Eerste bouck van beschryfvinghe van alle gheschiedenesse (1562-1572)
(1978)–Augustyn van Hermelghem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Ter voorlichting
| |
[pagina 8]
| |
Nu is het wel zo, dat A. van Hernighem zelf toegegeven heeft niet bepaald vaardig te kunnen omspringen met redactioneel werk. Hij besluit inderdaad de presentatie van zijn manuscript met: ‘Byddende alle liefhebbers van wat te wetene dit zelve in dancke te neemen; ende esser eyt uuter oordene ghegaen van niet zeere clerckelyck gesteld dat in beste te keeren’Ga naar voetnoot(3). Meer biezonderheden over de Ieperse kroniekschrijver werden in 1921 verstrekt door V. FrisGa naar voetnoot(4). Hij stelde A. van Hernighem (F. Van De Putte gaf de verkeerde transcriptie: A. van Hermelghem) voor als een welgesteld poorter, die een van zijn zonen (geboren op 23 mei 1570) liet studeren aan de universiteit te Dowaai. De kroniekschrijver mag bijgevolg ongetwijfeld beschouwd worden als iemand die ideaal geplaats was om door zijn relaties onder de Ieperse notabelen een massa gegevens te kunnen verzamelen voor het stofféren van zijn ‘dagboek’. Onvermijdelijk werd zijn belangstelling in hoofdzaak in beslaggenomen door de mensonterende gruweldaden en door de executies die in snel tempo mekaar opvolgden in de jaren vóór en onmiddellijk na de Beelden storm. Zijn beschrijving van bewuste periode (1562-1572) vertolkt ononderbroken zijn weerzin zowel voor de uitspattingen van de Bos- en Watergeuzen als voor de afschuwelijke folterpraktijken van de r.k.- overheid. Het zakelijk en objectief relaas over de gebeurtenissen die hij als oor- en ooggetuige meemaakte levert zo een merkwaardig-verantwoord brok geschiedenis op. Het kan de lezer anderdeels niet in het minst verbazen, dat A. van Hernighem als gezeten burger van zeer nabij de prijzen van de voedingswaren volgde en de fluctuaties in de approviandering van de stadsbevolking volop in de kijker voerde. In globo gezien, vinden wij in de Ieperse rapporteur iemand terug die onder zijn stadsgenoten aangeschreven stond als een overtuigd rooms katholiek, maar daarom niet ipso facto verviel in een fanatische levenshouding t.o.v. andersdenkenden. Zijn respect voor 's lands privilegies en voor de lokale gebruiken bracht hem evenwel tot een uitgesproken vijandige houding tegenover de Spaanse presentie in onze provinciën. Groot was zijn vreugde toen op 6 mei 1572 het bericht verspreid werd, dat de 200 Spaanse soldaten de stad zouden verlaten met bestemming 's Hertogenbos. Dit belette hem echter niet ze nog een laatste vinnige kritiek toe te sturen. Er was van stadswege medegedeeld dat al wie Spaanse soldaten logies had moeten verstrekken zijn onkostenrekening diende voor te leggen. Niemand trok het bericht in twijfel, vermits tevens bekendgemaakt werd dat de soldaten hun achterstallige soldij voor een half jaar hadden uitgekeerd gekregen. De soldaten deden net alsof ze niets opgestreken hadden en vertrokken op 8 mei 1572 zonder maar iets te betalen, wat A. van Hernighem | |
[pagina 9]
| |
cynisch deed besluiten: ‘maer het was al om den ghemeenen man het zynne te onthoudene’! Hij voegde er nog in dezelfde trant aan toe: ‘men moeste hemlieden alle gheven dat sy begherden’.
Als jonge man heeft A. van Hernighem de calvinistische doorbraak na 1555 kunnen volgen, wat hem in de gelegenheid stelde bewuste reformatorische stroming van het begin af inhoudelijk te onderscheiden van de tot dan toe dominerende doopsgezindheid (de kroniekschrijver huwde in 1565 en stierf in 1617).
