet (fr. faire) den zieke drinken. Ik liet (fr. laisser) den jongen begaan. Gij doet mij lachen. De orkaan deed het gebouw schudden. Ik hielp hem duwen, enz. 2o. Het lijdend voorwerp is afhankelijk van den infinitief: Ik kan, mag, moet, wil, durf.... enz. de poging wagen. Ik hoor een roffel slaan. Ik zag de vlag ophijschen. Ik liet het kind vaccineeren. Ik hielp den man uitkleeden. Hij liet alarm blazen. 3o. Het eene voorwerp (het gespatiëerde) is afhankelijk van den persoonsvorm en het andere (het in klein kapitaal gedrukte) van den infinitief: Ik hoorde den zieke een diepen zucht slaken. Ik zag den man eene verdachte beweging maken. Ik liet den knaap eene thema opzeggen. Ik liet den knaap zijn zin volgen. Ik deed hem zijn ongelijk inzien. Ik hielp den jongen het vraagstuk oplossen.
Opmerking. Bij het waarnemen van deze drie gevallen moet ook het volgende opgemerkt worden: 1o dat in de zinnen onder ƒ. 1o. en 3o. de infinitief het karakter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een tegenwoordig deelwoord heeft en tot de bepalingen van gesteldheid gerekend moet worden: Ik hoor de klok slaande. Ik zag den man eene verdachte beweging makende; Vgl. Eng.: I heard him singing. 2o. dat doen en laten in dit geval de beteekenis hebben van maken: Gij (maakt) mij lachende. Ik (maakte) den knaap eene thema opzeggende Ga naar voetnoot1) Vgl. Hd.: Er macht mich lachen. 3o. dat in de zinnen onder ƒ. 2o. in het geval, dat de persoonsvorm overgankelijk is, de infinitief als het lijdend voorwerp van den persoonsvorm te beschouwen is, welke infinitief dan zelf weder een l.v. bij zich heeft. Slaan is dus het l.v. van hoor en een roffel l.v. van slaan. 4o. dat zulke constructies aanleiding kunnen geven tot dubbelzinnigheid, gelijk blijkt uit zinnen als: In dien slag zagen wij de Franschen overwinnen. Ik hielp hem dragen. De knaap zag zijn vader doopen. Hij liet zijn broer allerlei grofheden zeggen. In het laatste geval zijn zelfs drie opvattingen mogelijk, daar laten als maken en als toelaten kan opgevat worden, terwijl zijn broer zoowel datief als accusatief kan zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22.Een belangrijk hulpmiddel om te onderscheiden, of een naamwoord tegenover een werkwoord in de functie van lijdend voorwerp voorkomt, is het onderzoek, of dit naamwoord als onderwerp van den lijdenden vorm van dat werkwoord kan gebruikt worden Ga naar voetnoot2). Het hulpmiddel is echter niet beslissend, daar er gevallen overblijven, waarin lijdende voorwerpen, die overigens volkomen aan de definitie van deze soort van zinsdeelen beantwoorden, niet tot lijdende onderwerpen kunnen gemaakt worden. Dit is het geval met: 1o. de lijdende voorwerpen van het werkwoord hebben en zijne synoniemen: bezitten, bevatten, behelzen, inhouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2o. de lijdende voorwerpen (vgl. § 21c) bij noodzakelijk of toevallig wederkeerende werkwoorden, waarvan het wederk. voornwd. in den accusatief staat: zich schamen, zich vergissen; zich wasschen, zich kleeden, enz.; en tevens de lijdende voorwerpen bij wederkeerende ww. met het wederk. vnwd. in den datief: zich (iets) inbeelden of verbeelden, zich (een tooneel) voorstellen, zich (een recht) aanmatigen, zich (eene beurs) toeéigenen. 3o. de lijdende voorwerpen bij tijdelijk overgankelijke werkwoorden (zie § 21d 1o, 2o en 3o). 4o. de looze voorwerpen in § 21b.
Opmerkingen. 1. Opgemerkt verdient ook te worden, dat het overbrengen van een zin uit den bedrijvenden in den lijdenden vorm evenmin mogelijk is, indien (zie § 21, ƒ 1o. 2o. en 3o.) de persoonsvorm van een infinitief vergezeld wordt Ga naar voetnoot1). 2. Bij het overbrengen van een zin in den lijdenden vorm doet zich de vraag voor, of, terwijl het lijdend voorwerp dan onderwerp wordt, het gewezen onderwerp in zijn nieuwen vorm (accusatief, voorafgegaan door het voorz. door, voormaals ook door van en bij) niet onder de voorwerpen moet gerekend worden. Om deze vraag te beantwoorden, zij opgemerkt, dat de lijdende vorm eigenlijk niets anders is dan een middel om het psychologische onderwerp van een zin ook tot grammatisch onderwerp te maken. Die brief is niet door mij geschreven is alzoo eigenlijk niet de omzetting van Ik heb dien brief niet geschreven, maar van Dien brief heb ik niet geschreven. De lijdende vorm komt dan ook alleen te pas, wanneer het object meer op den voorgrond treedt dan het subject Ga naar voetnoot2). Ja, in den regel wordt het dan overbodig geacht de oorzaak der werking te vermelden, weshalve in zinnen als: Ons varken wordt vandaag geslacht. De dronkaard werd naar het politiebureau gevoerd, volstrekt niet de behoefte aan eene aanvulling gevoeld wordt. Daarom is het rationeel, het gedegradeerde onderwerp tot de bijwoordelijke bepalingen van oorzaak te rekenen. Overigens zou het, indien het als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een voorwerp beschouwd werd, nauw verwant zijn aan het actieve datiefobject Ga naar voetnoot1). 3. In verband met de vorige opmerking moet het een misbruik geacht worden, dat bij het onderwijs ondoordacht allerlei zinnen aan de leerlingen voorgelegd worden, om die van den bedrijvenden in den lijdenden vorm, en omgekeerd, over te brengen. Het is eene oefening, waarvan het nut op andere wijze evengoed kan verkregen worden, en die het nadeel heeft, dat het taalgevoel voor het verschil tusschen den bedrijvenden en den lijdenden vorm verstompt wordt. 