Tussen Reymerstok en Pesaken
We gaan zitten op een plek in de buurt van het steil aflopend bosje waar vogelgeschal hoorbaar is. Hier boven het dal hoor je van beneden donker geruis van water, geroekoe van houtduiven en nu en dan een veraf zingen van kinderen. Het dal is dichtgestroomd met hakhout: bosjes die vermist aan de grens van vindbaar en onvindbaar liggen. Daar tussendoor moet ergens de beek stromen. Soms denk je dat een rij bomen de plaats aangeeft waar je zoeken moet. De blik vliegt evenwel verder; boven de heuvels rusten de ogen op horizonnen die steeds dunner en steeds kariger hun stromend licht vrij geven aan de aarde. Er is daar een vreemde lucht die niet meer van vogels is en niet meer van mensen, maar die is zoals een vreemdeling soms gezien wordt op aarde, even, en daarna voor eeuwig voorbij.