Terblijt
Spruitjes steken hun verwarde koppen omhoog. Kool groeit in kleuren die geleend zijn van de herfst: paarsig en groenig, soms heel oud wit waardoor het lijkt alsof de aarde grijze kaken heeft.
De boeren-moestuintjes in het dorp leiden hun onhoorbaar binnenleven achter de poort en het hek, rond de hoeve, bij de wit-opglanzende gevel. De groente houdt, bijna gestorven, als gesteven linnen de aarde bezet.
Het oude vrouwtje vertelt over de moestuin, terwijl ze met een dweil, aan een bezem vastgebonden, het hout van de ramen aan het poetsen is. Haar moestuintje ligt naast een weitje met kippen die schor mopperen over het herfstige verval. Achter de heg, die de moestuin scheidt van het weitje, hangen waslijnen boven de witte kool. De oude vrouw: ‘Ik heb alleen witte kool. Die doe ik straks in inmaakpotten. Als je een diepvriezer hebt kun je er veel meer groenten instoppen. Maar we zijn maar met z'n tweetjes, mijn broer en ik.’
‘Een voordeel van witte kool is ook dat je die niet hoeft te spuiten. Dat moet je met rode kool en groene kool wel, anders vreten de insekten de bladeren op.’
Het moestuintje ligt op een kleine helling, een beetje naar achteren in de tuin. Opzij van het huis blozen in stervensrood de geraniums en de Afrikaantjes. Even dieper de tuin in vlammen de begonia's. De straat in Terblijt is bijna als dichtgesneeuwd op deze stille vrijdagmiddag. De moestuintjes zijn verkreukeld en verfomfaaid: kleine en grote,