Veurs
De kippen zitten, nu het avond wordt, roerloos in het zand. Ze hebben op het erf hun positie ingenomen: één zit in het midden, de anderen flankeren haar. Een vierde is op weg naar het hok. Dat hok zit achter een opening hoog in de muur. Een trapje leidt ernaar toe. De kip op weg naar het nachthok neemt een klein sprongetje en loopt dan, huppelend, het trapje omhoog. Boven vóór de ingang blijft ze even zitten, alsof ze geen afscheid kan nemen van het erf. Beneden haar maakt een andere zich op om te gaan slapen. Eén poot houdt ze ter hoogte van haar veren. Zo blijft ze een tijdlang volharden. Het duurt lang eer ze haar poot laat zakken en een stapje voorwaarts doet. Als ook deze kip verdwenen is, blijven de andere in de vallende stilte van de avond achter.