Rutten
Grote grasvlakten, onderbroken door vijvers, bosschages en losse bomen. Ik draai met de vijver mee: het kasteel schuift naar mij toe en loopt weer van mij weg, laat zich van alle kanten bekijken met zijn kantelen en torens, brugjes en muren. En plotseling is het verdwenen.
Achter het kasteel loopt een bos naar boven, een bessenrijk bos met donkere paden die in fluwelen mosvelden eindigen. Dikke kastanjes liggen op de grond die ik, al voortgaande, verzamel en waarvan ik eet. Op een open plek klinken de vogelstemmen verlokkender en onheilspellender, opstijgend uit diepe putten en boven zuilen. In de verte, achter het parkland dat er schuin naartoe loopt, ligt het kasteel, gedroomd en als staande in een verre spiegel.
Op het eind van het bos naar de kant van het open veld ligt een vermolmd paviljoen. De deur naar een van de torens staat open. Half-ingevallen is de trap. In het midden van het paviljoen een beeld van de jachtgodin Diana.
Terug loop ik, vanuit park en gehucht naar het Belgische dorp Rutten. In open goten loopt het water naar beneden. Op een heuvel ligt een grote klomp stenen: een weerbarstige boerderij waarlangs de vage lijn van de heuvel verdwijnt. In het dal staan dicht op elkaar de populieren en rond een kapel steenoude beuken.
Het winderige kerkhof. Plastic bloemen op de graven. Beneden mij: grijsgrauwe daken van het dorp. Een plein met vrachtwagens vol bieten. Een café met een meisje dat zegt: ‘Rutten is een stil dorp’. Buiten het dorp: boomgaarden om in te verdwalen. De straten lopen uit het dorp weg langs zware stenen, geweldige poorten, hoekige torens van hoeven uit een vorige eeuw.