4. Vermeld moeten ten slotte nog worden de zoogenaamde onechte lijdende zinnen als: Er wordt gebabbeld. Hier wordt veel gewandeld, enz., die waarschijnlijk ontstaan zijn in navolging van lijdende zinnen als: Er wordt hier druk gebouwd, Hier wordt voor den trein gewaarschuwd, enz. Gelijk de laatste zinnen aequivalent zijn met: Men bouwt hier druk. Men waarschuwt hier voor den trein, moeten de eerste als omzettingen van: Men babbelt en Hier wandelt men veel, beschouwd worden. Daarbij werd uit het oog verloren, dat de laatste werkwoorden onovergankelijk zijn en de lijdende vorm alzoo striktgenomen ongerechtvaardigd is. Men zou in deze gevallen van onpersoonlijke lijdende vormen kunnen spreken, waarin het onderwerp, als overbodig of onbelangrijk, onvermeld blijft. Intusschen komen dergelijke gevallen in beperkt aantal voor en slechts ten aanzien van onovergankelijke werkwoorden, die eene handeling, niet bij die, welke een zijn of komen in een toestand beteekenen. Er wordt geslapen, gerust, gedroomd of Er wordt gestorven, gevallen, vertrokken, enz. wordt nimmer gehoord. Een eigenaardig voorbeeld, hoe gevoelig de taal in zulke opzichten is, levert de zin: Er wordt gewaakt. Deze toch is niet bestaanbaar, als waken een verkeeren in een toestand, wakker zijn, beteekent, maar wel als waken den zin heeft van voor iets of iemand zorgen, dus van eene handeling: Er wordt bij den zieke gewaakt. Er wordt voor gewaakt, dat de kinderen zich niet bezeeren kunnen. Ga naar voetnoot2)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23.De lijdende voorwerpen vormen geen scherpafgebakende klasse. In de eerste plaats doen zich gevallen voor, waarin zij bezwaarlijk van de beide andere soorten van voorwerpen te onderscheiden zijn, eensdeels omdat er in onze taal zoo weinig vormverschil tusschen datief en accusatief bestaat, anderdeels | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omdat het oorzakelijk object evenzeer als het lijdend voorwerp in den accusatief kan voorkomen. Voorbeelden hiervan zullen voorkomen bij de behandeling der beide andere voorwerpen. In de tweede plaats nadert de rubriek der lijdende voorwerpen zeer dicht die der bijwoordelijke accusatiefbepalingen van plaats Ga naar voetnoot1). Vandaar dat er hier overgangen en gevallen van twijfel voorkomen. In: den berg opgaan, den heuvel afdalen, de rivier overzwemmen, het huis voorbijgaan, de gang doorloopen, een schip nastaren en dergelijke uitdrukkingen zijn de zelfst. naamwoorden geen voorwerpen, maar bijwoordelijke bepalingen in den 4en nvl., en de werkwoorden zijn onovergankelijk. Maar sommige werkwoorden uit deze categorie zijn voor en na in de klasse der transitiva overgegaan, blijkens de gangbaarheid van uitdrukkingen als de volgende: Bij die prijsuitdeeling werd mijn broer voorbijgegaan (overgeslagen.) De dief werd door de politie nagezeten (vervolgd). Het huiswerk wordt nagekeken (gecorrigeerd). Het is duidelijk, dat de gelijkbeteekenende transitieve werkwoorden, die in zulke gevallen ook gebruikt zouden kunnen worden, dergelijke overgangen bespoedigd hebben. Op dezelfde wijze zijn in: Dat kost (veroorzaakt) moeite, Die aanmerking geldt (treft, bedoelt) den steller van het rapport, de werkwoorden kosten en gelden, welke anders eene bijw. bep. van hoeveelheid (prijs) bij zich hebben, overgankelijk geworden, schoon zij toch niet in den lijdenden vorm kunnen gebracht worden. Het komt echter voor, dat werkwoorden, waarbij nog zeer duidelijk eene plaatsbepaling en geen voorwerp komt, toch in den lijdenden vorm gebracht worden. In Heeris' Cacographie komen de volgende voorbeelden voor: Daar werden deuren geopend, daar werden trappen op- en afgeloopen, daar werd eindelijk aan mijne deur geklopt, ik hield mij zoo stil als eene muis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar eindlijk was de naaste bocht
Des landstrooms afgedreven.
Bilderdijk I, 30.
Heel d'oceaan wordt omgezworven.
Antonides II, 48.
In alle drie de voorbeelden is ongetwijfeld het gebruik van den lijdenden vorm ongerechtvaardigd. Toch zou het te doctrinair zijn, in den eersten zin, in verband met de geheele constructie, zich tegen het onjuiste passivum te verzetten. In gevallen als het tweede en derde voorbeeld echter is er alle reden, om het gebruik van den lijdenden vorm te blijven veroordeelen. Noch in Wij zwerven den oceaan om, noch in Men was de naaste bocht des landstrooms afgedreven is een lijdend voorwerp te herkennen.
Opmerking. Nochtans blijven bij dit verschijnsel allerlei meenings-verschillen mogelijk. Dr. Jan te Winkel vindt in Hij was eenen zij weg ingeslagen geen lijdend voorwerp. Spreekt men echter niet van voortgaan op den ingeslagen weg en pleit dit gebruik van het deelwoord er niet voor om aan te nemen, dat inslaan in deze beteekenis transitief is geworden? Van Helten (Werkw. § 2, aanm. 2) neemt bij naschreeuwen een datief aan. Komt echter De vreemdelingen werden nageschreeuwd (= uitgejouwd) niet vaak voor en rechtvaardigt dit niet de neiging, om naschreeuwen tot de transitiva te brengen? Zoo brengt verder Terwey (§ 148 en 211) naderen beslist tot de overg. ww., ofschoon het gegeven voorbeeld: De stad werd van de zuidzijde genaderd slechts bij eene zeer bijzondere beteekenis mogelijk is Ga naar voetnoot1). Practische bezwaren van beteekenis vloeien uit dezen twijfel niet voort: in den regel staat de accusatief vast, en verder beslisse het taalgevoel of het woordenboek. Hoofdzaak is, dat het beschouwen van enkele dezer twijfelachtige gevallen het besef verlevendige, hoe licht bijw. bepalingen van plaats in de rubriek der lijdende voorwerpen dringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Het meewerkend voorwerp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24.Het meewerkend voorwerp is de naam of de aanduiding van de zelfstandigheid, die in het algemeen op actieve wijze betrokken is in de werking of den toestand, die het gezegde van het onderwerp vermeldt. De activiteit van het meewerkend voorwerp is van verschillenden aard. De volgende gevallen kunnen onderscheiden worden: a. Het meew. voorwerp verricht eene handeling, welke noodzakelijk is, om de handeling van het onderwerp mogelijk te maken: Ik weigerde den man het boek. (De man vroeg het). Ik toonde hem zijne fouten. (Hij keek er naar). De generaal belette den vijand den terugtocht. (De vijand beproefde dien). De agent ontrukte den matroos zijn mes. (Deze hield het vast). De soldaat gehoorzaamt den officier. (Deze beveelt). Het stuk beviel het publiek. (Het publiek vond er behagen in). b. Het meewerkend voorwerp ondervindt den toestand, van het onderwerp vermeld: De zaak was hem duister. (Hij vond de zaak duister). De gezant was de koningin vijandig (De koningin ondervond die vijandschap). Soms is het meew. voorw. er beoordeelend in betrokken: Die jas is mij te lang. Die prijs is hem hoog genoeg. Die jongen schrijft mij te slordig, enz. Ga naar voetnoot1) c. Het meewerkend voorwerp is de bezitter van eene in den zin genoemde zelfstandigheid: De tranen stonden den knaap in de oogen (in de oogen des knaaps). De haren rezen hem te berge (zijne haren). Dit stuit mij tegen de borst (mijn borst). d. Het meewerkend voorwerp wordt als belangstellend in de werking of den toestand voorgesteld: Daar was me de meid aan het opruimen geweest. Dat was je daar eene drukte.
