Weerter Bos
In het diepst van het bos loopt argeloos van het grotere pad een klein smal paadje langs een beek die als een peuter binnen zijn walletjes ligt te soezen. Toch vermaken de blaadjes zich op de stroom: ze stuiven er, door de wind voortgejaagd, vanaf de berm in en drijven, met kleine wielingen en draaiingen, het bos uit, onder de hoge hemel. Aan de kant is het goed lopen. Zacht veert het mos en nu en dan nader je een bruggetje dat bijna nutteloos over de beek hangt. Wie loopt er ooit overheen? Een konijn? Een mier? In de berm zijn holletjes gegraven. 's Nachts zal er hier een festijn zijn van de dieren van het bos. Ze zullen de kleine beek horen ruisen en de maan, die nu en dan achter de wolken tevoorschijn komt, zal hen niet afschrikken. Want het is hier ver van de wereld.