Tussen Vaals en Epen
De wagen van ‘Publieke Werken Vaals’ staat langs de weg. Het is koud: vanuit het dal waait de wind aan en slaat ons met scherpe vlagen waar we staan. Twee mannen zijn in het talud aan het werk. Dat talud is vol donker gekrioel van struiken, zich overal aan vasthechtend kruid, stom geslagen door de wind. De mannen, die dikke handschoenen aan hebben en forse werkkleding dragen, zeggen: ‘We maken de monding van de buis vrij die, onder de weg dóór, voor de afvoer van het bergwater moet zorgen.’
De toeristenweg die hier steil naar beneden gaat is zonder toerist. Enkele vogels knepen in het bos waar de allerlaatste rode braambessen hangen. ‘We hebben vanmorgen nog niemand gezien’, zegt een van de mannen. ‘Wat we wel gezien hebben zijn drie eekhoorntjes. Dat zijn nieuwsgierige beesten! Ze kwamen kijken wat we aan het doen waren!’
Het bos is de laatste weken alsmaar grijzer geworden en het talud kouder, met de hopeloos zich in het dunne licht uitstrekkende takken. Achter dat talud stort zich het land omlaag. Daar is het dal, met slordige, groene verfstreken afgeschilderd. Er tussendoor lopen blauwe vegen van hagen, kromme, zich rond hun eigen stam samentrekkende boompjes en, verder en dieper, 'n boerderij, 'n witte plek, 'n zwarte vogel, 'n versierde kim.
‘Wat je daar ziet is hoeve Bellet’, zeggen de mannen. ‘De hoeve is verschillende keren afgebrand. Achter die hoeve, hogerop in het land, aan de andere kant van het dal, ligt Terziet. En helemaal links, hoog en bijna aan de horizon, dat is het Belgische Sippenaken. Achter de heuvels links ligt Cottessen en rechts, ook onzichtbaar, Epen.’
‘Oh!’ zeggen de mannen ‘wij kennen dit land. Het is ons