Opmerking. Bovenstaande analyse van het karakter van dit tweede voorwerp moet, meer nog dan de naam of de korte definiëering, dienen om te doen uitkomen, in welk opzicht het van het lijdend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorwerp verschilt. Terwijl dit laatste tegenover het onderwerp staat als eene zaak tegenover een persoon, als eene willooze tegenover eene willende zelfstandigheid, bestaat er tusschen het onderwerp en het datiefobject eene soort van grammaticale rechtsgelijkheid. Het laatste immers treedt in onze voorstelling eveneens als een persoon op; het handelt, d.i. verricht gewilde werkingen, het ondervindt, oordeelt en waardeert, het beseft voor- en nadeel, het treedt op als bezitter, het gevoelt belangstelling, enz. Deze opvatting van het karakter van het datief-object wordt hierdoor gestaafd, dat bij de werkwoorden, die zoogenaamd een datief regeeren, het datief-object op algemeene wijze steeds door het onbepaalde voornwd. iemand wordt aangeduid. Het is steeds: iemand iets aanraden, afraden, aanbevelen, afstaan, afnemen, antwoorden, beletten, besparen, bevelen, bewijzen, bezorgen, brengen, bieden, geven, gunnen, gelasten, inboezemen, leveren, mededeelen, onthouden, ontnemen, opdragen, schenken, schrijven, smeeken, toedienen, toereiken, toonen, uitreiken, vergoeden, verwijten, wijzen, zweren, enz. Of als er geen lijdend, maar uitsluitend een meewerkend voorwerp te pas komt, dan is er in den regel sprake van, dat een persoon of eene zaak iemand bevalt, behaagt of mishaagt, mee- of tegenvalt, gebeurt, overkomt of ontgaat, gelukt of mislukt, past, voegt of betaamt, ontbreekt, faalt of mangelt, licht of moeilijk is, valt of wordt, enz. Slechts door eene persoonsverbeelding kan dan ook eene enkele maal een zaaknaam als datief-object voorkomen: een boek eene andere plaats geven, aan een voorstel zijne goedkeuring onthouden, een gevaar ontkomen of ontsnappen, moeilijkheden het hoofd bieden, enz., in welk geval gewoonlijk aan de omschrijving met het voorzetsel aan de voorkeur gegeven wordt. En zoo was de voormalige benaming persoonlijk voorwerp, welverstaan, niet ongeschikt voor dit datief-object. Bij de behandeling der bijzinnen (II, § 53) zal het persoonlijk, actief karakter van dit voorwerp nog bevestigd worden door het feit, dat nooit afhankelijke mededeelingen met het voegwoord dat, of afhankelijke vragen met of of met een vraagwoord, als meew.- voorwerpszin kunnen voorkomen, maar alleen bijzinnen met de betr. vnwdn. die of wie aanvangende: Wie mij zoo bedriegt, moet ik mijn vertrouwen ontzeggen. Die het onderste uit de kan wil hebben, dien valt het lid op den neus. Zulke bijzinnen wijzen altijd personen aan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25.Het algemeene karakter van het tweede voorwerp wordt in herinnering gehouden door den naam meewerkend voorwerp, een naam, die ook in overeenstemming is met de benaming zelfhandelend voorwerp in het Wdb. Ga naar voetnoot1) of zelfwer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kend voorwerp, gelijk L.A. te Winkel het noemde (Nieuw Ned. Taalmagazijn II 259). Deze naam drukt het duidelijkst de doorgaande beteekenis van dit voorwerp uit. De benaming persoonlijk voorwerp is bedenkelijk, om dezelfde reden als bij het bespreken van den term zakelijk voorwerp aangegeven is. (Vgl. § 19, opm. 2). De benaming belanghebbend voorwerp is o.i. te verwerpen, omdat zij een kenmerk noemt, dat aan alle voorwerpen, ook aan de lijdende en oorzakelijke, eigen is, b.v.: Ik beloon hem. Ik ontferm mij over hem, en dat niet de in het oog vallende tegenstelling met het lijdend voorwerp uitdrukt.
Opmerking. Het inzicht, dat benaming en definitie van het tweede object het algemeen karakter er van vrij juist uitdrukken, kan door de leerlingen eerst verkregen worden, wanneer ze een tal van deze voorwerpen waargenomen hebben. Aanvankelijk toch zullen zij dit karakter in alle gevallen even zuiver willen herkennen en bezwaren ontleenen aan voorbeelden, waarin de actieve beteekenis van het meewerkend voorwerp zeer verbleekt is. Maar langzamerhand zullen zij gaan begrijpen, dat de algemeene beteekenis van het voorwerp daardoor niet weggecijferd wordt, en het zal hun dan tevens klaar worden, hoe door wijziging in de voorstelling of door achteloosheid voormalige datief-objecten accusatief-objecten konden worden. Ook wordt dan, wanneer zij het Duitsch gaan beoefenen, het raadsel voor hen opgelost, waarom werkwoorden, welke in onze taal een lijdend voorwerp hebben, bij onze naburen, wier taalzin zooveel gevoeliger dan de onze voor de kracht van den datief is, van een meewerkend voorwerp vergezeld zijn. En menige andere afwijking in de zoogenaamde regeering der werkwoorden in nieuwe en oudere talen, vergeleken met de onze, kan hun langs dezen weg duidelijk worden. Bepaalt men zich echter tot eene zuiver empirische opsomming van werkwoorden, die dezen, en andere werkwoorden, die genen naamval regeeren, dan wordt de kennis daarvan een samenstel van willekeurige voorschriften, die alleen door een geesteloos en afmattend opdreunen het eigendom des leerlings worden kunnen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26.Bij het waarnemen van de in § 24 onder a-d bedoelde gevallen is nog het volgende op te merken. a. Het is eene nuttige oefening, om bij werkwoorden, die van een meewerkend voorwerp vergezeld worden, de complementaire werking, welke van dat voorwerp verondersteld wordt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te laten opgeven. Het uittreksel uit het Wdb. in het Aanhangsel levert daarvan reeds verscheidene voorbeelden. Hier volgen nog enkele andere. Men kan iemand alleen iets beletten, als hij het een of ander beproeft. Weigeren gaat steeds gepaard met eens anders vragen, gehoorzamen met een bevelen; ontsnappen, ontloopen en dergelijke, met een bewaken, vasthouden, tegenhouden, enz. Aanraden, bevelen, verslag doen, mededeelen, opdragen, schrijven, smeeken, toeroepen, verwijten, verzoeken, voorschrijven, zweren, enz. veronderstellen alle een hoorenden of lezenden persoon; toonen, laten zien, voorhouden, wijzen en verdere synoniemen een waarnemend