Het ligt geenszins in onze bedoeling breed uit te weiden over de inhoud van het manuscript. Liefst houden wij het bij de constatatie dat ook voor A. van Hernighem het gebeuren in de Ieperse kasselrij gedetermineerd wordt door de tribulaties rondom en tijdens het ‘Wonderjaar’. Zo beschouwd, wordt het handschrift een nieuw werkinstrument om een nader inzicht te verwerven over de diepere strevingen bij roomsen en hervormden bij de verdediging van hun respectieve geloofsovertuigingen.
De Beeldenstorm heeft een normale evolutie van de verhouding tussen beide gezindheden door zijn plotse losbarsting verhinderd.
O.i. kan de kerkvernieling ao 1566 bezwaarlijk een etape genoemd worden in de godsdienststrijd. Ze heeft alleen maar de mogelijkheid vertraagd om tot een modus vivendi te komen tussen twee uiteenlopende levenshoudingen.
Over de interpretatie van de Beeldenstorm zelf treden we volledig het standpunt bij van J. Scheerder, zoals hij dit formuleerde in de introductieve beschouwingen op zijn voortreffelijke monografie: ‘De Beeldenstorm’ (1974)Ga naar voetnoot(5). Hij ziet het zo: ‘Na vierhonderd jaar zijn de historici het nog niet eens over de oorzaken en het karakter van de Beeldenstorm in de Nederlanden tijdens het Wonderjaar (1566). Om tot een oplossing te komen van dit netelig vraagstuk, zou men het verloop van de Beeldenstorm op zoveel mogelijk verschillende en uiteengelegen plaatsen stuk voor stuk moeten onderzoeken’Ga naar voetnoot(6).
Augustijn van Hernighem brengt de geschiedvorser nieuwe elementen bij. In dezelfde optiek voegden wij er de uitgebreide correspondentie van de Ieperse stads- en kasselrijoverheid aan toe. Ook zij opent verrassende horizonten. Als markant voorbeeld de houding van schepen T. de Rouck, die een drietal predikanten op een etentje uitnodigde op het kasselrijhuis op het Ieperse marktplein...
En om het geheel af te ronden besloten we de publicatie met een extract uit de kroniek van Pierre Gaiffier. Het uittreksel rapporteert het relaas van de priester Jean Bensticq over de gruweldaden in de grens- | |
[pagina 10]
| |
streek, die inhoudelijk geenszins moesten onderdoen voor de terechtstelling van Bosgeuzen op het marktplein te Ieper.
De baldadigheden in de optiek van ‘oog om oog, tand om tand’ kunnen maar moeilijk geïntegreerd worden in de logische ontwikkeling van het religieus gebeuren.
Het roomse standpunt houdt het bij de traditionele vastheid van een eeuwenoud dogma. De hervormde visie beoogde de vernieuwing van het geloofsleven door een direkte terugkeer naar de oorspronkelijke bron: de Bijbel.
De reformatorische gedraging vóór de periode waarover de hierboven gepresenteerde archivalia het hebben werd treffend vastgelegd door J. Decavele. Zijn kernachtig uitgedrukte visie over de levenshouding van de protestant in de straat of op de bijeenkomsten vertolkt op een objectief, volkomen historisch - verantwoorde manier het optreden van de calvinist en van de mennoniet in hun respectief streven de reformatorische waarden door te geven aan de medeburgers.
J. Decavele ziet het inderdaad zo: ‘Spijts de materiële factoren die tot haar succes hebben bijgedragen, is de reformatorische beweging in Vlaanderen in de zestiger jaren in wezen religieus gebleven. Op de bijeenkomsten werd er inderdaad niet over sociale of economische vernieuwingen gesproken maar over de bijbel, de sermoenen van de priesters, de heiligenverering, de goddelijke gerechtigheid... Zes van de ons bekende predikanten waren afkomstig uit het roerige milieu van de weefnijverheid, maar bij geen enkele van hen treffen we sporen van sociale agitatie aan. Ook de brieven uit Engeland van de vluchtelingen getuigen van een intense religieuze gloed. De individuele heiliging was centraal, en eerst langs de omweg van de universele bekering zou ook de maatschappij een ander uitzicht krijgen. Vandaar die geest van optimisme, ook bij de armsten: ze wisten dat ze de duisternis van de armoede hadden verlaten voor “de stralende dag van het Evangelie” Palladius.’Ga naar voetnoot(7). |
|