de muren waarlangs heftig-bloeiende bloemen staan en naar de vensters die in onwrikbaar evenwicht in de gevel zitten. ‘Daar op die zolders, daar zou ik graag willen zitten om te schilderen’, zegt hij, terwijl zijn oog zwerft langs de dakvensters.
We lopen rond de kerk. Aan de overkant van de straat ligt een vijver waarin kinderen aan het hengelen zijn. Binnen de kerkmuren staat een bord: ‘Verboden te vissen en te spelen op het kerkhof’. Het water van de gracht bespoelt de voeten van de doden. Achter, vóór en opzij: overal is er het water. We lopen de kerk binnen die intiem is en kleurig. Naar boven klimmen we, komen in een herenloge: een gereserveerde plaats voor de vroegere kasteelheren. Er staan oude kasten en oude voorwerpen. De pastoor neemt er een in zijn hand. Het is een oude processielamp zoals ze gedragen werden door mannen rond het Allerheiligste.
Tussen de graven lopend blijven we binnen het bereik van stenen muren, stenen altaartafels en een groot houten kruisbeeld dat tegen de kerkmuur staat. Van hier kijk je neer op de straat die langs de vijver loopt. Rond die vijver, aan de overkant, liggen kleine en grotere boerenhuizen, in een halve boog samenschuilend, met hun rug tegen de weilanden en de velden daarachter.