individu. Slag leveren kan alleen geschieden tegenover een vijand, die den strijd aanvaardt, het hoofd bieden alleen tegenover een aanvallenden vijand. Hulde bewijzen en lof toezwaaien zijn afhankelijk van het voorhanden zijn van een wezen, dat die hulde en dien lof in ontvangst neemt, enz. Het Woordenboek wijst er voorts nog op, hoe de handeling van het meewerkend voorwerp nu eens op die van het onderwerp volgt, dan weer er aan voorafgaat, of ook wel gelijktijdig plaats heeft. Zoo volgt het ontvangen op het geven, maar gaat het bevelen aan het gehoorzamen vooraf en valt het gelijken van een persoon op een ander samen met het omgekeerde. b. Hier valt op te merken, dat de activiteit van het meewerkend voorwerp al eenigszins zwakker wordt. Zij bestaat alleen in het ervaren van een toestand (of eigenschap), in het ondervinden van het trouw, nuttig, heilzaam, duister, duidelijk, welkom enz. zijn van de eene of andere zelfstandigheid. Soms komt het voor, dat het meewerkend voorwerp, (vgl. de laatste voorbeelden onder § 24b) alleen oordeelend en waardeerend optreedt. Maar èn het een èn het ander zijn toch als uitingen van eene persoonlijkheid en dus als activiteit te beschouwen. Intusschen merke men op, hoe het noodzakelijk karakter van deze soort van meewerkende voorwerpen begint af te nemen. In verscheidene voorbeelden kan het veilig wegblijven, zonder eene incompleetheid te veroorzaken, en daardoor beginnen deze voorwerpen tot eene nauwverwante groep van bijwoordelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepalingen te naderen, waarop straks de aandacht zal gevestigd worden. c. In deze derde groep wordt de activiteit van het meewerkend voorwerp nog zwakker. Het treedt hier alleen als bezitter op en in deze gevallen zou de naam bezittend voorwerp bij afwisseling dienst kunnen doen. Opgemerkt worde, hoe dit voorwerp vervangen kan worden door eene bijvoeglijke bepaling, bestaande uit een possessieven genitief of een bez. voornwd.; bv.: De tranen stonden in de oogen des knaaps. Zijne haren rezen te berge. Maar tevens worde waargenomen, hoe de taal bij voorkeur van dit bezittend voorwerp gebruik maakt in figuurlijke uitdrukkingen, en de omschrijvingen door genitief of bez. voornwd. voor de letterlijk bedoelde uitdrukkingen schijnt te verkiezen, b.v.:
Eindelijk is nog op te merken, hoe sommige dezer uitdrukkingen met een possessieven datief zoo één in beteekenis kunnen worden met een transitief werkwoord, dat men er toe komt ze in den lijdenden vorm te gebruiken. Zoo zegt men: Ik werd op de vingers getikt, Ik werd schandelijk in den nek gezien onder den invloed van: Ik werd berispt. Ik werd afgezet of beetgenomen. d. In dit vierde en laatste geval daalt de activiteit van het meewerkend voorwerp af tot een eenvoudig belangstellen. Het is hier de spreker, die zijne belangstelling of zijn belang uitdrukt in de vermelde werking of den toestand of die hetzelfde affekt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij zijn toehoorder veronderstelt. Vandaar dat alleen me en je Ga naar voetnoot1) als zoodanig voorkomen. Deze twee voornwdn. hebben bijna het karakter van vertrouwelijke stopwoordjes gekregen. De klassieke naam is dativus ethicus (gevoelsdatief). Een geschikt aequivalent daarvoor is belangstellend voorwerp. Ga naar voetnoot2)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27.Naar den vorm kan het meewerkend voorwerp zijn: 1o. een zelfstandig naamwoord of voornwd. in den 3en nvl.: Hij geeft den bedelaar (hem) eene aalmoes. 2o. een zelfst. nwd. of voornwd., voorafgegaan door het voorzetsel aan of voor: Ik gaf het boek niet aan uw broer, maar aan uwe zuster. Dat dient om aan zijne woorden kracht bij te zetten. Dat verlies is aan zijne slordigheid te wijten. De taak werd opgedragen aan het lid, dat den maatregel had voorgesteld. Dat zal voor hem eene goede les zijn. De regeling was voor de gemeente niet voordeelig.
Opmerkingen. 1. Dat het meewerkend voorwerp steeds een persoon is of als een persoon gedacht wordt, wordt hier nogmaals gestaafd door het verschijnsel, dat geen infinitieven in deze functie kunnen voorkomen, wat wel mogelijk was (vgl. § 20, 2o.) in de functie van lijdend voorwerp en wat straks (vgl. § 31, 4o.) ook bij het oorzakelijk voorwerp mogelijk zal blijken. Slechts ééne uitzondering is ons bekend, nl. bij het werkwoord de voorkeur geven: Hij geeft zwemmen de voorkeur of Hij geeft de voorkeur aan zwemmen. Het verschijnsel is daardoor te verklaren, dat werkingen steeds als zaken gedacht worden, die slechts bij eene zeer zeldzame uitzondering als de bovenstaande voor personificatie vatbaar zijn. 2. Het onderscheiden van het meewerkend voorwerp (de datief-betrekking) wordt in onze taal bemoeilijkt, doordat van de meeste veranderlijke woorden de datiefvorm aan den accusatiefvorm is gelijk geworden, of ook wel omgekeerd. Alleen bij de keus tusschen hun en hen bij de persoonlijke voornwdn., tusschen wie(n) en die(n) bij de betrekkelijke voornwdn., en tusschen de vormen met n en zonder n bij lidwoorden en verdere bijvoeglijke woorden vóór een meervouds- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
datief, is het voor een nauwkeurig schrijver noodzakelijk, zich van de betrekking rekenschap te geven. Indien het dan ook niet noodig ware met het oog op de voor een klein volk onmisbare beoefening van vreemde talen, den datief te blijven onderscheiden, zou er inderdaad reden zijn om in onze taal alle vormverschil tusschen datief en accusatief bij het schrijven even ongehinderd te laten uitsterven, als dit reeds in de spreektaal is geschied. 3. De mogelijkheid, om een datief met aan of voor te omschrijven, is een uiterlijk hulpmiddel, dat vooral bij zeer elementair taalonderwijs eenigen dienst bewijzen kan. Opgemerkt moet echter worden (vgl. Wdb. I kol. 48), dat het voorzetsel aan niet geschikt is, om alle datieven te helpen omschrijven. Noch de datief van het bezittende, noch die van het belangstellende en oordeelende voorwerp is voor deze omschrijving vatbaar. De omschrijving met voor ontmoet men bij enkele naamwoordelijke gezegden: Dat is voor hem heel nuttig, schadelijk, eene uitkomst, een tegenvaller. Ook bij een aantal werkwoordelijke gezegden komt deze omschrijving voor: Koop voor mij een sleutelring. Pak die boeken voor mij in. Het Woordenboek merkt hierbij op, dat indien voor ter omschrijving gebezigd wordt, de werking van het datiefobject, - d.i. in bovenstaande voorbeelden het ondervinden van het nut of het voordeel, het in ontvangst nemen van den sleutelring of de boeken - niet onmiddellijk volgt, maar verondersteld wordt eerst later te zullen plaats hebben. Het Woordenboek geeft ook nog op, dat de omschrijving met aan, behalve ter wille van den rhythmus, om de volgende redenen geschiedt: a. om het meew. obj., vooral in tegenstellingen, krachtiger te doen uitkomen: Wijt dit niet aan mij, maar aan u zelven. b. om het meew. obj. ter wille van de eene of andere stijlbehoefte achteraan te kunnen plaatsen Ga naar voetnoot1): Men beloofde honderd gulden aan dengene, die enz. c. om zaken als meew. obj. te kunnen gebruiken, ‘die het nuchter verstand zich ongaarne als handelende personen voorstelt’: Eene stelling, die eere doet aan het vernuft.... Om de noodige ronding te geven aan het geheel. 4. Intusschen mag niet uit het oog verloren worden, dat vooral de omschrijving met voor niet altijd geheel in beteekenis overeenkomt met den datief. Koop mij dat boek en Koop dat boek voor mij beteekenen niet hetzelfde, evenmin als Dat boek is hem zeer nuttig en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat boek is zeer nuttig voor hem, Dat is hem onaangenaam en Dat is onaangenaam voor hem. Dit op te merken is zeer gewenscht, om straks den overgang der meewerkende voorwerpen tot eene klasse van bijwoordelijke bepalingen in te zien. Ten slotte moet nog opgemerkt worden, dat eene voorzetselbepaling met aan of voor alleen dan als meewerkend voorwerp kan beschouwd worden, wanneer ze omgekeerd ook door een datief is weer te geven. Alzoo komen bv. in Ik denk aan mijne verplichtingen en Hij zal voor zijn collega preeken geen meewerkende voorwerpen voor.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.De volgende bijzonderheden omtrent de meewerkende voorwerpen verdienen de aandacht. a. Er zijn eenige werkwoorden als benijden, betalen, vragen, verzoeken, leeren en onderwijzen, die in den regel van een persoonsnaam als meewerkend en een zaaknaam als lijdend voorwerp vergezeld zijn: Ik benijd uwen broeder die mooie betrekking. Ik betaal hem de rekening. Hij vroeg of verzocht mij een dienst. Ik leer of onderwijs hem de Fransche taal, enz., maar die ook kunnen voorkomen met den persoon als lijdend voorwerp en de zaak als bijwoordelijke bepaling. Steeds is dan eene wijziging in de beteekenis der werkwoorden op te merken. Bv.: Ik benijd uwen broer (4e nv.) om die mooie betrekking. Benijden is hier synoniem met gelukkig achten. De betrekking is daarvan de reden: Ga naar voetnoot1) Hij betaalt zijne werklieden (4e nv.) royaal. Ik betaal hem (4e nv.) en verlang dus diensten van hem. In deze beide zinnen is betalen = bezoldigen. Maar ook in een zin als: Die patroon betaalt zijne werklieden (4e nv.) liever 's Maandags dan 's Zaterdags, krijgt betalen de transitieve beteekenis van de werklieden in het bezit stellen van hun loon. Op gelijke wijze kan voldoen bij het weglaten van het zakelijk object transitief worden ten aanzien van den persoon: Hij heeft mij eindelijk voldaan. Zoo ook kan men iemand (4e nv.) vragen (= ondervragen) over de leer der naamvallen, - iemand (4e nv.) vragen op eene partij, - het publiek (4e nv.) verzoeken (= uitnoodigen) rechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te houden (oorz. voorw.), - iemand (4e nv.) onderwijzen (= bekwamen) in het rekenen, enz. Ten gevolge van de wijziging in de beteekenis dezer werkwoorden, zijn dan ook lijdende vormen mogelijk als: Mijn broer werd zeer benijd. Wij werden royaal betaald. De candidaat werd naar de beteekenissen van den genitief gevraagd. De heeren worden verzocht niet te rooken. Men wordt verzocht rechts te houden. Rooken en rechts houden zijn in de laatste voorbeelden als oorzakelijke voorwerpen te beschouwen. Ga naar voetnoot1) b. Uit de vroegere taal blijkt, dat vele werkwoorden, die voorheen een datiefobject hadden, thans van een acc.-object vergezeld zijn. Zoo komen bistaen, dienen, helpen, hinderen, moeten (= ontmoeten), volgen, enz. in het Mnl. met een meewerkend voorwerp voor, evenals nog in het Hd. bij beistehen, dienen, helfen, begegnen, folgen, enz. het geval is. Het is de moeite waard, leerlingen, die Duitsch leeren, te doen opmerken, hoe deze taal, evenals het Mnl. voorheen, gevoeliger is voor het onderscheid tusschen datief en accusatief dan onze tegenwoordige, hoe bijstaan en helpen inderdaad eene actieve persoonlijkheid als voorwerp onderstellen, die met het een of ander bezig is, hoe een ontmoeten van weerskanten geschiedt en een volgen niet mogelijk is zonder iemand, die vooruitgaat, hoe dienen inderdaad meer aan een persoon, die diensten in ontvangst neemt, dan aan een persoon, die eene werking ondergaat, doet denken Ga naar voetnoot2), enz. Dergelijke opmerkingen doen de afwijkingen in de regeering der werkwoorden althans een weinig minder grillig en willekeurig voorkomen. c. In welken naamval staat het voorwerp bij onpersoonlijke werkwoorden als: Mij hongert, mij dorst, mij huivert, mij schrikt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het schemert mij voor de oogen, enz.? Ten aanzien van deze vraag bestaat in de spraakkunsten weinig eenstemmigheid: sommigen houden mij voor een datief, anderen voor een accusatief. Het is echter eene vraag, die voor onze taal weinig practisch belang heeft en die niet verdient, dat men er bij het onderwijs uitvoerige beschouwingen aan wijdt. Alleen het volgende zij er hier omtrent opgemerkt. Uit een logisch oogpunt moet het object bij (echte) onpersoonlijke werkwoorden als een actief object en de vorm er van dus als datief beschouwd worden. Dit wordt duidelijk, als men, gelijk in § 11, Opm. 1 geschied is, begint met het geval bij werkwoorden waar te nemen, die slechts tijdelijk onpersoonlijk zijn: Het rookt me hier te veel. Het tocht mij in dit hoekje. Het jeukt mij hier of daar, enz. Het object treedt hier waarnemend en ondervindend op, maar in het laatste geval komt er nog bij, dat het bij die waarneming de oorzaak in zijn eigen lichaam vindt. Niet anders is het dan ook in: Mij hongert, enz., waar het de bedoeling is uit te drukken, dat de spreker honger, dorst, schrik, schemer, enz. bij zich zelven waarneemt. Het actieve karakter van dit voorwerp wordt ook hierdoor gestaafd, dat het menigmaal onderwerp wordt of geworden is, als in: Ik honger, Ik dorst, Ik walg, Ik schrik, enz. De geschiedenis der taal leert nochtans, dat dergelijke objecten ook als accusatiefobjecten zijn opgevat, en dat reeds in het oudst bekende Germaansch, (het Gotisch en het Ohd.,) bij verschillende impersonalia een accusatief voorkomt, terwijl in het tegenwoordige Hoogduitsch de accusatief zoowel als de datief aangetroffen worden Ga naar voetnoot1). In ons Mnl. daarentegen schijnt de datief regel te zijn: Salich zijn die ghene, dien hongert ende dorst nader gherechticheit. Allen creaturen sal moghen gruwen enz. Ga naar voetnoot2) Bij het toenemend verwaarloozen van den datief te onzent, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is het niet meer uit te maken, of in het tegenwoordige Nedl. het voorwerp bij echt onpersoonlijke werkwoorden als datief- of accusatiefobject beschouwd wordt. In gevallen, waarin eene keus gedaan zou moeten worden, maakt men gewoonlijk het werkwoord persoonlijk: Zij hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Alle omstanders gruwden van zulk eene wreedheid, enz. Ga naar voetnoot1) Bij hoofdzakelijk practisch taalonderwijs is het voldoende, als de leerlingen gaan inzien, dat het vermelde verschil in opvatting over den aard der objecten bij onpers. werkwoorden zeer verklaarbaar is. Het volgende voorbeeld is daartoe zeer geschikt. In De handen jeukten mij om den kerel bij zijn kraag te pakken is zeer duidelijk een datief te herkennen. In Mijne hand jeukt mij voelt men daarentegen reeds eene wijziging in de beteekenis van het werkwoord. De zin krijgt de beteekenis van: Mijne hand hindert mij, en vandaar dat het voorwerp in onze voorstelling het karakter van een lijdend voorwerp aanneemt. En zoo is het mogelijk, dat in Het jeukt mij hier of daar, het onpersoonlijk geworden werkwoord de beteekenis van hinderen of kwellen behoudt en men mij als accusatief blijft beschouwen. Op dezelfde wijze kan het ook gegaan zijn Ga naar voetnoot2) met de ww. hongeren, dorsten, huiveren en derg., welke alle eveneens een kwellen beteekenen, waarvan de aangeduide persoon het lijdend voorwerp is.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29.Evenmin als de rubriek der lijdende voorwerpen, is die der meewerkende voorwerpen scherp afgebakend. Terwijl echter, gelijk in § 23 gebleken is, sommige bijw. bepalingen van plaats heel licht in de klasse der lijdende voorwerpen kunnen dringen, komt bij de meewerkende voorwerpen meest het omgekeerde verschijnsel voor, nl. dat deze hun karakter verliezen en overgaan tot de rubriek der bijwoordelijke bepalingen, en wel tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die onderafdeelingen, welke eene beperking of het doel der werking vermelden en op de vraag in hoeverre, in welk opzicht of met welk doel antwoorden. Hoe dicht beide rubrieken tot elkander naderen, kan blijken uit de volgende voorbeelden.
De vergelijking dezer voorbeelden bevestigt wederom, dat de derde naamval de eigenlijke vorm voor het meewerkende, d.i. als persoon gevoelde voorwerp is, en dat bij de omschrijving door een voorzetsel het karakter licht verloren gaat. Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Het oorzakelijk voorwerp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30.Het oorzakelijk voorwerp is in het algemeen de naam of de aanduiding van eene zelfstandigheid, die als aanleiding moet beschouwd worden tot de werking of den toestand van het onderwerp. Bv. Hij schaamt zich mijner (Ik ben aanleiding tot zijne schaamte.) Hij ontfermt zich over dat gezin. (Dat gezin wekt zijne ontferming.) Hij is het wachten moe, strijdens moe. (Het wachten, het strijden maakt hem moe.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij is dat gekibbel zat. (Dat gekibbel maakt, dat hij er meer dan genoeg van heeft.) Hij ergert zich aan uwe onverschilligheid. (Uwe onverschilligheid wekt zijne ergernis).
Opmerking. Nog meer dan bij het meewerkend voorwerp het geval was, moet bij de behandeling van het oorzakelijk voorwerp de waarneming van vele voorbeelden aanvullen, wat aan den naam of de definitie ontbreekt. Daarom volgen hier allereerst de noodige bijzonderheden omtrent den vorm, vergezeld van zooveel voorbeelden, dat bij de toelichtingen omtrent beteekenis en vorm daarheen verwezen kan worden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31.Als oorzakelijk voorwerp worden de volgende woordsoorten en vormen gebruikt: 1o. een zelfstandig naamwoord of voornwd.. in den 2en nvl., wanneer in hoogeren stijl de volgende gezegden voorkomen: gedenken, z. erbarmen, z. ontfermen, z. schamen, z. aantrekken, z. herinneren, gedachtig, indachtig, genadig, waardig zijn, - welke gezegden alleen door genitieven van voornwdn. vergezeld kunnen worden, - of: bewust zijn (zijner verantwoordelijkheid), deelachtig zijn (der genade), kundig zijn (des-), machtig of meester zijn (der tale), moede of zat zijn (des levens), schuldig zijn (des doods), en vol zijn (zoeten wijns), waarbij een zelfstandig naamwoord in den genitief - doch meestal slechts een enkel, - als oorz. voorwerp kan voorkomen Ga naar voetnoot1). 2o. een zelfstandig naamwoord of voornwd. in den 4en nvl.: Gedenk den Sabbathdag. Wees mijne woorden gedachtig of indachtig. Wees mij genadig. Hij is dat vrouwtje niet waard. Hij is die taal machtig. Wij waren de stad meester. Hij is die drukte moe of zat. Het boek is vol vlekken. Hij is zijn leven niet zeker, en verder bij de gezegden: bijster zijn, getroost zijn, gewoon zijn en gewaar worden, kwijt zijn of raken. 3o. Een zelfstandig naamwoord of voornwd., vooraf- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegaan door een der voorzetsels: aan, achter, bij, in, met, naar, om, onder, op, over, tot, tegen, uit, van en voor.
Opmerking. Daar de rubriek der oorzakelijke voorwerpen tot zoo velerlei twijfel aanleiding geeft, volgt hier eene wel onvolledige, maar toch vrij uitvoerige opgave van gezegden, bij welke het constant voorkomen van een der bovengenoemde voorzetsels een uiterlijk kenteeken is, dat het volgende zelfst. naamwoord of voornaamwoord als voorwerp, d.i. als de naam of de aanduiding van een noodzakelijk in de handeling of den toestand betrokken wezen of ding, beschouwd moet worden. De naamwoordelijke gezegden zijn daarbij gescheiden van de werkwoordelijke en de synonieme gezegden zooveel doenlijk bijeengebracht. Op deze wijze levert de lijst een beknopt en toch vrij volledig overzicht van de belangrijkste figuurlijke beteekenissen der voornaamste voorzetsels.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4o. een infinitief, voorafgegaan door te of voorloopig aangeduid door een voornaamwoordelijk bijwoord: Ik ben gewoon vroeg optestaan. Hebt gij lust te spelen? Hij heeft bezwaar dat toe te staan. Ik verheug mij u te zien. Mijne hand begint te vervellen. Het houdt op te regenen. Hij is nieuwsgierig dat te vernemen. Ik verzoek u dit te bedenken. Men wordt verzocht rechts te houden. Hij smacht er naar u te zien. Hij legt het er op toe u te beleedigen. Ik sta er op zelf te betalen.
Opmerking. De vele voorbeelden der voorafgaande paragraaf zullen thans de mogelijkheid openen, om in de veelheid der beteekenissen van het praepositionaal- of genitief-object de eenheid te ontdekken, waarvan de naam oorzakelijk voorwerp het symbool is. Dit is op verre na niet zoo licht, als het waarnemen, dat het lijdend voorwerp steeds eene zaak of als zaak gedachte persoon is, die eene handeling ondergaat, en ook veel bezwaarlijker dan het verkrijgen van het inzicht, dat het meewerkend voorwerp immer een persoon of een als persoon gedachte zaak is, die handelend, ondervindend, oordeelend, bezittend of belangstellend in eene werking of toestand is betrokken. Hoofdzakelijk is dit hieraan toe te schrijven, dat het inzicht in het eigenaardig karakter van den genitief, tegelijk met het afnemend gebruik van dezen vorm in de West-Europeesche talen, in het taalbewustzijn is verzwakt, en dat het toenemend gebruik van voorzetsels Ga naar voetnoot1) bij het aangeven van deze objectieve betrekking de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grens tusschen de oorzakelijke voorwerpen en de bijwoordelijke bepalingen in vele gevallen heeft doen schuilgaan. Toch blijft het algemeen karakter van het oorzakelijk voorwerp in de meerderheid der voorkomende gevallen wel herkenbaar, mits men niet te veel aan de uitzonderingen en overgangen blijve hangen en de bijzonderheden omtrent de beteekenis en den vorm van dit zinsdeel aan een niet te klein aantal voorbeelden waargenomen worden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32.Omtrent de beteekenis der oorzakelijke voorwerpen is op te merken, dat de meerderheid van deze voorwerpen, evenals bij de lijdende voorwerpen het geval bleek, zaken zijn, en dat, indien personen als zoodanig voorkomen, deze meestal als zaken gedacht worden. In zooverre bestaat er overeenkomst tusschen beide soorten van voorwerpen. Het verschil is echter daarin gelegen, dat het lijdend voorwerp in den regel door de werking van het onderwerp eene verandering ondergaat en zich daarbij door zuivere passiviteit kenmerkt, terwijl het oorzakelijk voorwerp ongewijzigd blijft en wel niet, gelijk het meewerkend voorwerp handelend optreedt, maar zich toch ook niet zuiver passief gedraagt. Van het oorzakelijk voorwerp gaat een stoot, eene impulsie, eene actie uit, die eene werking of toestand van het onderwerp bij wijze van reactie tengevolge heeft. Zoo leeren de vele voorbeelden in § 31, dat de oorzakelijke voorwerpen de aanleiding kunnen vermelden tot werkingen en toestanden als de volgende: tot denken en tot allerlei gedachteuitingen, tot twijfel of tot zekerheid, tot ongerustheid, beduchtheid, vrees, of tot hoop en vertrouwen, tot voldoening en vreugde, of tot teleurstelling en leed, tot ingenomenheid, belangstelling, zorg en toewijding of tot onverschilligheid, afkeer en onthouding, tot vroolijkheid en spot of tot meegevoel en ontferming, tot dwang, verzet, strijd en heerschappij of tot inschikkelijkheid, berusting en onderwerping, tot verbindingen en tot scheidingen, enz. enz. Op te merken is hierbij, dat de verwekte werkingen in den regel niet van materiëelen aard zijn; voor de overgroote meerderheid zijn het werkingen of uitingen van het verstand, het gevoel of den wil.
Opmerking. Niet in alle gevallen echter komt de verhouding tusschen onderwerp en oorzakelijk voorwerp even duidelijk uit. Soms | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
treedt het veroorzakend of reageerend karakter van het causale object op den achtergrond, maar geeft het de richting van de verwekte handelingen aan, zoodat het zeer gemakkelijk is, een transitief werkwoord te vinden, dat de verhouding tusschen onderwerp en voorwerp nagenoeg op gelijke wijze uitdrukt, als dit door het intransitieve werkwoord met daaropvolgende praepositie of genitief geschiedt, b.v. Ik betreur dat geval en Ik heb spijt over dat geval. Vandaar dat het niet vreemd is, dat een groot aantal voormalige genitiefobjecten tot de rubriek der accusatiefobjecten zijn overgegaan. Eveneens begint het oorzakelijk voorwerp in vele gevallen te gelijken op eene beperking, antwoordende op de vraag in hoever of in welk opzicht, of ook wel waardoor? De nauwe aanraking tusschen de oorzakelijke voorwerpen en de bijwoordelijke bepalingen van beperking of van oorzaak komt bij de behandeling dezer laatste bepalingen het best ter sprake.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33.Wat den vorm van het oorzakelijk voorwerp betreft, heeft de genitief de oudste brieven. In het tegenwoordige Hoogduitsch is het aantal gevallen, waarin dit object door een genitief kan worden uitgedrukt, nog zeer aanzienlijk. Evenzoo was dit het geval in het Mnl.; Dr. Stoett heeft in zijne Syntaxis ± 225 werkwoordelijke en ruim 70 naamwoordelijke gezegden bijeengebracht, die van een genitiefobject vergezeld konden zijn. Daarnaast komen echter ook zeer vele gevallen voor, waarin dezelfde grammaticale functie òf door een accusatief, òf met behulp van een voorzetsel wordt uitgedrukt. In het hedendaagsche Nederlandsch is de toestand zoo, dat het oorzakelijk voorwerp in den regel door een voorzetsel wordt aangewezen. De genitief (zie de voorb. onder § 31, 1o.) is als zoodanig geïsoleerd; de enkele overgebleven gevallen zijn als archaïsmen te beschouwen. Verder zijn er gezegden (Vgl. § 31, 2o.), waarbij een accusatief zonder voorzetsel als oorz. voorwerp voorkomt, doch ook het getal daarvan is zeer beperkt. Maar op zeer uitgebreide schaal doen in deze functie accusatieven met voorzetsels dienst, gelijk de voorbeelden onder § 31, 3o. bevestigen. Aan de historische spraakkunst blijft de vraag overgelaten, welke invloeden en behoeften het gebied van den genitief hier beperkt en dat van het voorzetsel uitgebreid hebben. Door eigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarneming echter kan men opmerken, hoe de voorzetsels er in het bijzonder toe geschikt zijn, de grammaticale betrekking der oorzakelijke voorwerpen tot de gezegden te veraanschouwelijken. De vrees ziet iets schrikaanjagends voor zich. Ook de wakende zorg plaatst zich voor het hulpbehoevende. De strijdende keert zich tegen zijn vijand. Het standpunt van den heerscher wordt door over, dat van den trotsche door op verzinnelijkt, en terwijl alle streven zich richt naar een begeerd voorwerp, dienen aan en met om verbindingen, van en uit om scheídingen in beeld te brengen. Het nagaan van dergelijke gevallen leidt tot het besluit, dat de geheele rubriek der oorzakelijke voorwerpen eigenlijk eene verzameling van overdrachtelijke plaatsbepalingen uitmaakt, waarbij nochtans elk denkbeeld van ruimteverhouding is verdwenen, zoodat de term plaatsbepaling geheel ongepast zou zijn. Vgl. b.v.: Hij hangt aan de horizontale ladder en Hij hangt aan zijne familie. - Hij staat op eene stoof en Hij staat op netheid. - Hij stapt van de stoof af en Hij stapt van dat onderwerp af.
Opmerkingen. 1. Aandacht verdient nog, hoe sommige werkwoorden door meer dan één voorzetsel gevolgd kunnen worden, b.v.: denken aan, om en over iets; gelooven in iemand en aan iets, (waarnaast ook nog: iemand of iets gelooven); zich ergeren aan en over iets; lijden aan en onder iets; beginnen aan en met iets; vergelijken met en bij iets; verlegen zijn met en om iets; tevreden zijn met en over iets; lachen om en met iets; boos zijn op iemand en over of om iets; zich schamen voor iemand en over iemand of iets; werken aan en over iets; betrokken zijn bij of in iets; volharden bij of in iets; aanbevelen bij iemand, of in iemands hoede, zorg, enz. - of voor eene betrekking, eene belooning, enz.; en dergelijke. Eene nuttige oefening is het, de verschillende beteekenissen na te gaan, welke de werkwoorden bij gebruik van het eene of het andere voorzetsel aannemen. Zoo beteekent vergelijken met: punten van overeenkomst en verschil zoeken; vergelijken bij is: wegens gebleken overeenkomst gelijkstellen met een persoon of zaak. Verlegen zijn met iets = er geen raad mee weten of zich gedrukt voelen onder eene gemaakte verplichting; verlegen zijn om iets = dringende behoefte aan iets hebben, enz. Deze bijzonderheid neemt natuurlijk niet weg, dat men in het algemeen kan blijven zeggen, dat de voorzetsels, dienende ter aanwij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zing van een oorz. voorwerp, ten aanzien van een zelfde gezegde constant zijn Ga naar voetnoot1). 2. De oorzakelijke voorwerpen in den accusatief zonder voorzetsel (§ 31, 2o.) moet men wel onderscheiden van het zeer aanzienlijk aantal voormalige genitieven, welke voorgoed door een accusatief zijn vervangen, gelijk b.v. bij de werkwoorden gadeslaan, verbeiden, gunnen, veroorloven, belijden, loochenen en eene menigte andere geschied is, vooral bij zulke, waarin het begrip van scheiding opgesloten ligt: als afstaan, begeven, derven, verzaken, enz. Deze werkwoorden zijn meest alle bij dien overgang transitief geworden, gelijk de mogelijkheid van den lijdenden vorm bewijst. Het is zeer natuurlijk, dat de bloote accusatief heel ongeschikt moest zijn, om het karakter van het oorz. voorwerp te bewaren. Vandaar dan ook, dat terwijl men in: Hij herinnerde zich mijner, Hij trok zich mijner aan gemakkelijk het causale object onderscheidt en zich als accusatief erkent, men in: Hij herinnerde zich het gebeurde en Hij trok zich het gebeurde aan, zeer geneigd is, zich als datief en het gebeurde als lijdend voorwerp te beschouwen. Ook gedenken beschouwt men licht als overgankelijk en zoo wordt het vaak ten onrechte in den lijdenden vorm gebracht. Vgl. Staring, Looverhut: De stond, dat ons Gods wil hier bracht,
Bleef ongevierd, werd niet gedacht!
of Potgieter, Pennelikker: ‘In de dagen van Willem IV placht de handel op ieder slempmaal gedacht te worden’, enz.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
34.Om in een twijfelachtig geval te beslissen, of een zinsdeel onder de oorzakelijke voorwerpen kan gebracht worden, kan men zich de volgende vragen stellen: Is het gezegde zonder het zinsdeel compleet? Kan men de aangewezen zelfstandigheid als de aanleiding tot de vermelde werking beschouwen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo de vorm een accusatief zonder voorzetsel is, is dan het overbrengen in den lijdenden vorm mogelijk? Zoo er een voorzetsel aan voorafgaat, is dit als standvastig te beschouwen? Nog is er een hulpmiddel, dat in vele gevallen beslissend is, nl. te beproeven, of aan het gezegde een voorwerpszin verbonden kan worden, die blijkens de mogelijkheid of noodzakelijkheid om hem vooraf door een voornaamwoordelijk bijwoord: er aan, er achter, er in, er bij, enz. aan te duiden, als oorzakelijk moet beschouwd worden; bv. Ik ben er aan gewoon, dat.... Hij kwam er achter, dat.... Hij heeft er belang bij, dat.... Hij berust er in, dat.... Hij spotte er mede, dat.... Hij was er nieuwsgierig naar, of enz. Niet altijd gaat dit middel op, maar in vele gevallen kan het goeden dienst bewijzen.
Opmerking. In weerwil van deze hulpmiddelen blijft de rubriek der oorzakelijke voorwerpen altijd bezwaarlijk te begrenzen en zijn er steeds gevallen, waarin men op de vraag of men met een oorzakelijk voorwerp of met een bijwoordelijke bepaling te doen heeft, geen antwoord kan geven, zonder den knoop door te hakken. Wanneer de bijwoordelijke bepalingen in bijzonderheden beschouwd zijn, wordt de aanleiding tot twijfel al weer minder. Maar twijfelachtige gevallen zullen er steeds blijven. Uit een paedagogisch oogpunt heeft dit ook heel weinig bezwaar. Het onderscheiden van de oorzakelijke voorwerpen heeft hoofdzakelijk ten doel, het begrip aan te brengen van de objectieve betrekking, die in het Duitsch nog veelvuldig door den genitief, in het Latijn zoowel door den genitief als door den ablatief, en in het Fransch meestal door de voorzetsels à of de wordt uitgedrukt. Als voorbereiding voor de studie van deze talen heeft de behandeling van het oorzakelijk voorwerp ook practisch nut. Wat onze eigen taal betreft, levert dit onderwerp eene uitmuntende oefening op in het overdrachtelijk gebruik der voorzetsels. |
|